Bij de Berlijnse Brandenburger Tor vond op 12 november 1944 een bijzonder schouwspel plaats. De Volkssturm, een nieuw legeronderdeel, hield een parade in aanwezigheid van propagandaminister Joseph Goebbels.
Hij wilde de vechtlust van de Duitsers tonen, maar het was overduidelijk dat het regime de wanhoop nabij was.
De paraderende soldaten vormden een zootje ongeregeld. De Volkssturm was de reserve van de reserve: mannen tot 60 jaar en jongens vanaf 12.
Ze droegen allemaal burgerkleding, en slechts een armband gaf aan dat ze bij het leger hoorden.
Ze marcheerden met ernstige gezichten in het besef dat ze het een paar maanden later zouden moeten opnemen tegen twee miljoen Russische troepen in een beslissende slag om Berlijn.

Andere antitankwapens ketsten vaak af op het metaal, maar de Panzerfaust maakte korte metten met gepantserd staal.
Toch waren ze erg gemotiveerd, want hoewel slechts de helft van hen over een geweer beschikte, was de rest uitgerust met een nieuw wonderwapen: de Panzerfaust, een antitankwapen dat onder de Berlijners een cultstatus hadverworven.
Het buisvormige kanon was dan ook uniek voor zijn tijd: het was zeer eenvoudig te bedienen en had een verwoestende uitwerking op de grootste bedreiging voor Berlijn, de tanks van de Russen. Maar het had ook nadelen.
Zo was de Panzerfaust een wegwerpwapen, wat niet gunstig was voor een leger dat verder nauwelijks bewapend was.
De onervaren mannen van de Volkssturm stonden dan ook voor een vrijwel onmogelijke taak. Desondanks hoopten ze allemaal dat Duitsland met het wapen de oorlog zou winnen.
Stenen versus tanks
De Duitse fronttroepen waren erg blij met de Panzerfaust. Voor het eerst had Duitsland een wapen dat de tanks van de vijand uit kon schakelen.
Met name de legendarische T-34-tank van het Rode Leger vormde een grote bedreiging. Met zijn krachtige kanon en enorme topsnelheid gaf hij vanaf 1941 alle antitankwapens van de Duitsers het nakijken.
Regelmatig brak er paniek uit in de Duitse gelederen wanneer tanks in groten getale door de linies braken. De verdedigers moesten het vooral hebben van zeer riskante tactieken.
Soms pakten ze een antitankmijn, renden achter de tank langs en legden de mijn erop. Dan hadden ze maar tien seconden om weg te komen voordat de tank en alle explosieven aan boord ontploften.
Maar vaak lukte dat niet, en één keer blies een dergelijke mijn de toren van de tank eraf, die prompt op de twee onfortuinlijke Duitsers landde die de mijn net hadden aangebracht.
Een andere geïmproviseerde methode was het bevestigen van een handgranaat aan een jerrycan met 20 liter benzine, die naar de tank werd gegooid. Maar ook deze tactiek was bepaald niet zonder gevaar: de handgranaat ontplofte al 4,5 seconden nadat hij geactiveerd was.

‘Het volk aan de wapens!’ was het devies in het laatste oorlogsjaar.
Burgers moesten vechten met wegwerpwapen
Volgens de Wehrmacht was de Panzerfaust bij uitstek geschikt voor de Volkssturm.
Veel van de burgers die in 1944 plotseling onder de wapenen geroepen werden, hadden namelijk nooit leren schieten met een geweer.
Daarnaast hadden ze bijna geen tijd voor militaire training: veel burgers werkten 72 uur per week in de Duitse wapenproductie en konden alleen op zondag oefenen.
Daarom moesten ze een wapen krijgen dat makkelijk en snel te hanteren was. Vanwege de tijdsdruk was bepaald dat de training hoogstens vier uur per zondag kon duren, met een maximum van 14 zondagen.
Hierna moesten de mannen van de Volkssturm klaar zijn om te gaan vechten.
Toen het leger de Volkssturm in januari 1945 wapens moest leveren, stuurde het maar 13.000 geweren, maar de volksmilitie werd wel voorzien van 100.000 Panzerfäuste.
Leger stelt strenge eisen
De Wehrmacht was zo wanhopig dat ze geen enkele beperking stelde aan de methoden om met tanks af te rekenen.
Met schoppen en bijlen werden de luiken van de Russische tanks geopend en vitale onderdelen kapotgeslagen. Ook werden er wel stenen in de loop van het kanon geklemd, zodat het bij het vuren explodeerde.
Het leger en de SS begonnen dan ook al eind 1941 te werken aan een nieuw, effectiever antitankwapen.
De eisen waren streng en nauwkeurig: het wapen moest een pantser van 70 tot 100 millimeter kunnen doorboren, een redelijk bereik hebben en licht zijn, zodat het gemakkelijk mee te nemen was.
Daarnaast moest het zo goedkoop zijn dat het in grote hoeveelheden gemaakt kon worden. Maar de laatste eis was wellicht de belangrijkste: de bediening ervan moest zichzelf wijzen.

