De zee ziet altijd zwart van de schepen bij Orford Ness bij Harwich. De vaarroute langs de Engelse oostkust loopt vlak langs de kust, want verderop liggen zandbanken. Sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nog maar negen dagen eerder is het er niet rustiger op geworden.
Nu patrouilleren er mijnenvegers voor de kust, en verder op zee zitten Britse destroyers achter Duitse duikboten aan. Op 10 september is het nog kalm bij Orford Ness, maar dan komt de oorlog ineens heel dichtbij. Om 17.25 uur klinkt er een doffe dreun vanaf de vaargeul, op wat een rustige zondag was.
Bewoners spoeden zich naar het water en krijgen een vrachtschip in het oog dat met een gebroken kiel en kapotte ketels aan het zinken is. Al snel steken er alleen nog twee masten boven het water uit. Het stoomschip SS Magdapur rust op de zandbodem. Reddingsboten en schepen pikken 75 overlevenden op. Zes man zijn met het schip ten onder gegaan.

De wateren bij Orford Ness waren in de Tweede Wereldoorlog belangrijk voor de scheepvaart en werden goed beschermd door militaire installaties.
De oorzaak van de ramp is lang een raadsel. De vaargeul is net schoongeveegd door mijnenvegers, en niemand aan boord van de Magdapur had vóór de explosie de kielsporen van duikboottorpedo’s gezien. In deze hectische dagen heeft de Britse marine echter de handen vol, en het onverklaarbare ongeluk wordt snel vergeten.
Pas zes dagen later breekt er weer paniek uit wanneer een nieuwe explosie het stoomschip SS City of Paris treft. Nu mogen schepen niet meer bij Orford Ness komen terwijl onderzoekers van de marine hun best doen om het mysterie op te lossen.
Een nieuw, onbekend wapen met een extreme kracht lijkt schuil te gaan in zee – en het kan de bevoorrading van Groot-Brittannië lamleggen.
Zeemijnen zijn goedkoop en effectief
De Britten en de Duitsers wisten al vanaf dag één dat zeemijnen van groot belang zouden zijn. In de 19e eeuw was de mijn een primitief wapen, maar in de Eerste Wereldoorlog was het doorontwikkeld en maakten alle marines ze in groten getale.
Het standaardmodel was de contactmijn, die op of vlak onder het wateroppervlak lag. Als een schip de ontsteker raakte, ontplofte hij en sloeg hij een gat in de romp. Het was een simpel en dodelijk wapen, dat altijd op scherp stond.
‘De offensieve kracht van de sterkste marine was lamgelegd door de dreiging van mijnen en torpedo’s.’ Minister van Marine Winston Churchill, 1915
Dat werd pijnlijk duidelijk toen op een donkere nacht in maart 1915 een Turks schip 26 mijnen in een nauwe doorvaart legde, waar de volgende dag Britse en Franse slagschepen door zouden komen.
Drie van deze gepantserde bakbeesten zonken in een paar uur. Winston Churchill, tijdens die oorlog de Britse minister van Marine, schreef later:
‘De offensieve kracht van de sterkste marine was lamgelegd door de dreiging van mijnen en torpedo’s.’

