Eeuwenlang waren marteling en mishandeling van geesteszieken erkende behandelmethoden in de belangrijkste psychiatrische inrichting ter wereld. Het kwaad moest uit hun lijf geslagen worden.
Wij geven je inzicht in een manier van denken – en een vorm van behandeling – die pas eind 19e eeuw echt uit zwang raakte.
Geketend als een beest in een kooi
Uit de ellenlange rij donkere hokken van Bethlem Hospital klonk een erbarmelijk gejammer en geween. Voortdurend beukten zieken met hun hoofd tegen de muur. Opgetogen bezoekers die van cel naar cel liepen, genoten van een geweldige freakshow, een tentoonstelling van naakte en kaalgeschoren mensen die hun verstand hadden verloren en als kooidieren geketend op de ijskoude vloer lagen.
De ene zieke keek met een lege blik, de andere vertrok zijn gezicht in een enge grimas of barstte ineens in getier los. Sommigen krompen ineen van angst of zaten versuft van de opium weg te dommelen.
‘Denk aan de arme krankzinnigen en leg uw aalmoes in het bakje’, stond op het bord bij de ingang, waar een wacht erop toezag dat niemand naar binnen glipte zonder eerst een penny of twee afgestaan te hebben. Dat was de toegangsprijs voor een van de meest geliefde vermakelijkheden die Londen in de 18e eeuw te bieden had: het dolhuis Bethlem, in de volksmond Bedlam.

In de 18e eeuw brachten de burgers van Londen graag een bezoekje aan het gekkenhuis Bethlehem. De verzorgers toonden tegen betaling de zielenpoten die er werden vastgehouden.
Verzorgers stelden in een hels kabaal van rinkelende kettingen en uitzinnige angstkreten hun levendigste patiënten tentoon terwijl in de gangen verkopers gebak, fruit en noten aan de man brachten. De toeschouwers prikten de zieken met stokken. Volgde er geen reactie, dan probeerden de bezoekers hen met vloeken en schelden uit te dagen.
Hier en daar barstte een zieke los in gezang of declameerde een gedicht, in ruil voor een glas gin en het applaus van de toeschouwers, die er luid lachend nog maar een pint bier op namen.
Pas tegen de schemering, als het in het gebouw donker werd, keerde de rust in Bedlam weer. Terwijl de laatste dagjesmensen het gasthuis verlieten en het geluid van klepperende paardenhoeven wegstierf, werden de patiënten weer overgelaten aan hun droeve lot.
Bestuurder stal van de zieken
Waar Liverpool Street Station nu ligt, stichtte de kerk in 1247 een bescheiden klooster, St. Mary of Bethlehem. Van oudsher boden de monniken daklozen, armen en zieken een bete broods en een bed. Vanaf 1377 ving Bethlehem op kleine schaal mensen ‘die hun verstand en hun geheugen hadden verloren’ op.
Daarmee werd het klooster ’s werelds eerste psychiatrische ziekenhuis, al leek het meer een bewaarplaats en gevangenis. De patiënten werden niet verpleegd of behandeld, maar aan de muur geketend in piepkleine hokken met tralies voor de lichtgaten en stro op de grond.
Als ze gewelddadig of gevaarlijk waren, werden ze met de zweep en ijsbaden bestraft. En al betaalde de familie of de parochie voor het verblijf en schonken plaatselijke neringdoenden Bedlam brood, kaas, bier, vlees en vis, voor de zieken schoot er niet veel over.

