Sinds de oudheid probeerden geleerden al de temperatuur te meten. Zo wist de Grieks-Egyptische Heron van Alexandrië rond 50 n.Chr. al dat lucht onder invloed van de temperatuur uitzet en krimpt. Met die kennis ontwikkelde hij een voorloper van de thermometer, die bestond uit een afgesloten buis waarvan het ene uiteinde in water stak. Als het warmer of kouder werd, veranderde het waterniveau in de buis.
16e-eeuwse Europese wetenschappers gebruikten een vergelijkbare methode voor de ontwikkeling van thermoscopen, waarmee je temperaturen kon vergelijken.
Deen vond thermometer uit
De vader van de huidige thermometer was de Deense astronoom Ole Rømer (1644-1710). Hij gaf de thermoscoop in 1701 een schaal met het vries- en kookpunt van water als richtpunten. Op basis hiervan ontwikkelde de Duitse natuurkundige Gabriel Daniel Fahrenheit in 1714 de eerste betrouwbare thermometer.
Pas halverwege de 19e eeuw werden temperatuurmetingen zo betrouwbaar dat ze konden worden vergeleken, en vanaf circa 1880 waren er wereldwijd zo veel weerstations dat wetenschappers een overzicht kregen van de mondiale temperatuur. Daardoor gaat het onderzoek van de opwarming van de aarde vaak uit van weerdata vanaf de jaren 1880.