De kleine Turkse mijnenlegger Nusrat was van cruciaal belang bij de strijd in de Dardanellen in 1915. Zijn zeemijnen brachten één Frans en twee Britse slagschepen tot zinken.
Daarom strooiden alle strijdende partijen met zeemijnen. Alleen al in de Noord-Atlantische Oceaan tussen Shetland en Noorwegen legden de Britten en Amerikanen er meer dan 70.000.
Contactmijnen waren vrij makkelijk op te ruimen door mijnenvegers omdat ze vlak bij het oppervlak dreven, maar tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog bouwden de Britten een nieuwe mijn, die met magnetisme werkte.
Het was niet meer nodig dat een schip de ontsteker raakte – het hoefde slechts in de buurt te komen. De nieuwe mijn was echter nog onbetrouwbaar toen de oorlog een paar maanden later voorbij was. Als overwinnaars rustten de Britse admiraals op hun lauweren en de magnetische mijn werd in de ijskast gezet.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bedekten Britse en Amerikaanse schepen de Noordzee met zeemijnen.
De Duitsers deden het tegenovergestelde. Na de nederlaag van 1918 ontwikkelden ze op basis van hun ervaringen nieuwe wapens, die in de volgende oorlog beter zouden werken.
Toen het in 1939 zo ver was, had de Duitse marine een heel arsenaal van geavanceerde zeemijnen, en een aantal daarvan bevond zich aan boord van de U-boot U-13, die in september 1939 voor een bijzondere missie vertrok.
Duitse U-boot nadert de kust
De U-13 was een kleine Type IIB. Hij was niet geschikt voor verre tochten, maar dankzij zijn geringe formaat kon hij dicht bij de kust komen. En dat was precies de bedoeling toen luitenant-kapitein Karl von Eichhain en zijn 24-koppige bemanning op 2 september uitvoeren uit Wilhelmshaven.
‘Open onmiddellijk vijandelijkheden tegen Engeland.’ Bevel aan Duitse U-boot U-13
Een dag later was de U-13 op weg op de Noordzee toen er een radiobericht binnenkwam:
‘Open onmiddellijk vijandelijkheden tegen Engeland.’
Von Eichhain zette koers naar Orford Ness, en na zonsondergang kon hij naar het oppervlak komen. Hij moest echter een paar keer duiken omdat hij lichten van schepen zag.

