Diefstal verloste de Europeanen van malaria

In de jaren 1850 vormt malaria een constante bedreiging voor het Britse Rijk. Het enige middel tegen de ziekte dat bekend is, de Zuid-Amerikaanse kinine, kost echter een vermogen. Dus ondernemen de Britten een expeditie om het broodnodige medicijn te stelen.

De Zuid-­Amerikaanse jungle bevatte het enige medicijn tegen een wereldwijde ziekte.

© AKG Images

De gerespecteerde Britse Oost-Indische Compagnie geeft handenvol geld uit. Halverwege de 19e eeuw verdwijnt er jaarlijks tot wel 100.000 Britse pond in de zakken van hebberige Zuid-Amerikanen.

Het duizelingwekkende bedrag gaat naar een medicijn tegen een ziekte die huishoudt in India. Elk jaar kost malaria aan circa 2 miljoen Indiërs het leven, en de ziekte vormt ook een gevaar voor de Britse ambtenaren en militairen die de grote kolonie besturen.

Koude rillingen, koorts en hevige pijn zorgen ervoor dat de zieke niet meer kan werken. En wie het overleeft, staat een hoop ellende te wachten, want de aanvallen zullen net zo lang terugkeren tot hun lichaam de strijd uiteindelijk opgeeft.

Het verlies van werkkrachten wordt weerspiegeld in de boekhouding van de compagnie. Net als de uitgaven voor kinine, het enig bekende medicijn tegen de tropenziekte.

Het middel is alleen te verkrijgen in Zuid-Amerika, waar lokale handelaren hun monopolie uitbuiten door de prijs schaamteloos op te drijven. Om die reden bedenken de hoge heren in Londen een plan om van de inhalige tussenhandelaars af te komen.

Op zoek naar geneeskrachtige plant

De Britten willen een expeditie naar Zuid-­Amerika sturen om zaad en stekjes te stelen van de plant waaruit kinine wordt gewonnen.

Als de buit het land uit is gesmokkeld, wordt hij herplant in Ceylon – het huidige Sri Lanka. Dan beschikt de Oost-Indische Compagnie over haar eigen malariamedicijn.

Het wordt een lastige onderneming, want de expeditieleden moeten hoog het Andesgebergte in om de geheimzinnige kinaplant te vinden, die bovendien zwaar wordt bewaakt. De naam ‘kina’ is afgeleid van cinchona, zoals de Zweedse botanicus Carolus Linnaeus de plant in 1742 noemde.

In die tijd was het al bekend dat de plant geneeskrachtige eigen­schappen bezat. De indianen gebruikten hem al vele jaren als spierverslapper: ze droogden de kinabast en vermaalden hem tot poeder, dat ze wegspoelden met gezoet water om de bittere smaak te verzachten.

Spaanse kolonisten namen kinabast eerst tegen diarree, maar kregen gaandeweg het vermoeden dat de plant ook goed werkte tegen de dodelijke ziekte malaria, die ze zelf uit Europa hadden meegenomen.

In 1820 weten artsen de werkzame stof in kinabast te isoleren, die de naam kinine krijgt. Het natuurgeneesmiddel wordt onmisbaar voor bedrijven in de koloniën, zoals de Britse Oost-­Indische Compagnie, maar de bazen in Londen zijn het beu om er zoveel voor neer te tellen. Daarom willen ze het medicijn zo snel mogelijk zelf gaan produceren.

De schors van de kina kan malaria genezen. Maar de plant groeit alleen in de bergen van de Andes, en de Zuid-Amerikanen vragen veel geld voor het wondermiddel.

© RBG Kew

Diefstal wordt vergoelijkt

Een gentleman steelt niet, maar de Britse koloniebestuurders weten de diefstal goed te praten: de Zuid-­Amerikanen beschermen de kina niet goed tegen op grond beluste boeren in de bergen.

‘Het is een plicht jegens de mensheid om kinazaad te bemachtigen voordat het oerwoud wordt gekapt,’ schrijft John Royle van de Oost-­Indische Compagnie in 1856 aan zijn baas. ‘Dan kunnen we kina kweken in India.’

