De eerste elektrische auto’s werden bijna 200 jaar geleden gebouwd, lang voordat benzineslurpers de wegen onveilig maakten. Een van de eerste werd in de jaren 1830 ontwikkeld door de Schotse uitvinder Robert Anderson en was een soort gemotoriseerde koets, waarbij de paarden waren vervangen door grote accu’s.
Dit baanbrekende voertuig haalde zo’n 12 km/h, maar de accu’s van Anderson waren niet op te laden, dus het automobiel had weinig praktisch nut.
Een grote stap in de juiste richting werd gezet door de Fransman Gaston Planté, die een grote, oplaadbare accu bouwde. Dit stelde de Brit Thomas Parker in 1884 in staat om de eerste elektrische auto in massaproductie te nemen, zo’n twee jaar voor de commerciële benzineauto zijn intrede deed.
Benzineauto won het
Elektrische auto’s waren het populairst bij de klanten, want ze produceerden minder lawaai en stank dan elektrische auto’s. Rond de eeuwwisseling waren er veel meer elektrische dan benzineauto’s, in de VS bijvoorbeeld twee keer zo veel.
Op termijn konden elektrische auto’s de concurrentie echter niet aan. Naarmate het wegennet werd uitgebreid, wilden automobilisten verder kunnen rijden, en op dat vlak won de benzineauto het. De elektrische auto kwam minder ver en moest lang opladen.
In de eerste decennia van de 20e eeuw werd de elektrische auto dan ook langzaam ingehaald door zijn broertje op benzine.