De destroyer Bourrasque met aan boord 1200 Britse soldaten uit Duinkerken liep in mei 1940 op een mijn. Er vielen 500 doden.
Duitse zeemijnen hielden geallieerden weg
De Kriegsmarine was te klein om de Britse heerschappij op zee uit te dagen. Maar ze kon wel controleren waar vijandelijke schepen konden varen, en hierbij waren mijnen onontbeerlijk.
De Europese zeeën lagen vol mijnen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Duitsers gebruikten ze defensief door ze overal te leggen waar ze konden voorkomen dat geallieerde schepen te dichtbij zouden komen.
De eerste velden bestreken belangrijke havens en lieten slechts een smalle vaargeul vrij. Mijnenvelden blokkeerden ook hele wateren, zoals het Skagerrak, waardoor Britse schepen niet naar de Oostzee konden.
Later vormden mijnen ook een belangrijk onderdeel van Hitlers Atlantikwall, die een geallieerde landing moest voorkomen. Er konden vaargeulen worden gemaakt, maar dit kostte tijd, waarin de Duitsers aanvielen met vliegtuigen, onderzeeërs en geschut.
De Duitsers gebruikten zeemijnen echter ook offensief. Vliegtuigen en onderzeeërs legden ze bijvoorbeeld bij Britse havens en in drukke vaarroutes. De mijnen lagen in het water als verborgen dodelijke vallen, die voortdurend slachtoffers maakten bij de vijand.
Gek genoeg waren de lichten van de dichtstbijzijnde vuurtoren en de boeien in het water ook aan. De Britten maakten het de Duitser makkelijk. In zijn logboek noteerde Von Eichhain dat hij om 3.02 uur vlak langs de boei was gevaren die de zandbank bij Orford Ness aangaf.
‘Draaide naar koers 340° na het diepere kanaal te hebben bereikt en begon op lage snelheid mijnen te leggen.’
Elk van de drie torpedobuizen van de U-13 was geladen met drie stuks Torpedomine B, die 580 kilo springstof bevatten. Ze waren het effectiefst in water van minder dan 20 meter diep. De kapitein dropte de eerste vijf met een interval van vijf minuten, zodat ze met 500 meter ertussen op de bodem lagen.
‘Plaatste zevende tot negende mijn met grotere intervallen (acht, zes, tien minuten). Werd niet gestoord, later één uitwijkmanoeuvre.’
Vervolgens draaide de kapitein af naar het oosten richting Duitsland. De volgende dag was hij ver genoeg van Engeland om de radio te durven gebruiken:
‘Opdracht volbracht.’
Experts staan voor raadsel
De mijnen bij Orford Ness hadden vijf dagen op de bodem gelegen toen een ervan de SS Magdapur trof. Op dag 11 liep de SS City of Paris op de volgende, en de bemanning spoedde zich naar de reddingsboten, maar het stoomschip zonk niet. De opvarenden klommen weer aan boord, en hoewel het schip zwaar gehavend was, kon het op eigen kracht een haven bereiken.
Uit onderzoek bleek de romp beschadigd, maar intact. Een contactmijn of torpedo zou een gat hebben geslagen, want zo’n wapen explodeert bij contact. De vraag was dan ook waardoor het schip was getroffen.
Om het raadsel op te lossen werd ‘HMS Vernon’ ingeschakeld. Ooit zat de torpedoschool van de Royal Navy op een houten schip met die naam, en toen de school na de Eerste Wereldoorlog aan land kwam, verhuisde de naam mee.
Vernon had niet alleen verstand van torpedo’s, maar ook van mijnen en scheepselektronica. Commander Guy Sayer leidde de afdeling mijnen en praatte zijn collega, lieutenant commander John Ouvry, bij.
‘De mijnenvegers kunnen niets vinden.’ Commander Guy Sayer, hoofd van de afdeling mijnen
‘Het lijkt een magnetisch of akoestisch ding. We kunnen het mis hebben, maar alles wijst erop,’ zei Sayer.
Volgens hem mocht er niet meer gevaren worden in het gebied.
‘Niemand mag door de vaargeul. Een konvooi is er heelhuids doorheen gekomen, maar nu worden ze omgeleid. De mijnenvegers kunnen niets vinden,’ aldus Sayer.
Ouvry moest een exemplaar van het mysterieuze wapen opsporen dat de Duitsers in zee bij Orford Ness hadden geplaatst. Dan konden technici het onderzoeken. Hij liet drie mijnenvegers een paar dagen lang de zee afspeuren rond de plekken waar de Magdapur en City of Paris waren getroffen. Maar ze vonden niets.
‘Eén schip per weekend, drie keer op rij – en we kunnen er geen zier tegen doen.’ Commander Guy Sayer, hoofd van de afdeling mijnen
De vaartuigen waren uitgerust om de ankerkettingen die contactmijnen op hun plaats houden, door te knippen. Maar de magnetische mijnen lagen op de zeebodem, en de mijnenvegers voeren er ongemerkt overheen. Precies twee weken na de ramp met de Magdapur was Ouvry weer op het kantoor van Sayer toen deze een bericht ontving.
‘De SS Phryné is om 8.00 uur vanochtend tot zinken gebracht ten oosten van de zandbank, in water van 25 meter diep. Eén schip per weekend, drie keer op rij – en we kunnen er geen zier tegen doen,’ zei Sayer tegen Ouvry.
Opnieuw lag er een wrak op de bodem bij Orford Ness, en het was niet het laatste. Zonder dat de Britten het wisten, gooiden de Duitsers de mijnen nu ook uit vliegtuigen. Als ze de dreiging niet het hoofd wisten te bieden, was de bevoorrading over zee in gevaar.
Bange Duitser helpt de Britten
De zoektocht naar de mijnen bij Orford Ness leverde niets op. Er begonnen wel andere mijnen aan te spoelen – eerst een paar en toen heel veel. Het waren traditionele Duitse contactmijnen, vermoedelijk gelegd om de Duitse kust te beschermen. Volgens Ouvry waren ze losgeschoten van hun anker en afgedreven met de stroming.

