1. 24 konijnen werden een plaag
Zelfverzekerd zette de Engelse kolonist Thomas Austin in 1859 24 konijnen uit op zijn land in de Australische deelstaat Victoria.
De dieren deden hem denken aan zijn vaderland, en, zoals hij het zelf zei, ‘een paar konijntjes kunnen toch geen kwaad’. Boeren in de omgeving volgden het voorbeeld van Austin.
Honderden konijnen werden vrijgelaten, tot vreugde van de lokale jagers. Maar het bestand groeide snel. Binnen 10 jaar konden jagers twee miljoen konijnen per jaar schieten zonder dat de populatie noemenswaardig terugliep.
De konijnen vraten alle gewassen en wilde planten op hun pad op. Veel landbouwgrond raakte geërodeerd, en een onbekend aantal Australische plantensoorten stierf uit.
In 1894 hadden de konijnen de grens van West-Australië bereikt en dreigden ze het hele land in te nemen. De regering besloot maatregelen te nemen. Tussen 1901 en 1907 werd 3256 kilometer hek gebouwd om de schadelijke dieren uit West-Australië te houden.
Het hek had effect, maar het loste het konijnenprobleem niet op. Het bestand nam nog steeds toe. In 1950 ontdekte viroloog Frank Fenner het myxomavirus, dat de ziekte myxomatose veroorzaakt.
Het virus doodde 500 miljoen konijnen, maar 100 miljoen overleefden de epidemie, waarmee het bestand zich kon herstellen. Konijnen vormen vandaag de dag nog steeds de grootste bedreiging voor de Australische natuur.