In 1667 brachten Britse geleerden een halve liter schapenbloed in bij een geesteszieke patiënt.
Patiënten gebruikt als proefkonijnen
Onderzoekers deden een beroep op Bethlem als ze een nieuwe behandeling wilden testen op patiënten. De zieken hadden geen inspraak, de onderzoekers konden meestal hun gang gaan.
Een verzoek in 1667 van natuurkundige Robert Hooke om de transfusie van dierenbloed bij mensen te onderzoeken, werd door het gasthuis echter afgewezen. Zijn theorie was dat je hiermee het bloed van de patiënt kon afkoelen en zo zijn manische gedrag afremde.
Hookes collega’s vonden toen ergens anders een geesteszieke, Arthur Coga, die voor de behandeling 20 shilling kreeg. Wonderlijk genoeg overleefde hij het en bedankte zelfs in het Latijn. Maar de proef was mislukt: Coga was nog even gek.
De eerste bestuurder, Peter the Porter, beschouwde de giften als zijn bezit, en als de zieken eten, drinken of brandhout nodig hadden, moesten zij dat van hem kopen, voor zíjn prijs.
In mei 1403 werd Peter ontslagen toen bleek dat hij vele spullen uit het huis gestolen had, zoals: 33 dekens, 25 lakens, 5 pannen, 8 borden, 1 draagbaar, 6 ijzeren ketens en 4 handboeien. En hij werd veroordeeld omdat hij Bethlem in opspraak had gebracht: hij had tot drinken, gokken en onzedelijkheden aangezet.
Peter the Porter zou de eerste zijn in een lange reeks misdadige en onbekwame bestuurders van Bethlem die met soortgelijk verzuim, onrechtmatig gedrag en vergrijpen in zijn voetsporen traden.
Eeuwenlang bleven de omstandigheden even onmenselijk, en was de behandeling van de geesteszieken op zijn best even gebrekkig, op zijn slechtst ronduit wreed, in onze ogen.
Geesteszieken behandeld met slaag
Al hadden artsen zich sinds de Griekse oudheid beziggehouden met kwalen van de geest, en al zijn psychische stoornissen zo oud als de wereld, de psychiatrie als geneeskundige richting bestaat pas sinds eind 18e eeuw.
Tot dan, maar later ook nog, was het aan de familie om geesteszieken te verzorgen. Een rustige zieke mocht min of meer vrij rondlopen, maar gewelddadige of onhandelbare types werden in hun eigen huis opgesloten als gevangenen, of in een armenhuis aan een paal gebonden.
In Ierland beschreef een lid van het Lagerhuis in 1817 nog een andere gewoonte: ‘Als een sterke man of vrouw door de ziekte bezocht wordt, wordt deze in een kuil van anderhalve meter diep in de vloer gestopt. Daarop wordt een kribbe gezet zodat hij of zij niet kan ontsnappen. In dat hol krijgt de stakker te eten, en sterft meestal.’
De omstandigheden in het Bethlem in Londen weken niet wezenlijk af van die van de verzorging thuis.
Van shocks en knevelen werden patiënten rustig
Om geesteszieken rustig te houden, werd van alles uit de kast gehaald.

HET RAD
Artsen bouwden in de 18e eeuw een houten, hol rad, waarin een patiënt al draaiende tot bedaren kon komen.

KNEVELSTOEL
In de ‘knevelstoel’ werden patiënten vastgebonden en konden ze niets zien. Op deze manier werden ze rustig.

DRAAIKOOI
Een draaiende kooi werkte als shocktherapie. De kooi zwierde met grote snelheid rond en de patiënt viel in zwijm.