Ook gewone burgers moesten de Panzerfaust kunnen bedienen.
Ingenieurs van de wapenfabrikant HASAG in Leipzig presenteerden hun oplossing op 1 november 1942. Ze stelden voor om een granaat af te vuren vanuit een buis die met de hand werd vastgehouden.
Uit proeven was al gebleken dat het prototype – de Faustpatrone met een bereik van 70 meter – in staat was om gepantserd staal van 140 millimeter dik te doorboren.
Doordat de explosieve kracht op een klein gebied geconcentreerd werd, was er voor een goed resultaat maar 56 gram springstof nodig.
HASAG kreeg een order, en de eerste 5000 exemplaren werden in augustus 1943 geleverd.
De ervaringen aan het front waren echter niet louter positief: de Faustpatrone had een ronde springkop die regelmatig afketste op de T-34, en daarom gingen de ingenieurs terug naar de tekentafel.
Al snel kwamen ze met de Panzerfaust groß, het effectieve antitankwapen waar het leger zo om zat te springen.
De springkop had een andere vorm gekregen en bevatte nu 400 gram springstof, wat het mogelijk maakte gepantserd staal van 200 millimeter dik te doorboren – een unicum.
Als de soldaten zich aan de aanbevolen schootsafstand van 30 meter hielden, werd een Russische tank in 75 tot 80 procent van de gevallen uitgeschakeld.
Een wapen voor iedereen
Het nieuwe wapen voldeed aan alle eisen. Het was een wonder van techniek en tegelijkertijd zeer simpel te bedienen.
De schutter hield het circa één meter lange kanon op zijn schouder, richtte het op het doel en haalde de trekker over.
De Duitse propaganda hamerde stevig op de gebruiksvriendelijkheid van het wapen.
In een filmpje uit de nadagen van de oorlog is te zien hoe een vrouw het gebruik ervan uitgelegd krijgt, en de boodschap was helder: zelfs een huisvrouw kan het leren.
Als een schutter toch niet wist wat hij ermee aan moest, bood de meegeleverde gebruiksaanwijzing uitkomst.
Voor het einde van 1943 had HASAG 350.000 Panzerfäuste geproduceerd, en die waren hard nodig.

Vanwege de steekvlam was 10 meter de veilige afstand.
De Wehrmacht raakte de ene tank na de andere kwijt en kon de verliezen niet bijbenen met de productie van nieuwe, waardoor de soldaten voornamelijk op handwapens aangewezen waren.
Na de nederlaag bij Stalingrad in 1943 was het lot van Duitsland in feite bezegeld en waren de Duitse troepen vrijwel overal in het defensief gedrongen.
Nu was het zaak om vol te houden en de vijand een hoge prijs te laten betalen. Hiervoor leende de Panzerfaust zich uitstekend.
De Duitse legerleiding gaf daarom de hoogste prioriteit aan de productie van de Panzerfaust, die werd gemaakt door dwangarbeiders in een van de acht HASAG-fabrieken.
De wapenfabrikant maakte vooral gebruik van vrouwen uit de concentratiekampen in de omgeving van Leipzig. Deze vrouwen hadden de reputatie dat ze harder werkten en zich beter aanpasten dan mannen.
Een van de grootste fabrieken, in Schönefeld bij Leipzig, telde 5288 dwangarbeiders, van wie 5067 vrouw waren.
De springstof was zo giftig dat dearbeiders die ermee werkten doorgaans na zes tot acht weken ziek werden, waarna ze werden gedood.
Ze werden scherp in de gaten gehouden, en op elke poging tot sabotage stond de doodstraf.
Geëxecuteerde arbeiders werden vervangen door nieuwe, en de sterfte in de fabrieken deed niet onder voor die in de concentratiekampen.
Simpel wapen was tanks de baas
De meeste antitankwapens waren alleen te bedienen door specialisten, maar de Duitse Panzerfaust was een uitzondering. Elke soldaat of burger kon er een tank mee uitschakelen.
Het geheim van de effectiviteit van de Panzerfaust was het zogeheten Munroe-effect.
Al in de jaren 1880 had de Amerikaanse scheikundige Edward Munroe vastgesteld dat bij een kegelvormige ‘holle lading’ de eigenschappen van het explosief veranderen.
Een gewone lading explodeert aan het oppervlak en richt weinig schade aan pantserplaten aan, maar in een holle lading is de kracht gebundeld in een straal van duizenden graden heet die zich met gemak door 200 mm staal boort.
Naast het Duitse HASAG werkten ook de Amerikanen aan holle ladingen, en al in 1942 ontwikkelden ingenieurs uit de VS de bazooka.









