
Hoe verliep de eerste bloedtransfusie?
De eerste rechtstreekse bloedtransfusie naar een mens werd uitgevoerd door Jean-Baptiste Denys, de lijfarts van de Franse koning Lodewijk XIV.
Deze mijlpaal vond plaats op 15 juni 1667, toen Denys een jongen 250 milliliter bloed van een lam toediende.
Dat deed hij door bloed bij het dier af te tappen en het via een buis in de aderen van de jongen te brengen.
Rechtbank verbood bloedtransfusies
De zieke jongen herstelde, en korte tijd later voerde de arts nog een succesvolle transfusie uit. Maar de twee keer daarna ging het helemaal mis.
De derde patiënt overleed meteen na de ingreep, terwijl de vierde zelfs tijdens de behandeling stierf.
De nabestaanden van de laatste patiënt sleepten Denys voor het gerecht. De arts werd vrijgesproken, maar de behandeling werd verboden.
In de jaren daarna deden ook de katholieke kerk, het Franse en Britse parlement en het Britse wetenschapsgenootschap Royal Society bloedtransfusies in de ban, en 150 jaar lang gebeurde er niets.
In november 1667, een paar maanden na het experiment van Denys, voerde de Britse arts Richard Lower een gelijksoortige proef uit:

De patiënt
was een jongen van 15 met hevige koorts. Vóór de transfusie had hij al zo’n 20 aderlatingen ondergaan met behulp van bloedzuigers.

Lammeren
werden gezien als rustige dieren. Daarom werden de eerste transfusies uitgevoerd met hun bloed. Volgens de artsen zou de patiënt dan de rustige aard van het lam overnemen.

Het bloed
werd overgebracht via zilveren buisjes. De uiteinden waren verbonden met holle veren, waarmee de aderen werden doorboord.
Nieuwe kennis over verschillende bloedgroepen betekende doorbraak
We weten nu dat de patiënten stierven omdat bloedgroepen onbekend waren voor Denys.
Het immuunsysteem stoot dierenbloed af, en de eerste twee patiënten overleefden waarschijnlijk alleen omdat ze niet zo veel kregen.
Pas in 1901 ontdekte Karl Landsteiner dat een bloedtransfusie alleen mogelijk is met compatibele bloedgroepen.