DWANGKORF
Minder onrustige patiënten mochten vrij rondlopen. De dwangkorf zorgde ervoor dat ze zich niet bezeerden.
De behandeling bestond voornamelijk uit lijfstraffen, aangezien men ervan uitging dat geestesziekte een ingeslopen kwaad was dat je er ook weer uit kon ranselen.
In Apology, een werk uit 1533, beschreef een beroemde buurtgenoot van Bedlam, de humanist Thomas More, een geesteszieke man die na zijn dagelijkse portie slaag gezond verklaard en ontslagen werd.
Dat hij niet helemaal genezen was, bleek naderhand: de man bezocht op gezette tijden kerken en besloop vrouwen die in gebed voor het altaar geknield waren. In een snelle beweging gooide hij hun rokken over hun hoofd, een grote vernedering, aangezien toen niemand een onderbroek droeg.
Op een dag werd de man op heterdaad betrapt door een agent, die hem naar buiten sleurde en vastbond aan een boom. Hier werd hij in het openbaar afgeranseld, en volgens More was deze behandeling zo heilzaam dat de man deze keer wel volledig genezen was.
Bedlams bewoners leefden in drek
In 1547 werd Bedlam (een naam die in het spraakgebruik allang synoniem was aan ‘gekkenhuis’) overgedragen aan het stadsgewest City of London, dat zijn geld wel beter kon besteden dan aan de zorg voor geesteszieken.
Het voormalige klooster was al geen mooi gebouw, maar in 1598 was het zo vervallen dat de gemeente het ‘ongeschikt voor menselijke bewoning’ achtte.
‘In dit voorstedelijk wonder wordt iedereen gek.’ Anonieme dichter over Bedlam
De stank van uitwerpselen was berucht, de hokken waren door en door smerig, het dak lekte en de bewoners zaten onder het vuil.
‘Een ongelooflijke zwijnenstal en een weerzinwekkend rattennest’, noemden vaste bezoekers het gasthuis.
De kritiek bleef echter zonder gevolgen, en toen de arts Helkiah Crooke in 1619 aantrad als bestuurder van Bedlam, was het gebouw één smerige bende, met ongewassen zieken aan de ketting. Toen was de plaats allang een attractie geworden, waarvoor bezoekers sinds 1610 betaalden om een kijkje te nemen in ‘The show of Bedlam’.
Verzorgers misbruikten patiënten
Evenals Peter the Porter beschouwde Crooke het gasthuis als zijn persoonlijke geldmachine, en door zijn drukke privépraktijk was hij zelden in het gasthuis te vinden. Hij deed overigens geen enkele poging om de zieken een behandeling, laat staan verzorging te bieden.
In 1620 klaagde een vader van een patiënte dat zijn dochters voet door de gebrekkige zorg wegrotte, en bij een onaangekondigd controlebezoek in 1631 stelden de toezichthouders vast dat de zieken aan het verhongeren waren. Ze hadden dagen achtereen niets te eten gehad. De laatste keer dat ze een fatsoenlijke maaltijd kregen, was zeker een week eerder, toen de 30 zieken ruim twee kilo kaas mochten verdelen.
De toezichthouders constateerden ook dat de zieken verkleumd waren tot op het bot. Alleen de keuken van het huis had een haard, maar daar stond de vrouw van de portier: haar wil was wet, en zij wilde daar geen gekken.
Nadat Crooke 15 jaar lang had geschitterd door afwezigheid maar wel geld had ingepikt dat voor de zieken bestemd was, werd hij in 1634 ontslagen. Maar als de bewoners dachten dat er nu een nieuw en beter bestuur zou komen, dan werden ze zwaar teleurgesteld.

