Op 9 oktober 1676 deed de Nederlandse wetenschapper Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) een baanbrekende ontdekking. Jarenlang maakte hij al primitieve microscopen, en nu was hij de eerste die met eigen ogen een menigte ‘kleine diertjes’ zag, die bacteriën werden genoemd.
Van Leeuwenhoek beschreef zijn waarnemingen in een reeks brieven aan de Britse academie voor wetenschappen, de Royal Society, waardoor hij de belangrijkste autoriteit op dit gebied werd. Zo werd Antoni van Leeuwenhoek ‘de vader van de microbiologie’.
VIDEO: Bekijk meer over de ontdekking van Antoni van Leeuwenhoek
Romein waarschuwt tegen ‘kleine wezentjes’
Hoewel Antoni van Leeuwenhoek de eerste was die bacteriën in de praktijk observeerde en beschreef, was hij lang niet de eerste die zich bewust was van het bestaan van de microscopische wezens.
Al in de oudheid kwamen knappe koppen tot de conclusie dat er micro-organismen moesten bestaan. Een van hen was de Romeinse geleerde Marcus Terentius Varro (116-27 v.Chr.). Hij waarschuwde de Romeinen om niet in moerasgebied te gaan wonen
‘Want hier gedijen kleine wezentjes die niet met het oog te zien zijn, maar door de lucht vliegen en via mond en neus het lichaam binnendringen en ernstige ziekten veroorzaken.’
Bacteriën werden onderzocht in 19e eeuw
Ons moderne begrip van bacteriën ontstond pas in de 19e eeuw, toen veel onderzoekers de microscopische organismen gingen bestuderen.
Tot de pioniers behoorden Louis Pasteur uit Frankrijk en Robert Koch uit Duitsland, wier werk onder andere liet zien dat micro-organismen kunnen leiden tot infectieziekten. Deze inzichten leidden tot de ontwikkeling van vaccins tegen gevreesde ziekten als hondsdolheid, miltvuur en tuberculose.