Louis Pasteur redde de wereld van hondsdolheid

De angst voor rabiës zit diep in ons – sinds de oudheid gaat deze ongeneeslijke ziekte al met ons mee. Pas in de 19e eeuw bracht een Franse chemicus hoop voor mensen die door een besmette hond worden gebeten.

Louis Pasteur wist niet zeker of zijn middel tegen hondsdolheid zou werken. Als de behandeling mislukte, zou de negenjarige Joseph Meister sterven.

© Shutterstock & Wikimedia Commons

Op 4 juli 1885 vertrekt de negenjarige Joseph Meister zoals elke ochtend van huis. Vrolijk loopt hij over de kronkelige weg naar zijn school in Maisonsgoutte in de Elzas in Oost-Frankrijk. Maar dan verandert in één klap alles.

Hij wordt aangevallen door een dolle hond met schuim op de bek.

Het dier bijt Joseph keer op keer, en de jongen probeert wanhopig zijn gezicht te beschermen met zijn handen. Een metselaar ziet het gebeuren. Hij komt aanrennen en slaagt erin de hond weg te jagen met een ijzeren staaf.

Bloedend en doodsbang rent Joseph naar huis, naar zijn moeder, Marie Angelique. Zij vreest het ergste en brengt de jongen meteen naar de dokter. Met waterstofperoxide ontsmet deze de in totaal 14 wonden aan Josephs armen en benen. Maar zowel de arts als Josephs moeder weet dat deze behandeling niets kan doen tegen het lot dat de jongen wacht.

De hond was zonder twijfel besmet met het rabiësvirus, dat leidt tot hondsdolheid. De ziekte gaat gepaard met hevige pijn, krampen, koorts, angst voor water en razernij – tot na enkele dagen de dood intreedt.

Slechts één man kan Joseph mogelijk redden, zegt de arts tegen Marie Angelique. Joseph moet direct de trein nemen naar Parijs, om de wereldberoemde scheikundige Louis Pasteur op te zoeken.

Die ziekte gaat gepaard met hevige pijn, krampen, koorts, angst voor water, razernij – tot de dood intreedt.

Code van immuniteit gekraakt

De scheikundige Louis Pasteur vestigde zijn naam in wetenschappelijke kringen met zijn ontdekking in 1862 dat wijn veel langer goed blijft als je deze verhit tot 60 °C.

Het principe achter het proces, dat ‘pasteurisatie’ werd genoemd, maakt voedingsmiddelen niet alleen langer houdbaar, maar doodt ook ziekteverwekkende en potentieel dodelijke bacteriën als listeria en salmonella in bijvoorbeeld melk.

Pasteur werkte jaren aan de ontwikkeling van vaccins. Het was al eeuwenlang bekend dat een doorgemaakte infectieziekte kan beschermen tegen een nieuwe infectie. Dat was mede te danken aan de Engelse arts Edward Jenner, die in 1796 een zogeheten inoculatie uitvoerde met het pokkenvirus.

Hij besmette een jongen met het milde koepokkenvirus, waarna deze immuun werd voor de echte pokken.

Hond met rabiës

Hondsdolheid leidde tot een gruwelijke dood. Daarom werden honden sinds de oudheid bij de minste verdenking afgemaakt.

© Wikimedia Commons

Slachtoffers werden gezien als weerwolven

Pasteur werkte aan een vaccin dat kippen immuun kon maken voor cholera. Hij probeerde dit te bereiken door besmette kippenbouillon te injecteren bij gezonde kippen.

Tot zijn grote vreugde bleven de dieren ondanks de ingreep gezond, en ze bleken zelfs immuun te zijn voor daaropvolgende injecties met de cholerabacterie.

Pasteur concludeerde dat het geheim achter immuniteit erin bestond het lichaam bloot te stellen aan verzwakte bacteriën. Vol goede moed besloot hij zijn ontdekking in te zetten tegen de meest gevreesde ziekte uit die tijd: hondsdolheid.

Fransen vrezen rabiës

Hondsdolheid was al sinds de oudheid bekend, maar in het 19e-eeuwse Frankrijk was de angst voor de ziekte groter dan ooit – hoewel andere besmettelijke ziekten zoals difterie en tyfus veel meer levens kostten dan de 25 Fransen die jaarlijks stierven door rabiës.

Het was dan ook een vreselijke ziekte. De besmette persoon leed hevige pijnen, genezing was onmogelijk en het ergste van alles was nog dat de zieke volledig bij bewustzijn was terwijl hij of zij wachtte op de wisse dood.

‘Bij zijn volle verstand zag hij zichzelf sterven,’ schreef de Franse arts G.E. Fredet over een van zijn patiënten.

Door de industrialisatie in de 19e eeuw verhuisden veel mensen van het platteland naar de stad, en daardoor nam ook het aantal huisdieren toe.

Schoothondjes, voorheen alleen iets voor de elite, werden nu ook bij de snelgroeiende middenklasse populair. Historici schatten dat de 1 miljoen Parijzenaren in de jaren 1840 ongeveer 100.000 honden hadden.

Het verdriet en de wanhoop die mensen voelden als hun geliefde huisdier veranderde in een schuimbekkend monster, werd slechts overtroffen door de angst om zelf ook besmet te raken.

En niemand kon zich veilig wanen in de omgang met een gezinshond, want in het beginstadium van de ziekte ‘zal het dier zich extra lief en aanhankelijk gedragen tegen iedereen die in de buurt komt,’ waarschuwde Fredet.