In 1619 werd Helkiah Crooke bestuurder van Bedlam. Hij was vermaard om zijn werk over anatomie, maar voor de omstandigheden van de geesteszieken had hij geen oog.
Onder Richard Langley kwam Bedlam van de regen in de drup. Eten en drinken voor de zieken, verstrekt door vrienden en familie, verdween op raadselachtige wijze. Het echtpaar Langley dijde uit, de zieken waren wandelende geraamtes.
Overdag waren mevrouw en meneer al aangeschoten, en elke avond gingen ze volgens de buren aan de zwier in een naburige kroeg en kwamen ze midden in de nacht terug om door te feesten met hun lallende drinkebroers.
Om verwaarlozing van de zieken te voorkomen of in elk geval te beperken kwamen inspecteurs onverwacht op bezoek, en vanaf 1646 was het verboden patiënten te slaan of te koeioneren.
Ondanks het strengere toezicht bleef het personeel ondeskundig en onbeschoft.
Zieken die weigerden te eten, werden daartoe gedwongen, wat vaak leidde tot verlies van hun voortanden omdat de verplegers een soort wig tussen de tanden zetten om zich toegang te verschaffen.
Ook aanranding en ontucht waren aan de orde van de dag. Een werknemer, Anthony Dadsworth, werd in 1652 ontslagen op grond van niet nader omschreven ‘onzedelijk gedrag’, terwijl Roland Wolly in 1675 de laan uit vloog wegens ‘slechtheid en oneerlijke praat’.
Omstreeks 1685 werd Edward Langden op straat gezet nadat hij een patiënte had bezwangerd. Dit leidde ertoe dat de mannen en vrouwen in Bedlam hun eigen afdeling kregen.
Het Versailles van de geesteszieken
Twee jaar nadat het bestuur van Bedlam officieel was aangeraden het gasthuis te sluiten, omdat het ‘te oud, te wankel, te vervallen en te klein’ was, verhuisden de bewoners in juli 1676 naar de nieuwe, schitterende behuizing van New Bethlehem in Moorfields aan de rand van Londen.
Het gasthuis was nog maar net opgeleverd, een prachtig barokgebouw dat enigszins deed denken aan het paleis van Versailles en de bijnaam Palace Beautiful kreeg. Maar al één maand na de opening schreef een anonieme dichter dat ‘iedereen in dit voorstedelijk wonder gek zou worden’.
Met het idee dat geesteszieken niet beïnvloed werden door hun omgeving, en dus ook niet door koude, waren de vertrekken als tochtige gevangeniscellen ingericht. De handboeien en ketens waren uit Bedlam meeverhuisd, en werden nog steeds volop gebruikt voor de meest gehate behandelingen.