In de oorlog spoelden duizenden conventionele contactmijnen aan in Groot-Brittannië.
Ondertussen liep rond Groot-Brittannië het ene schip na het andere op een magnetische mijn – Britse, Noorse, Nederlandse, een Zweeds en zelfs een Japans passagiersschip dat ver van huis was. De meeste vaartuigen waren civiel, maar er werden ook marineschepen getroffen.
Op 21 november was de gloednieuwe kruiser HMS Belfast op oefening bij Schotland toen de kiel brak door een enorme explosie. Het zwaar gehavende schip moest naar een haven gesleept worden. Die avond zonk ook de destroyer HMS Gimpsy, verder naar het zuiden.
De volgende dag kregen de Britten echter een meevaller. In het donker dook een Duits watervliegtuig naar de monding van de Theems om mijnen af te werpen, maar toen luchtafweergeschut het vuur opende, liet de piloot in paniek zijn lading los. Vanaf het land zagen de Britten twee ovale voorwerpen aan een parachute in het water vallen.
‘Voor we erheen gaan, moet al het metaal dat we bij ons hebben weg.’ John Ouvry, die een magneetmijn onschadelijk maakt
Niet veel later scheurden John Ouvry en zijn collega Roger Lewis per auto naar de kust. Bij eb om 4.00 uur zou de zee zich terugtrekken en blootleggen wat het Duitse vliegtuig had laten vallen. Het was nog donker en het goot van de regen toen de twee officieren aankwamen. Een soldaat stond klaar om hen naar de locatie te brengen, maar Ouvry hield hem tegen.
‘Voor we erheen gaan, moet al het metaal dat we bij ons hebben weg. Geld. Sigarettenkokers. Alles. En knopen, die moeten ook af. We kunnen geen enkel risico nemen.’
Ouvry had geen idee wat hij in het donker aan zou treffen. Het enige wat hij wist was dat het een paar hachelijke uren zouden worden.
Mineur gaat aan de slag
In het schijnsel van zaklantaarns glom de mijn vervaarlijk. Hij was sigaarvormig en open aan het smalle uiteinde, waar de parachute had gezeten. De bredere kant was in het zand gezakt. Door krassen in de zwarte verf was aluminium te zien.
Aan de zijkant zagen Ouvry en Lewis twee plaatjes, waarmee de mijn mogelijk onschadelijk kon worden gemaakt. Maar dat moest wachten tot de volgende eb, want er waren daglicht en werktuigen nodig.

Sommige Duitse magnetische mijnen werden verkeerd gedropt, zodat de Britten ze konden onderzoeken.
Om 13.30 uur ging Ouvry aan de slag met hulp van een sergeant van Vernon. Lewis observeerde van afstand met een verrekijker en maakte aantekeningen, zodat hij niet zou omkomen als het onschadelijk maken mislukte.
Ouvry verwijderde een rond deksel met een sleutel van messing, die niet magnetisch was. Vervolgens trok hij met een haak een mechanisme uit de mijn, dat de ontsteker moest zijn. Het zweet droop van zijn gezicht, maar een explosie bleef uit.
‘Als dit de ontsteker is, is het ergste voorbij.’ John Ouvry, die een magneetmijn onschadelijk maakt
‘Ik denk dat dit het was, sergeant. Als dit de ontsteker is, dan is het ergste voorbij. Maar we moeten ook aan de onderkant kijken. Ren naar het land om de anderen te halen, dan kunnen ze helpen hem te verplaatsen,’ beval Ouvry.
Toen ze de mijn omdraaiden, kwamen er meer plaatjes tevoorschijn. Achter een ervan zaten twee kabels, en hij besefte dat hij nu pas het ontstekingscircuit had gevonden.
Voorzichtig knipte hij beide kabels door en isoleerde ze. Vervolgens schroefde hij een plaatje los, verwijderde het en keek naar de achterkant. Het was een elektrische ontsteker van hetzelfde type als de Duitsers in hun contactmijnen gebruikten.
Ouvry verwijderde nog een paar delen van het ontstekingsmechanisme, waarna hij de mijn onschadelijk verklaarde. Het was 15.27 uur.