Dat legitimeert het snode plan, want nu is het een missie om de kina te redden en de noodlijdende wereld van kinine te voorzien. De voorbereidingen voor de expeditie gaan voort als de Britse Oost-Indische Compagnie in 1858 in handen komt van de staat.

De ministers in Londen hebben wel oren naar een manier om malaria uit te roeien in het ‘kroonjuweel van het rijk’, India, en tegelijk de inkomsten te doen stijgen.

Bovendien ontstaan er nieuwe mogelijkheden: met genoeg kinine in hun zak kunnen kolonisten diep door­dringen in Afrika, dat bekendstaat als het ‘graf van de blanke’. Onvermoede hoeveelheden grondstoffen, edelstenen en goud komen opeens binnen bereik.

Er staat dus veel op het spel als de Britten in 1859 contact zoeken met de man die de diefstal moet plegen.

Plantkundige wordt geheim agent

De 41-jarige botanicus Richard Spruce is in 1817 in Yorkshire geboren, maar woont sinds 1849 in Zuid-Amerika.

Sinds hij als kind bronchitis heeft gehad, is hij een verstokte hypochonder, en zijn notitieboek staat vol met echte en ingebeelde aandoeningen. Toch gaat hij keer op keer op expeditie, ondanks het gevaar van tropenziekten.

Richard Spruce doet dit niet alleen uit liefde voor planten en mossen. De Engelsman verzamelt zaadjes en gedroogde planten en stuurt die over de Atlantische Oceaan naar amateur­botanici en particulieren die graag exotische planten in hun tuin willen hebben.

De verkoop levert hem niet bijster veel op, en in 1859 is Spruce zo goed als bankroet. Daarom zegt hij meteen ‘ja’ als het India Office in Londen hem wil inhuren om in het Andesgebergte op zoek te gaan naar kina.

Spruce kent de werking van de kinabast al, omdat hij het medicijn een aantal jaren eerder tegen malaria heeft gebruikt gedurende een expeditie over de Amazone.

En door zijn reizen weet hij heel veel over Zuid-­Amerika en heeft hij er flink wat contacten. Toch zal de expeditie hem flink wat moeite kosten, omdat de kinaplant op duizenden meters hoogte groeit in een van de meest onherbergzame delen van het Andesgebergte.

Andes vormt een uitdaging

De Britse plantendief heeft een zwakke gezondheid maar een sterke wil, en hij begint met lokale gidsen en dragers aan de zware reis.

Gemeten in kilometers valt de onderneming erg mee, maar de route van de expeditie gaat eerst door onbegaanbaar oerwoud en daarna de bergen van de Andes op.

Een burgeroorlog, zwermen insecten en zwaar noodweer maken het de missie lastig. Maar het grootste obstakel vormt de zwakke gezondheid van Spruce.

Als de Engelsman en zijn gevolg in april 1860 een aardig stuk zijn gevorderd in de Andes, kan hij opeens geen stap meer verzetten.

Het team is op slechts 50 kilometer van de stad Limón in Ecuador, waar volgens zijn bronnen veel kinabomen staan. Maar de botanicus is niet meer in staat om overeind te komen.

‘Ik ben vaak zo uitgeput dat het een opluchting zou zijn te gaan liggen en rustig te sterven,’ schrijft Spruce in zijn dagboek. Twee pijnlijke maanden moet hij het bed houden, terwijl hij ook last heeft van de kou en van hoogteziekte.

Uiteindelijk krabbelt Spruce weer op, en wanneer de expeditie het hoogste punt van de route is gepasseerd, kan de langzame afdaling beginnen. De tocht gaat door ijskoude mist en over smalle bergpaadjes, waar mens en lastdier voortdurend in levensgevaar zijn. Eén misstap en ze storten in de diepte.

Onderweg wordt hij tegengehouden door vier soldaten die meevechten in de burgeroorlog die Ecuador teistert. Ze zien er dreigend uit, en Spruce wil net naar zijn pistool grijpen als hij een beter idee krijgt.