Dapper bestreden Europese artsen de ‘hysterie’ van de vrouw. In de 18e eeuw poogde de Nederlandse arts Boerhaave de kwaal te genezen door de zieke met een gloeiende pook te bedreigen.
Geesteszieke vrouwen werden besneden
Vóór de moderne psychiatrie vonden veel artsen dat hysterie en wellust bij vrouwen ernstige aandoeningen waren die met alle middelen bestreden moesten worden, zoals koude baden, onderbroeken en besnijdenis.
Vooral vrouwen waren bevattelijk voor geestesziekten. Daarover waren veel deskundigen het tot het eind van de 19e eeuw wel eens. Het gegeven dat vrouwen een baarmoeder hebben, was voor artsen al genoeg om dit aan te nemen.
In het Engeland van de 19e eeuw beweerde de arts Edward Tilt dat de menstruatie zo bedreigend voor de geest was dat de bloeding zo lang mogelijk uitgesteld moest worden. Dat kon door koude stortbaden, een vleesloos dieet of het gebruik van onderbroeken.
Vrouwen in de overgang waren in de ogen van Tilt ‘zielige schepsels’, en hij ried hun echtgenoten aan af te zien van hun echtelijke rechten. Als hun vrouwen tekenen van lust vertoonden, zat er niets anders op dan ze koude stortbaden toe te dienen en met bloedzuigers het bloed uit hun schaamlippen te laten zuigen.
Midden 19e eeuw ging de Londense arts Isaac Baker Brown nog verder toen hij vrouwen door middel van besnijdenis verloste van hun geestesziekte. Brown was ervan overtuigd dat zelfbevrediging de oorzaak van hun lijden was, en met de verwijdering van de clitoris werd de vrouw ‘hysterie, idiotie, manie en voortijdig overlijden’ bespaard.
De operatie was volgens Brown ook een doeltreffend middel tegen nymfomanie, een sterk verhoogde geslachtsdrift. Dat zag hij terug in zijn eigen praktijk: geen van de door hem besneden vrouwen taalde nog naar seks.
Tussen 1859 en 1866 besneed Brown talloze vrouwen maar ook meisjes van 10 jaar oud. Onder zijn patiënten bevond zich E.R., een 34-jarige juffrouw, die zich volgens de dagverslagen kwaadaardig gedroeg tegen bezoekers, in haar eentje lange wandelingen maakte en vrijmoedig jegens vreemde mannen was.
Na de ingreep trad de vrouw toe tot de hogere kringen, waar ze volgens Brown ‘ieders achting’ ondervond.
Een andere patiënt, een jonge vrouw, was door haar ouders naar Brown gestuurd omdat ze koppig was, en naar heren die zij bewonderde brieven zond.
Het ergste was dat zij ‘zich overgaf aan het lezen van ernstige boeken’. Brown wist hier wel raad mee, en nog geen twee jaar na de ingreep was de patiënt veranderd in ‘een normale, getrouwde vrouw, in verwachting van haar tweede’.
De zieken werden kaalgeschoren en kregen een poeder van gestampte Spaanse vlieg en mosterd op hun kruin, dat pijnlijke blaasjes veroorzaakte. Ziekteverwekkende sappen zouden zo van de hersenen door de ontstoken hoofdhuid naar buiten kunnen, zodat het lijden van de patiënt verlicht werd.
Vanuit diezelfde gedachte was behandeling met bloedzuigers ingesteld, die de onevenwichtigheden in het lichaam konden wegzuigen, dacht men. Ook het geven van ontlastings- en braakmiddelen zou heilzaam zijn, omdat de zieken zo hun kwaadaardige sappen konden lozen.
Kon het oude Bedlam 30 patiënten onderdak bieden, nu waren het er wel 140, die ook veel meer toeschouwers trokken. Kort na de inwijding was het gasthuis al een van de allergrootste trekpleisters van Londen, met tegen de 100.000 dagjesmensen per jaar.
De gekken van Parijs bevrijd
Niet alleen in Engeland werden geesteszieken als beesten behandeld. Overal in Europa werden ze onderworpen aan deze of nog ergere behandelingen.
De Fransman Philippe Pinel besloot in 1793 een nieuwe weg in te slaan. Hij werkte als arts bij een der grootste gasthuizen van Parijs en was ontsteld over de erbarmelijke omstandigheden waarin de geesteszieken er leefden.
‘Ik meen dat het ranselen van geesteszieken enkele malen geleid heeft tot genezing.’ George Savage, geneesheer-directeur
Hij verbood ketens voor alle zieken en voerde een ‘morele’ behandeling in, gebaseerd op een liefdevolle maar doortastende verpleging van de zieken. Deze werden niet langer in vochtige, donkere hokken gestopt, maar mochten elke dag naar buiten in de frisse lucht.
Deze aanpak vond in Europa navolging, ook in Engeland, waar het gasthuis York Retreat Pinels beginselen in 1796 invoerde.
Geketende soldaat stierf na 12 jaar
In New Bethlehem gingen de wreedheden echter onverminderd voort. Toen de filantroop Edward Wakefield het huis in mei 1814 bezocht, was hij geschokt.
Op de vrouwenafdeling zaten in elke ruimte 10 zieken, allen naakt, met zo’n korte ketting aan de muur vastgeketend dat ze bijna niet konden liggen. Bij de mannen was het amper beter. Zes mannen zaten in een ruimte gepropt, vastgebonden met ketens en handboeien.
Vooral één zieke maakte indruk op Wakefield: de 55-jarige Amerikaanse soldaat James Norris, die al 14 jaar gevangen was, waarvan hij 12 jaar zo krap aan de ketting zat dat hij zich amper kon bewegen. Om zijn nek en middel zaten ijzeren ringen, die met 40 centimeter korte ketens aan de muur vastzaten.
Wakefields onthullingen maakten alom een storm van verontwaardiging los, en toen Norris nog geen jaar later stierf, volgens de lijkschouwing aan zwaarlijvigheid vanwege jarenlang nietsdoen, wierp de tragedie nog een schaduw over Bethlem. De artsen van het ziekenhuis wezen echter elke verantwoordelijkheid voor de ellende van de hand.
Bedlams beroemdheden
Beroemde Britse kunstenaars en beruchte misdadigers zijn in het Bethlem Hospital opgenomen geweest.

EDWARD OXFORD (1822-1900) schoot in 1840 twee keer met een pistool op koningin Victoria. Werd krankzinnig verklaard en 24 jaar in het gasthuis opgeborgen.