Dankzij de eenvoudige constructie suisde de springkop op de vijand af
Historie/Claus Lunau, Encyclopedia of Safety & survincity.comVizier
Met een open vizier staat het wapen op scherp.
Trekker
De schutter vuurt door een metalen beugel in te drukken. De Panzerfaust moet op een bepaalde afstand (bijvoorbeeld 30 meter) gebruikt worden voor maximale trefzekerheid.
Een precies afgemeten hoeveelheid kruit vuurt de springkop af.
Een deel van de drukgolf komt via de open buis aan de achterkant naar buiten. Daardoor is er geen terugslag.
Aan de achterkant ontstaat een steekvlam van 10 m.
De holle lading bundelt de explosie in één straal. Dankzij de extreme hitte kan deze bepantsering doorboren.
Kruitlading
In de springkop zit een mengsel van de springstoffen TNT (trinitrotolueen) en cycloniet.
Stabilisatievinnen
Na het afvuren klappen de vinnen uit om de granaat naar zijn doel te brengen.
De Panzerfaust 60 m in cijfers
Pluspunten
Het wapen was zo simpel dat iedereen het kon bedienen na een korte uitleg.
De Panzerfaust was licht en kon probleemloos overal heen gebracht worden.
Het wapen stelde één man in staat om een vijandige tank op veilige afstand te verwoesten.
Minpunten
De kwaliteit wisselde. Circa 1 op de 20 Panzerfäuste weigerde dienst.
De veiligheid liet te wensen over. Af en toe explodeerde een Panzerfaust bij het op scherp stellen, waardoor de schutter gedood werd.
De steekvlam en de hevige rookontwikkeling gaven de positie van de schutter prijs aan de vijand.
Geproduceerd:
1944-1945
Gebruik:
Vanaf oksel of schouder
Doorslagvermogen:
200mm-pantser
Aanvangssnelheid:
45 meter/sec.
Bereik:
60 meter
Productie:
Tot 400.000 stuks per maand
Wapenproductie kampt met hoge sterfte
Veel dwangarbeiders bezweken aan honger en kou: in het kamp Flößberg bij Leipzig kwamen zo veel arbeiders om dat de SS-soldaten die het werkkamp bewaakten het bevel kregen de omstandigheden te verbeteren.
Dit gebeurde niet uit mededogen, maar omdat de SS-top bang was dat de hoge sterfte de wapenproductie zou beïnvloeden.
In totaal werden er in slechts twee jaar acht miljoen Panzerfäuste gemaakt. Alleen al in december 1944 verlieten 1.295.000 stuks de fabriek. In april 1944 werden 172 tanks van het Rode Leger door Duitse soldaten vernietigd.
Ruim de helft hiervan, 110 stuks, viel ten prooi aan een Panzerfaust. Vooral tijdens gevechten in de stad bewees het wapen zijn waarde. De schutters lagen hier met hun Panzerfaust in het puin de Russische tanks op te wachten.