Hij overhandigt hun een fles van de lokale sterkedrank aguardiente – en krijgt prompt een tandeloze glimlach als dank.

De soldaten laten hem passeren, en de avonturiers slaan in een naburige plaats wproviand in voordat ze doorlopen over de onherbergzame berghellingen.

Op 1200 meter hoogte wordt de lucht ijler en sluit het regenwoud zich rond de vermoeide reizigers. Kort daarop doemen de eerste kinabomen op.

Dankzij kinine konden Duitse kolonisten overleven in het malarialand Togo.

© AKG Images

##

Het zit de plantendief mee

Spruces expeditie komt al snel indianen tegen, die er elke zomer op uit trekken om de schors van de kina af te stropen.

Ze verdienen een schamel bedrag aan de oogst, die naar hun is verteld wordt gebruikt voor kleurstof.

‘Ik legde hun uit dat de schors kinine bevat en een sterke geneeskrachtige werking heeft,’ schrijft Spruce na zijn gesprek met de indianen.

‘Maar daarna hoorde ik hen tegen elkaar zeggen dat ik ze iets op de mouw speldde. Want ik zou ze natuurlijk niet vertellen hoe de verf wordt gemaakt, zodat ze die vervolgens zelf zouden kunnen gebruiken voor hun poncho’s.’

Hierna negeren de indianen Spruce, die zaadjes begint te verzamelen. Hij zaait er een aantal als experiment, en op 17 augustus 1860 gebeurt er een klein wonder: er komt een sprietje op uit de grond.

Nu weet de Engelsman dat hij kinaplanten kan kweken en kan hij het vervoer van de buit voorbereiden.

Voorzichtig leggen zijn helpers en hij 100.000 zongedroogde zaadjes in met droge bladeren gevoerde kistjes. Ze verpakken 600 stekjes in vochtig mos en leggen die in manden, die op de rug van ossen worden vastgebonden.

Een aantal wordt tijdens de lange mars door de jungle geplet, maar het merendeel bereikt heelhuids de Stille Oceaan, waar Spruce zijn schatten op een schip laadt en op weg gaat naar de roem.

Gelukszoeker ruikt zijn kans

Het nieuws van Spruces succesvolle tocht wordt in Londen met gejuich ontvangen, en zijn buit wordt meteen in Madras in India geplant.

En dan moeten de Britten geduld oefenen, want het duurt jaren voordat de planten groot genoeg zijn om de schors te kunnen oogsten. Intussen gaat er een tweede ondernemende Brit op jacht naar kina.

De koopman Charles Ledger speelt al langer met de gedachte om van kinine zijn handel te maken. Hij is een slimme, ambitieuze arbeiderszoon uit Zuid-Londen, die in 1836 op zijn 18e dienst nam op een schip naar Argentinië. Toen al had hij zijn zinnen gezet op de kina.

Maar allereerst moest hij een start­kapitaal opbouwen en de lokale omstandigheden leren kennen.

In Buenos Aires werkt hij voor een Britse handelsonderneming en leert hij Spaans, waarna hij een baan vindt in Peru nabij een district met kinabomen.

Hier leert hij iets belangrijks wat Spruce niet wist: de hoeveelheid kinine in de diverse soorten kina loopt sterk uiteen.

Omdat Ledger geen botanicus is, heeft hij de hulp van een professional nodig. In 1842 heeft hij zo veel geld verdiend dat hij iemand kan inhuren: de inheemse Boliviaan Manuel Incra Mamani. Deze indiaan weet alles van kina.

Aan de stand van de bladeren en de hoogte van de stam kan hij precies zien hoeveel kinine een plant bevat.

Ledger heeft er alle vertrouwen in dat hij met de hulp van Mamani zaad kan vinden van de beste kinabomen van Zuid-Amerika – en dit het land uit kan krijgen.

In 1845 biedt hij via zijn vader de autoriteiten in Londen aan zaad naar India te brengen en daar kinaplantages te beginnen.

