In de winter van 1930 doen de autoriteiten van Lübeck een klemmend beroep op de inwoners om hun kinderen te laten vaccineren tegen tuberculose.
‘Doe alles voor de gezondheid en het leven van uw kinderen,’ staat er op affiches. In de ziekenhuizen vertellen artsen dat er eindelijk goed nieuws is over de dodelijke longziekte, waarbij patiënten bloed ophoesten.
‘De strijd tegen tuberculose is te winnen,’ beloven de medici, die ook zeggen zeker te weten dat het nieuwe Calmette-vaccin uit Frankrijk geen ernstige bijwerkingen heeft.
De ouders van 251 pasgeboren baby’s besluiten hun kind te laten inenten met het vaccin van de Franse arts Albert Calmette. Dat lijkt verstandig, want tbc doodt jaarlijks 100.000 Duitsers, voor de helft kinderen en jongeren.
Maar kort na de vaccinatie beginnen de kinderen van Lübeck te sterven. Er is iets vreselijk misgegaan, en de poging om de Europeanen immuun te maken voor tbc, moet worden gestaakt.

Albert Calmette (1863-1933) wijdde zijn leven aan de strijd tegen besmettelijke ziekten.
Tuberculose is al sinds de steentijd een plaag voor de mens, maar de ziekte sloeg vooral hard toe tijdens de industrialisatie. Toen miljoenen mensen naar de steden trokken om in de fabrieken te gaan werken, gingen ze veel dichter op elkaar leven.
De arbeiders woonden in kleine, vochtige appartementjes, die ze met andere gezinnen moesten delen. Een ziekte als tbc, die via de lucht door bacteriën verspreid wordt, kon hier zijn slag slaan.
In de 19e eeuw was tbc de oorzaak van een op de vier sterfgevallen in Europa. Alleen al in Engeland en Wales overleden tussen 1851 en 1910 4 miljoen mensen aan de ziekte.
In de volksmond werd tuberculose ‘tering’ genoemd omdat de patiënten langzaam wegteerden, en als eufemisme kwamen de afkortingen tbc en tb in zwang.
Schilders en andere kunstenaars spraken van de ‘schone dood’, omdat de broodmagere, bleke patiënten voldeden aan het schoonheidsideaal van die tijd. Bij de elite leidde de ziekte zelfs tot een nieuwe mode: chique dames poederden hun gezicht wit om het erop te laten lijken alsof ze de aandoening hadden die in de kunst verheerlijkt werd.
‘Frédéric Chopin hoest met een oneindige gratie.’ George Sand, Frans schrijfster
Mensen met tbc hadden de naam extra gevoelig te zijn.
‘Frédéric Chopin hoest met een oneindige gratie,’ schreef de Française met het pseudoniem George Sand over de componist die in 1849 aan tbc stierf.
Calmette verliest moeder aan tbc
Albert Calmette koesterde geen romantische ideeën over besmettelijke ziekten. Als kind was hij zijn moeder verloren aan tbc, en op school was tyfus 10 van zijn klasgenoten fataal geworden.
Ook Calmette werd besmet en hield er letsel aan over, waardoor hij een carrière in de marine op zijn buik kon schrijven. Hij ging geneeskunde studeren.
Eerst deed Calmette onderzoek naar tropische ziekten in Afrika en Zuidoost-Azië. Hij speelde zich in de kijker bij het prestigieuze Pasteurinstituut, dat hem naar Saigon stuurde en vervolgens een baan aanbood in Lille.
Daar ging Calmette vanaf 1901 de strijd tegen tuberculose aan. In 1906 ontdekte zijn collega, de immunoloog Camille Guérin, dat er levende tuberculosebacteriën nodig waren om iemand resistent te maken tegen tbc.
Na die ontdekking probeerde Calmette de bacterie zodanig te verzwakken dat hij immuniteit opleverde zonder mensen doodziek te maken.
De arts moest voorzichtig te werk gaan. Hij kweekte bacteriën in allerlei culturen, en bij toeval ontdekte hij dat ze verzwakt raakten als ze in ossengal groeiden.
Het duurde een paar jaar om de bacteriën tandeloos te maken. Eens in de drie weken bracht hij enkele tuberculosebacteriën over op een nieuwe dosis ossengal, maar toen gooide de Eerste Wereldoorlog roet in het eten.
Calmette en Guérin waren afhankelijk van de aanvoer van ossengal, maar na de Franse mobilisatie mocht vee alleen nog aan conservenfabrieken worden verkocht om in soldatenrantsoenen te worden verwerkt.
Het was een geluk bij een ongeluk voor de onderzoekers dat Lille vlak bij België ligt. Toen de Duitsers het gebied bezetten, kreeg Calmette het gal dat hij nodig had van dierenartsen over de grens.