RICHARD DADD (1817-1886), kunstschilder, doodde zijn vader in een vlaag van achtervolgingswaan. Bracht 22 jaar door in het gasthuis.

JONATHAN MARTIN (1782-1838) stichtte in 1829 brand in de kathedraal van York. Werd opgesloten in Bedlam, waar hij stierf.

LEMUEL ABBOTT (1760-1802), portretschilder, schilderde lord Nelson. Kwam op 40-jarige leeftijd in Bedlam wegens een geestesziekte.

MARGARET NICHOLSON (1750-1828), probeerde in 1786 koning George III neer te steken met een mes. Werd gek verklaard en bracht de rest van haar leven door in Bedlam. Zelf spoorde de koning ook niet helemaal. Misschien droeg hij daarom de verplegers op om Nicholson elke dag thee, koek en tabak te geven.
In 1818 kwam oud-patiënt Urbane Metcalf met meer bewijzen voor de mensonterende situatie, in een pamflet over zijn ervaringen in het ziekenhuis. Hij schreef dat incontinente zieken in de kelder gestopt werden, op stro moesten slapen en regelmatig werden mishandeld door sadistische verplegers.
Volgens Metcalf waren de meeste verplegers ‘boosaardig en altijd dronken’, en met name drie noemde hij zeer wreed: ‘Schurken – en mishandeling van de mensheid is nog maar hun kleinste misdaad.’
Op de lijst van schrijnende gevallen stond mijnheer Popplestone, wiens benen wegrotten en afvielen nadat de ketens zich door het vlees gevreten hadden. Beschaamd vertelde Metcalf over de 80-jarige meneer Baccus, die gevallen was, waarna een van de verplegers medepatiënten had aangemoedigd om hem te vertrappen. ‘Baccus is nu dood,’ meldde Metcalf droog.
Schandalen volgen elkaar op
Drie jaar voor Metcalf zijn kritiek uitte, was Bethlem weer verhuisd, deze keer naar St. George’s Field in Southwark, in Zuidoost-Londen.
Het nieuwe verblijf was van buiten minstens zo indrukwekkend als het vorige Bethlem, maar kwam van binnen ook akelig veel met het oude gebouw overeen. De nu 200 zieken werden nog steeds blootgesteld aan dwang en lijfstraffen, en het ene schandaal volgde op het andere.
In december 1850 ging patiënte Ann Morley van Bethlem naar een privékliniek. Ze had een blauw oog, was broodmager en zo krachteloos dat ze niet rechtop kon zitten. Ze vertelde aan de arts dat een bewaker haar had geslagen, had overgoten met ijskoud water en had gedwongen naakt op een dun laagje stro in de kelder te slapen.

Ook in de nieuwe behuizing op St. George’s Field, vanaf 1815, waren in Bedlam misstanden.
Soortgelijke berichten verschenen in de pers, en al gaf de leiding van Bethlem toe dat er sprake was van verzuim en verwaarlozing, de directeur en de artsen hielden zich van de domme en beweerden dat ze niet precies wisten wat er zich in Bethlem afspeelde.
Ondanks de hervormingen die het gasthuis almaar doorvoerde, was er in het najaar van 1888 weer grote ophef. The Times berichtte over een schrikbarend hoog aantal sterfgevallen: van de 264 patiënten die in 1887 in Bethlem opgenomen waren, waren er in datzelfde jaar al 38 dood. Dat betekende een jaarlijkse sterfte van 14,4%, bijna het dubbele van het landelijke sterftecijfer.
De krant meldde verder dat dwang en lijfstraf veel vaker in Bedlam dan in andere gasthuizen voorkwamen, maar geneesheer-directeur George Savage wees alle kritiek van de hand:
‘Ik meen dat het ranselen van geesteszieken enkele malen geleid heeft tot genezing,’ sprak Savage, die zijn naam, ‘wreed’, eer aandeed. Hij was ervan overtuigd dat zelfbevrediging krankzinnigheid veroorzaakte, en bedacht er een probaat middel tegen: de geslachtsdelen van de zieke met een scalpel bewerken.
Een nieuwe wind door Bethlem
Begin 1900 ging Bethlem op de schop, ‘een metamorfose van rups naar vlinder’, zoals een dominee het uitdrukte.
Door de vorderingen die de wetenschap op het gebied van geestesziekten eind 19e eeuw gemaakt had, zagen de artsen in dat geestesstoornissen echte ziekten waren.
Lijfstraffen en dwang werden vervangen door therapieën, bewakers door opgeleide ziekenzusters, en in 1914 was Bethlem onherkenbaar veranderd. Er was een schitterende tuin aangelegd met rozen in allerlei kleuren, en binnen was het of je de salons van een deftige Engelse herenclub betrad.