Hondsdolheid

Een haan op je schouder kon de toekomst voorspellen. Als hij kraaide, wachtte de dood.

© Wikimedia Commons

Behandeling met hanen en heet ijzer

Elke lik kon dodelijk zijn, en de angst leidde ertoe dat vooral zwerfhonden massaal werden afgemaakt. De dieren werden doodgeschoten of door de Parijse politie vergiftigd.

In 1879 werd er een ware slachtpartij aangericht en werden maar liefst 9479 honden in de Franse hoofdstad gedood, blijkt uit de annalen van het stadsbestuur.

Pasteur had nog een goede reden om juist rabiës als doel te nemen voor zijn vaccinonderzoek: bacteriologie was een nieuwe wetenschap, en veel mensen waren sceptisch over Pasteurs bewering dat de microben niet alleen ziekteverwekkers waren, maar ook ziekten konden voorkomen.

‘Hij dacht dat een oplossing voor het rabiësprobleem een zegen zou zijn voor de mensheid én een grote triomf voor zijn doctrine,’ schreef Pasteurs assistent Émile Roux later.

Levensgevaarlijk laboratoriumwerk

Het vaccin maakte Pasteur uit het ruggenmerg van besmette konijnen. Door het besmette merg korter of langer te laten indrogen, probeerde Pasteur de kracht van de infectie te reguleren.

Hij experimenteerde in zijn laboratorium ook met speeksel van levende, besmette honden, die hij onder meer kreeg van de nationale school voor diergeneeskunde in Maison-Alfort.

‘De hond stikte bijna in zijn eigen razernij toen ze hem vastbonden op een tafel. Zijn ogen waren bloeddoorlopen en zijn spieren verkrampt.’ Pasteurs schoonzoon René Vallery-Radot over de experimenten met rabiës

Maandenlang waren Pasteur en zijn medewerkers bezig met het gevaarlijke werk, waarbij ze in nauw contact kwamen met de dieren.

‘De hond stikte bijna in zijn eigen razernij toen ze hem vastbonden op een tafel. Zijn ogen waren bloeddoorlopen en zijn spieren verkrampt. Monsieur Pasteur boog zich over het dier, en met slechts een vingerbreedte tussen hem en de schuimende bek nam hij met een dun buisje een monster van het speeksel van de hond,’ schreef Pasteurs schoonzoon René Vallery-Radot.

Pasteur kon dit keer de kracht van het vaccin niet beoordelen met behulp van zijn microscoop. Hondsdolheid wordt namelijk niet veroorzaakt door een bacterie, maar door een virus – een toen nog onbekend organisme.

Het virus is 10 miljoen keer kleiner dan een bacterie en was met de toenmalige microscopen niet te zien. Pasteur moest dus experimenteren door de proefhonden steeds sterkere rabiësculturen toe te dienen. In 1885 was hij tevreden.

Hondsdolheid

Het virus verbergt zich o.a. in het vele speeksel – een symptoom van hondsdolheid.

© Shutterstock

De dood is onontkoombaar

De honden ontwikkelden nu niet alleen immuniteit tegen hondsdolheid, het vaccin werkte ook als ze al waren gebeten – zolang ze de injectie snel genoeg kregen.

‘Ik heb het nog niet aangedurfd om mensen te behandelen die zijn gebeten door met rabiës besmette honden, maar dat komt binnenkort, en ik denk erover om met mezelf te beginnen,’ schreef Pasteur op 28 maart 1885.

‘Want ik ben inmiddels behoorlijk zeker van mijn resultaten.’

Instituut moet rabiës bestrijden

Maar voordat Pasteur het vaccin op zichzelf kon testen, klopten Joseph Meister en zijn moeder enkele maanden later aan bij het laboratorium aan de Rue d’Ulm in Parijs.

Achter hen lag een slopende treinreis van 48 uur – vóór hen een onbekend lot. Pasteur kwam direct in actie.

Op 6 juli 1885 om 20.00 uur injecteerde hij een verzwakte vorm van het rabiësvirus in de buik van de jongen. Het vaccin bevatte ruggenmerg van een konijn dat een paar weken eerder aan hondsdolheid was doodgegaan.

De dagen erop kreeg Joseph steeds sterkere doses van het virus toegediend, en uiteindelijk gaf Pasteur hem een injectie met een vers en dus zeer gevaarlijk virus.

Iedere onbehandelde persoon zou direct ziek zijn geworden, maar Joseph Meister overleefde zonder ook maar één symptoom te ontwikkelen.

‘Hydrofobie (hondsdolheid, red.), die gevreesde ziekte, waartegen geen enkel middel opgewassen was, heeft eindelijk een behandeling,’ zei de arts Alfred Vulpian toen Pasteur zijn bevindingen een paar maanden later voorlegde aan de Franse academie van wetenschap.

In 1887 richtte Pasteur een instituut op dat verderging met de ontwikkeling en verspreiding van vaccins. Hondsdolheid is nog steeds niet te genezen, maar dankzij het vaccin en de inspanningen van het instituut is de ziekte nu in het westen bijna volledig uitgeroeid.

Een van de medewerkers die bijdroegen aan het succes, was Joseph Meister. Hij werkte tot zijn dood in 1940 als conciërge bij het Pasteur-instituut.