John Ouvry kreeg in 1939 de Distinguished Service Order, een hoge Britse onderscheiding, voor zijn moed bij het onschadelijk maken van magnetische mijnen.
Vermoeden wordt bevestigd
De mijn uit de monding van de Theems werd naar Vernon gebracht, waar technici hem uit elkaar haalden. Minister van Marine Winston Churchill had persoonlijk laten weten dat er haast geboden was.
‘We willen zo snel mogelijk weten wat het is, en daarom moet er dag en nacht gewerkt worden. Pas na het oordeel van de technici kunnen we maatregelen nemen, dus elk uur telt,’ zei de minister.
Na anderhalve dag zwoegen kwamen de mineurs met hun conclusie: de mijn werd geactiveerd door de magnetische verstoring van een ijzeren scheepsromp.
Met zijn grote springlading werkte de mijn tot 20 meter afstand als een enorme vuist, die vanuit de diepte een marineschip tot zinken kon brengen. En anders dan de vroege Britse magneetmijnen konden de Duitse exemplaren overal door vliegtuigen afgeworpen worden.
Gewapend met die kennis ging de Britse marine op zoek naar manieren om het wapen onschadelijk te maken. Officieren en onderzoekers leverden tal van suggesties. Iemand wilde platvissen uitrusten met kleine, krachtige magneten. Omdat zij op de zeebodem leven, konden ze de mijnen misschien uitschakelen. Een admiraal wees het voorstel af met een kwinkslag: hij vroeg om een rapport over de vraag welke cursus van de marine de vissen zouden doorlopen.

John Ouvry overleefde de oorlog, maar veel van zijn collega’s niet, zoals Roy Edwards, hier met zijn dochter in 1940, op weg om een medaille van de koning te ontvangen. Twee jaar later werd Edwards gedood bij het onschadelijk maken van een mijn.
Ondertussen bleven de Duitse zeemijnen slachtoffers maken. De U-boot U-31 had er 18 gelegd bij het Schotse Loch Ewe, dat de Britse marine als basis gebruikte, en op 4 december liep het slagschip HMS Nelson op een ervan.
Een ruim 20 meter lang stuk van de huid van het schip werd meer dan een meter naar binnen gedrukt. Het vaartuig moest zwaarbeschadigd in het water blijven liggen tot de marine erachter was hoe de rest van de mijnen opgeruimd kon worden. In de tussentijd zonken nog twee trawlers. Aan het eind van het jaar hadden de Britten 79 schepen verloren aan magnetische mijnen.
Stroom maakt mijnen blind
De Canadese wetenschapper Charles Goodeve ontwikkelde methoden om magnetische mijnen te bestrijden. En hij boekte voortgang, schreef Churchill met kerst 1939:
‘We zijn ervan overtuigd dat de dreiging van magnetische mijnen binnenkort geëlimineerd is,’ aldus een zelfverzekerde premier.
Alle vindingen van Goodeve waren gebaseerd op elektriciteit. Zo ontdekte hij hoe je schepen onzichtbaar kon maken voor de mijnen. Hij sprak van degaussing en gebruikte stroom om het magnetische effect van ijzeren schepen te neutraliseren door een elektriciteitskabel op de scheepshuid aan te brengen.

Scheepsromp werd onzichtbaar
De Britten bevestigden koperen kabels op de scheepshuid. Als er stroom door de kabels liep, ontstond er een magnetisch veld in de tegenovergestelde richting van dat van het schip. Dat reduceerde het magnetisme van het ijzer, waardoor de mijnen niet ontploften.
De Canadees bedacht ook andere manieren om de mijnen onschadelijk te maken. Zo rustte hij Wellington-vliegtuigen uit met een enorme, cirkelvormige magneet aan de onderkant.

Magnetisch vliegtuig blies mijnen op
Een Wellington-vliegtuig kreeg een ring van balsahout aan de onderkant met een aluminium spiraalkabel erin. Als er stroom van een generator naar de spiraal liep, werd er een krachtig magnetisch veld opgewekt dat de mijnen op 40 meter afstand tot ontploffing bracht.
Vanaf zo’n 20 meter boven de waterspiegel konden de vliegtuigen de magnetische mijnen op de bodem tot ontploffing brengen. Hoe groot de explosieve kracht was, bleek nog eens toen een vliegtuig iets te laag vloog en 10 meter omhoog werd geblazen.
Ook stroomkabels die werden voortgetrokken door mijnenvegers leverden genoeg magnetisch effect om de Duitse mijnen te doen ontploffen.