Pas eind 19e eeuw gingen artsen zich echt verdiepen in de oorzaken van psychische stoornissen.
Van thee, kreeft en scheve tanden werd je gek
Zelfs tot aan het eind van de 19e eeuw dachten geleerden dat alles, van maneschijn tot het eten van schaaldieren, tot waanzin kon leiden.
Voordat wetenschappers en artsen in de tweede helft van de 19e eeuw psychische aandoeningen begonnen te onderzoeken, waren de fantasievolle verklaringen voor de oorzaken van geestesziekte niet van de lucht.
Zo waren onbeschofte mensen met dunne wenkbrauwen of scheve tanden bijzonder vatbaar om gek te worden. Deze theorie leidde ertoe dat van vele ongelukkigen hun hele gebit getrokken werd.
Tot het eind van die eeuw was de wetenschap ruwweg in twee kampen verdeeld. Volgens artsen in het ene kamp was de geestesziekte aangeboren of was de oorzaak een stoornis van de lichaamssappen. De arts F.W. Mott bijvoorbeeld meende dat kinderen van ‘arme sloebers, buitenlandse joden, roomse Ieren, dagloners en misdadigers’ zeer bevattelijk waren voor zenuwziekten.
Artsen in het andere kamp zeiden dat je van bepaalde invloeden van buitenaf krankzinnig werd, zoals van veel theedrinken, het schijnsel van de maan of het eten van schaaldieren. Onder de aanhangers van de schaaldiertheorie was de Brit William Mosley, die begin 1800 een lijst van zaken opstelde die kennelijk geestesziekten teweegbrachten.
Als zovele anderen van zijn tijd beweerde hij dat langdurig studeren, masturbatie en hartzeer krankzinnigheid konden oproepen. Maar hij vond ook nog een lange reeks andere ziekteverwekkende oorzaken (zie de lijst).
19e eeuw: Oorzaken van geestesziekte
- Huiselijke twisten
- Te vurige kinderwens
- Dagenlang schreeuwende honger
- Grote angst
- Klap op het hoofd
- Misvormde schedel
- Blikseminslag
- Gok- en drankzucht
- Afgunst
- Plotseling sterfgeval in de naaste omgeving
- Angst wanneer het stormt op zee
- Angst wanneer je uit een diepe slaap ontwaakt en je huis in brand staat
- Zien van een openbare terechtstelling
- Griep
Aan de muren hingen schilderijen, her en der stonden vazen met bloemen, de boekenkasten puilden uit met boeken en tijdschriften en er waren overal gezellige zitjes gemaakt, met zachte sofa’s waar de zieken thee geserveerd kregen.
Je kon alleen aan de ramen zien dat het een gasthuis was; die waren zo klein dat je er onmogelijk door kon ontsnappen. Van een martelinstituut en bewaarplaats was Bethlem een instelling geworden die navolging kreeg.
In 1914 konden de artsen goede sier maken met een genezingspercentage van 50, een enorm succes en een wonder vergeleken met vroeger, toen de zieken hun leven in Bedlam vaak eindigden in de ketens, en op de binnenplaats van het gasthuis begraven werden.