De Hitlerjugend verdedigde Berlijn op de fiets met de Panzerfaust in de aanslag.
Helemaal goed was de Panzerfaust echter niet. In de winter konden de soldaten aan het Oostfront het kruit maar moeilijk droog houden, waardoor circa 5,5 procent van de wapens dienst weigerde.
Daarnaast produceerde het kruit veel rook.
De kruitdampen en de steekvlam die bij het afvuren ontstonden verraadden de positie van de schutter, die dan ook onmiddellijk zwaar onder vijandelijk vuur kwam te liggen.
De Russen leerden het wapen al snel te vrezen. De T-34-tanks moesten nu door de infanteristen beschermd worden, en keer op keer hielden tankcommandanten halt om op de voetsoldaten te wachten in plaats van snel op te rukken.
Hierdoor boette het offensief van het Sovjetleger veel aan vaart in.
De dood in gestuurd
100.000 Duitsers vochten tegen 1,5 miljoen Russen in de laatste stuiptrekking van het Derde Rijk. Het was pure zelfmoord.
Op 24 april 1945 was de Duitse hoofdstad volledig omsingeld.
De verdediging van Berlijn was in handen van zo’n 100.000 man, van wie minder dan de helft uit gewone soldaten bestond.
De anderen waren jongens van de Hitlerjugend en ouderen van de Volkssturm. Zij waren bereid om tot de laatste snik door te vechten, want ze waren als de dood om in handen van de Russen te vallen.
In de vroege ochtend van 30 april hadden de Sovjettroepen het centrum van de stad bereikt en openden ze de aanval op de Rijksdag.
Tegelijkertijd kreeg Adolf Hitler in de Führerbunker te horen dat zijn troepen waarschijnlijk binnen 24 uur door hun munitie heen zouden zijn.
Hitler pleegde ’s middags op 30 april zelfmoord, maar Joseph Goebbels, de propagandaminister, weigerde zich over te geven, en de gevechten gingen door.
Pas in de middag van 1 mei, toen ook Goebbels zelfmoord had gepleegd, kon de Duitse bevelhebber generaal Weidling zich aan de Russen overgeven.
Hij wachtte echter tot de volgende ochtend om zijn troepen de kans te geven te ontkomen. Maar de meesten slaagden daar niet in, en op 2 mei om 6.00 uur ’s ochtends capituleerde Weidling met zijn overgebleven troepen.
De laatste slag
Aan Duitse zijde was de Volkssturm volkomen afhankelijk van de Panzerfaust.
Theoretisch bestond het leger van nauwelijks getrainde burgers uit zes miljoen man, maar in de praktijk werden er maar 700 bataljons met elk 1600 man opgericht, in totaal dus zo’n 1.120.000 man.
Dit kwam vooral door het nijpende gebrek aan wapens: het gewone Duitse leger had er al te weinig, en het was ondoenlijk om ergens nog eens zes miljoen handwapens vandaan te halen, ook al werd alles wat er was buitgemaakt ingezet in de strijd.
Veel Volkssturmeenheden hadden maar een paar geweren, en sommige soldaten haalden antieke musketten of zelfs handbogen uit musea.
Het was dan ook een regelrechte ramp toen de productie van het antitankwapen in het voorjaar van 1945 kelderde.

De Russen beschermden hun tanks tegen Panzerfäuste met oude bedbodems.
De fabrieken werden gebombardeerd, en in het Ruhrgebied, dat het staal van de vuurbuizen leverde, werd hevig gevochten.
Omdat een groot deel van de Duitse industrie hier gevestigd was, werd de regio zwaar bestookt door de geallieerden.
Tegen het eind van april kreeg het Duitse leger het nog zwaarder te verduren: de Russen omsingelden de Duitse hoofdstad en begonnen aan hun beslissende offensief.
De stad werd verdedigd door 45.000 gewone soldaten en circa 40.000 Volkssturmleden, aangevuld met politieagenten en jongens van de Hitlerjugend.
In de Slag om Berlijn sneuvelden uiteindelijk ongeveer 120.000 Duitsers, van wie er 100.000 burger waren.
Hitler had zijn totale oorlog gekregen, en de Panzerfaust stond vooral symbool voor het zinloze daarvan.
Het liep slecht af met HASAG, de maker van de Panzerfaust. De geallieerden bliezen een aantal fabrieken op, en de overige kwamen in 1947 in handen van de Sovjet-Unie.