Stroomkabels werden door zee gesleept
Mijnenvegers voorzien van degaussingapparatuur sleepten elektrische kabels achter zich aan. Die wekten een elektromagnetisch veld op, dat de magnetische mijnen op veilige afstand tot ontploffing bracht.
Deze methoden misten hun uitwerking niet toen ze in de zomer van 1940 op grote schaal werden getest. Toen Frankrijk verslagen was, moest het Britse leger worden geëvacueerd uit Duinkerken, en terwijl de schepen af en aan voeren over het Kanaal, wierpen de Duitsers mijnen af. Maar die maakten weinig slachtoffers. De Britten hadden eindelijk een wapen in handen.

Om het gewicht laag te houden, waren de magnetische ringen op vliegtuigen gemaakt van licht balsahout en aluminium.
Mijnstrategie mislukt
De Duitse magnetische mijnen waren al minder effectief geworden voordat de Britten er iets op hadden gevonden, want ze begonnen al na een paar maanden op te raken. Volgens historici hadden de admiraals het listige wapen te vroeg in gebruik genomen. Toen in 1939 de eerste mijnen werden gelegd, waren het er te weinig om de Britse scheepvaart lam te leggen, maar genoeg om de ontwikkeling van tegenmaatregelen op gang te brengen.
Toch bleven zeemijnen een risico. Mijnen vegen kostte tijd, en er werden er altijd wel een paar niet op tijd onschadelijk gemaakt.

De Oostzee en het Skagerrak zijn na de oorlog door mijnenvegers uitgekamd, maar her en der is er nog steeds een hoog (rood) tot matig (blauw) risico op munitie op de zeebodem.
Mijnen liggen nog in zee
De Noord- en Oostzee liggen nog vol met de explosieve resten van twee wereldoorlogen. Naast zeemijnen liggen er tonnen bommen, granaten en zelfs gifgas op de zeebodem. Het gas werd er na de vrede gedumpt.
Elk jaar moeten mineurs erop uit om zeemijnen op te blazen. Wapens uit het verleden spoelen aan op de kust, raken verstrikt in visnetten of worden gevonden bij werkzaamheden op de zeebodem. Sinds de twee wereldoorlogen zijn marines druk bezig met het ruimen van de 220.000 zeemijnen die alleen al in de Oostzee waren gelegd. Er kunnen er nog zo’n 80.000 in het water liggen.
Het overgrote deel van de mijnen is naar de bodem gezakt, waar ze nauwelijks een gevaar vormen voor moderne schepen. In veel landen wordt niet meer gezocht, en alleen als bij toeval wapens worden ontdekt, worden ze geruimd. Maar er gebeuren nog steeds ongelukken, zoals in 2005, toen drie Nederlandse vissers werden gedood door een vliegtuigbom in hun net.
De erfenis van de oorlog is ook een obstakel voor bouwprojecten. Voordat de Nord Stream-gaspijpleiding in de Oostzee kon worden aangelegd, moest de bodem grondig worden onderzocht en moesten meer dan 100 mijnen en bommen onschadelijk worden gemaakt. Met name in het Skagerrak en bij Estland ligt nog veel munitie.
Nog in 2011 werd een van de mijnen die de U-31 in 1939 bij het Schotse Loch Ewe had gelegd, toevallig ontdekt tijdens een NAVO-oefening.
Het Nederlandse schip Willemstad mocht dit overblijfsel van de oorlog opruimen. Officier Anke van der Velde zei dit tegen een plaatselijke krant:
‘Het is indrukwekkend om te beseffen dat hij voor het laatst werd aangeraakt door een bemanningslid van een Duitse U-boot.’