Ondanks de 122 jaar oude uitvinding van Calmette sterven er nog zo’n 100.000 mensen per jaar aan slangenbeten, vooral omdat ze het tegengif niet snel genoeg krijgen.
Gifslang beet Calmette
Voordat Calmette zich op tbc stortte, hield hij zich bezig met tropische ziekten en slangen. De reptielen waren hem bijna fataal geworden.
Als geneeskundestudent deed Albert Calmette onderzoek naar parasitaire wormen in Hongkong, en vervolgens naar malaria en slaapziekte in de Franse koloniën Gabon en Congo.
In 1891 stuurde het Pasteurinstituut hem naar Saigon in Frans-Indochina om een afdeling op te zetten die een vaccinatieprogramma moest starten tegen pokken en hondsdolheid. Daarnaast bestudeerde hij gifslangen in de hoop een tegengif te ontwikkelen om levens te redden.
Toen Calmette terugkeerde naar Frankrijk, nam hij zijn slangen mee. Hoewel hij er meestal voorzichtig mee omging, ging het in 1901 mis. Een slang zette zijn giftanden in Calmettes wijsvinger: een doodvonnis voor de meeste mensen.
Gelukkig was hij vergevorderd met zijn tegengif, en op hoop van zegen diende hij zichzelf het experimentele preparaat toe.
Calmette kon het navertellen en verloor slechts een kootje van zijn wijsvinger. Het eerste tegengif tegen slangenbeten met een breed spectrum had zijn waarde bewezen.
Toen de oorlog voorbij was, was de ‘bacteriesoep’ meer dan 200 keer verdund, en Calmette deed proeven met konijnen, paarden en koeien. De proefdieren werden niet ziek.
Vaccin komt naar Lübeck
In 1921 was het vaccin eindelijk klaar voor gebruik door mensen, en de eerste pasgeboren baby’s werden ingeënt in het Hôpital de la Charité in Parijs. Tussen 1924 en 1928 kregen 114.000 kinderen het vaccin, en er traden geen ernstige bijwerkingen op. Het Calmette-vaccin werd ook buiten Frankrijk toegepast, en in 1930 bereikte het Lübeck in Noord-Duitsland.
Calmette had het vaccin naar de stad gestuurd. Een plaatselijk laboratorium moest de verzwakte bacterie kweken en vermenigvuldigen. Maar op 16 juli 1930 stierf het eerste gevaccineerde kind in Lübeck.
‘Op 16 juli is onze geliefde kleine Günther gestorven in de leeftijd van 16 weken na acht weken ziekte als gevolg van het Calmette-vaccin.’ Overlijdensbericht, juli 1930, Lübeck
Officieel wist niemand hoe het kwam, maar de ouders twijfelden niet aan de oorzaak: ‘Op 16 juli is onze geliefde kleine Günther gestorven in de leeftijd van 16 weken na acht weken ziekte als gevolg van het Calmette-vaccin.’
Binnen negen dagen overleden 72 baby’s. 135 kinderen werden ziek en hielden er vaak levenslang letsel aan over. In de meeste landen werd het Calmette-vaccin opgeschort.
Een jaar later ontdekten de Duitse autoriteiten dat Albert Calmette niets te verwijten viel: het lab in Lübeck had per ongeluk onverzwakte tbc-bacteriën aan het vaccin toegevoegd. De twee verantwoordelijke artsen werden veroordeeld wegens dood door schuld.
Maar het leed was al geschied: Calmettes reputatie had een deuk opgelopen en zijn collega’s keerden hem de rug toe. In 1933 stierf Albert Calmette als een gebroken man.
Pas na de Tweede Wereldoorlog werd het Calmette-vaccin weer in gebruik genomen, en sindsdien heeft het miljoenen levens gered.

In de jaren 1940 werden er longfoto’s gemaakt van patiënten met symptomen van tbc.