In de Britse hoofdstad heeft men echter geen flauw idee wie Charles Ledger is, en hij krijgt niet eens antwoord. Ontmoedigd stort hij zich op andere zakelijke avonturen, en pas als die mislukken besluit hij in 1862 weer een poging te doen met kinine.

##

Indiaan brengt de buit binnen

Ledger stuurt zijn trouwe Mamani 1600 kilometer het regenwoud in om zaad te bemachtigen, maar de missie kost tijd.

Meerdere keren weet de indiaan flink wat zaad te oogsten, maar elke keer bevriest het tijdens de terugreis. Pas in 1865 staat Mamani bij Ledger voor de deur met het bericht dat het is gelukt.

Na jaren wachten heeft Ledger nu eindelijk de koopwaar te pakken die hem rijk en beroemd kan maken. Zorgvuldig droogt hij de kostbare zaadjes in de zon, waarna hij ze in chinchillahuid verpakt en in een aantal pakketten naar zijn broer George in Londen verstuurt.

Zijn timing had echter niet slechter kunnen zijn. De grote lading zaadjes en stekjes van Richard Spruce is al lange tijd geleden gearriveerd, en de eerste plantjes ontspruiten al onder de Indiase zon. Spoedig kan de eerste bast worden geoogst om er kinine uit te winnen.

Als George Ledger aankomt bij de wereldberoemde botanische tuin Kew Gardens, ontmoet hij weinig enthousiasme. De inspecteur die de handelaar ontvangt, geeft aan dat hij geen interesse heeft.

Teleurgesteld gaat Ledger op zoek naar een andere koper. Hij bezoekt het farmaceutisch genootschap, andere botanische tuinen en zelfs het ministerie van Koloniën, maar overal vangt hij bot. Niemand wil zo goed als waardeloos zaad kopen van een totaal onbekende scharrelaar.

##

Nederlandse consul koopt een partij

Het zit George Ledger dus niet mee. Als laatste poging zoekt hij contact met een bekende van zijn familie, de farmaceut John Howard.

Hij was degene die ooit zo lovend sprak over de kwaliteiten van de kina­bast en daarmee de kiem legde voor Ledgers interesse in Zuid-Amerika.

Howard adviseert hem om het eens bij de Nederlanders te proberen.

In de kolonie Nederlands-Indië kost malaria namelijk net als in India veel mensenlevens en geld. Nederland heeft zijn geluk al eens beproefd met in Zuid-Amerika gestolen kinazaad, maar de zaadjes bleken slechts weinig kinine te bevatten.

George Ledger gaat daarom naar de Nederlandse consul-generaal in Londen, die hem met belangstelling ontvangt. De diplomaat kent zijn gast niet, maar koopt voor de zekerheid een halve kilo zaad – voor maar 20 pond.

Het zaad wordt gezaaid op Java in het Verre Oosten en blijkt een doorslaand succes. Dankzij Charles Ledger en de indiaan Mamani beschikt de Republiek over de perfecte kinavariant, waarvan de bast een hoge concentratie kinine bevat.

Het levert Ledger echter lang niet zo veel op als hij had gehoopt, en ook Mamani heeft er weinig profijt van.

De kinaplantages schoten als paddenstoelen uit de grond op Java in Nederlands-­Indië.

© Getty Images

Nederland is spekkoper

De zoektocht naar kina heeft Ledger veel geld gekost, en de 20 pond, die hij moet delen met zijn familie in Londen, dekken die kosten bij lange na niet.

De arme Mamani wordt tijdens een nieuwe reis voor Ledger gearresteerd door de Boliviaanse politie. Omdat de indiaan weigert iets te zeggen, wordt hij zozeer afgeranseld dat hij drie weken later aan zijn verwondingen overlijdt.

Voor het Britse koloniale bewind is het kinineavontuur ook uitgelopen op een teleurstelling.

De kina van Richard Spruce uit Ecuador blijkt zo weinig kinine te bevatten dat het de behoefte in India nauwelijks dekt, om over de rest van het Britse Rijk en de wereldwijde markt maar te zwijgen. De Nederlanders zijn er het beste van afgekomen.