Toen de communisten in 1949 de macht overnamen in China, telde het land 40.000 artsen met een westerse opleiding.
Zij hadden samen zo’n 500 miljoen patiënten. Ter vergelijking: in Nederland zijn er bijna 12.000 huisartsen voor 17 miljoen mensen.
De Chinese bevolking kampte met ondervoeding en tyfusuitbraken, en communistenleider Mao Zedong was bang dat de Chinezen in opstand zouden komen.
Om snel meer artsen te krijgen, bedacht Mao een plan: de klassieke Chinese geneeskunde, met zijn kruiden en acupunctuur, in ere herstellen.
Oude praktijken heringevoerd
De traditionele geneeskunde van China is vooral bekend van het 2000 jaar oude Boek van de Gele Keizer over inwendige geneeskunde.
Allerlei kwalen, van kiespijn tot constipatie, waren te genezen op basis van de theorie dat de natuurlijke elementen (vuur, aarde, metaal, water en hout) de organen en de levensenergie qi beïnvloeden.
Door kruiden en planten voor te schrijven of acupunctuurnaalden in bepaalde delen van het lichaam te steken, konden artsen de energie van patiënten reguleren en hen genezen.

Mao nam in de jaren 1950 zijn toevlucht tot de traditionele Chinese geneeskunde, met o.a. acupunctuur, om het artsentekort op te lossen.
In de 19e eeuw brak de westerse geneeskunde echter door in China, en in 1929 werd de traditionele geneeskunde verboden als schadelijk en achterhaald.
Op het platteland bleef de oude geneeskunst echter in zwang, en Mao zag hier een kans in. Tienduizenden behandelaars kregen in de jaren 1950 een spoedcursus om de oude praktijk te leren.
De voorzitter zelf vertrouwde niet op kruiden en naalden. ‘Ik geloof er persoonlijk niet in en gebruik geen Chinese medicijnen,’ zei Mao tegen zijn lijfarts Li Zhisui.
Acupunctuur werd internationaal bekend toen de Amerikaanse journalist James Reston de behandeling in 1972 in China uitprobeerde en daarna een enthousiast artikel schreef. Zo werd Mao’s politieke stunt een wereldwijd succes.