De Franse premier Georges Clemenceau zit in zijn kantoor en dicteert een brief aan zijn minister van Bewapening. Zijn witte snor trilt, zo kwaad is hij.
‘We moeten alles op alles zetten om 300 2C-tanks klaar te hebben voor 1 maart. De volledige nationale productie moet worden ingezet voor de constructie van zware tanks,’ eist Clemenceau in een brief die begin maart 1918 terechtkomt op het bureau van zijn minister van Bewapening, Loucheur.
De Eerste Wereldoorlog gaat zijn vierde jaar in, en al twee jaar probeert Clemenceau de productie van de grootste tank ter wereld, de Char 2C, op te schalen. De premier is ervan overtuigd dat hij met 300 supertanks door de Duitse linies kan breken, de brede loopgraven kan passeren en de Fransen de overwinning kan bezorgen. Maar steeds vangt hij bot.
‘Helaas kunnen wij door een tekort aan grondstoffen het aantal tanks niet verhogen van 60 naar 300,’ antwoordt de minister van Bewapening.
‘Ik eis dat de bestelling van 300 2C-tanks volledig wordt uitgevoerd.’ De Franse premier Georges Clemenceau aan zijn minister van Bewapening, Louis Loucheur, in 1918
Clemenceau wordt woest als hij dit antwoord leest en schrijft boos terug:
‘U klaagt over het gebrek aan grondstoffen, maar besluit wel om een nieuwe order te plaatsen voor 1200 lichte tanks, bovenop het aantal dat al was afgesproken. Ik eis dat de bestelling van 300 2C-tanks volledig wordt uitgevoerd.’
Maar ondanks het aandringen van de premier zijn de supertanks pas drie jaar later klaar – als de Eerste Wereldoorlog al is afgelopen en Clemenceau voorgoed uit de politiek is gestapt. En wat nog erger is: de nieuwe tanks blijken al snel helemaal niet zo super te zijn. Het prestigieuze Char 2C-project wordt een van de grootste fiasco’s uit de Franse militaire geschiedenis.

Met een lengte van 10 meter, een hoogte van vier meter en een gewicht van wel 69 ton was de Char 2C ontzettend indrukwekkend om te zien.
Supertanks waren oorlogsschepen op het land
In 1918 waren tanks nog zeldzaam. Om de impasse aan het westfront te doorbreken, had Groot-Brittannië in 1916 de eerste versie van het nieuwe wapen ontwikkeld. Deze zogenoemde ‘tank’ moest over het platgebombardeerde slagveld rijden en prikkeldraad en loopgraven doorbreken, zonder dat hij werd tegengehouden door vijandelijk mitrailleurvuur.
De voordelen van tanks waren duidelijk en de Franse kolonel Jean Baptiste Eugène Estienne kreeg de opdracht om een Franse variant te ontwikkelen. Estienne wordt ‘de vader van de Franse tank’ genoemd, omdat hij de autofabrikant Renault de lichte en effectieve Renault FT-tank liet ontwikkelen. Hier werden uiteindelijk meer dan 3000 exemplaren van gemaakt.
Maar niet iedereen was blij met Estiennes compacte tweepersoonstank. Een van hen was generaal Mourret. Zonder dat het leger het wist, gaf hij in het najaar van 1916 de scheepswerf Forges et Chatiers de la Méditerranée (FCM) in Marseille de opdracht om een prototype te bouwen van een tank met een gewicht van 40 ton.

De compacte Renault FT was met 3000 exemplaren de meest geproduceerde tank tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Het ontwerp van de Franse monstertank was geïnspireerd op de Britse pogingen om zogenoemde ‘oorlogsschepen op het land’ te bouwen – gepantserde voertuigen van 300 ton of meer, die ontwikkeld werden in opdracht van de minister van Marine, Winston Churchill.
De Britten ontdekten echter al snel dat de voertuigen te duur en onpraktisch waren. Maar in Frankrijk bleven machtige politici zoals Georges Clemenceau dromen van hun enorme supertanks.
Met steun vanuit de politiek probeerde generaal Mourret zelfs de productie van de Renault FT stil te leggen, zodat de fabrieken zich volledig konden richten op zijn nog ongeteste supertank.

De Britse Mark IV werd gezien als de ultieme zware tank tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dankzij het pantser was de bemanning beschermd tegen gewone handvuurwapens.
Op 27 november 1916 schreef kolonel Estienne een wanhopige brief naar de opperbevelhebber van het Franse leger, Joseph Jacques Césaire Joffre. Estienne wilde de garantie dat zijn lichte Renault-tanks niet weggeprioriteerd zouden worden.
‘De mogelijkheid om ‘‘oorlogsschepen op land’’ te produceren gaat nog steeds gepaard met grote onzekerheid en hangt af van verschillende onderzoeken die nog plaats moeten vinden. Lichte tanks, daarentegen, kunnen direct en zonder risico worden gebouwd.’
Joffre zelf geloofde ook niet dat enorme tanks de toekomst van het Franse leger waren. Maar in de praktijk kon hij niets doen – de politiek wilde koste wat kost een supertank laten bouwen.

Jean Baptiste Eugène Estienne richtte de Franse tankdivisie op en bleef zijn hele leven tactieken ontwikkelen voor dit nieuwe wapen.
Politici vochten voor hun tank
Ondanks verzet vanuit het leger ging het werk aan de zware tank gewoon door. Op 10 december 1917 had de werf in Marseille het prototype, de FCM 1A, klaar. Met een gewicht van 40 ton was hij zwaarder dan welke andere tank dan ook, en de Franse legerleiding kreeg een demonstratie hoe hij ze met 15 km/h over steile hellingen en loopgraven kon rijden.
Maar de militaire leiding was niet erg onder de indruk. Een van de critici was Estienne, de man achter de Renault-tank. Hij vond nu dat het leger een nog grotere tank nodig had, die een paar meter langer en een paar ton zwaarder was. Door de tank groter te maken, zou hij, aldus Estienne, beter in staat zijn om de ‘noordelijke kanalen’ naar vijandelijk terrein over te steken.
Kolonel Estienne was niet van gedachten veranderd, maar van tactiek. Door een nieuwe, nog grotere supertank te adviseren, waren nieuwe berekeningen en ontwerpen nodig – en terwijl daar aan gewerkt werd, zou de productie van zijn Renault-tanks gewoon doorgaan, wist hij. De legerleiding was overtuigd.
En Estienne kreeg gelijk. Pas in februari 1918 kreeg de FCM-werf de order voor een nieuwe supertank – de Char 2C. Met een lengte van 10 meter en een hoogte van meer dan 4 meter is dit de grootste tank ooit gemaakt.

De Char 2C had een 12-koppige bemanning nodig. De 13e man op de foto is de commandant.
De premier bestelde meteen 900 Char 2C-tanks die in het voorjaar van 1919 geleverd moesten worden – een aantal dat volledig onmogelijk was voor de gehavende en overspannen Franse industrie.
Dit aantal werd later teruggebracht naar 300 en weer later naar slechts 60 tanks, maar zelfs die kon de FCM moeilijk leveren.
En het hielp niet dat het project in het geheim werd tegengewerkt door hoge militairen.
Kolonel Estienne eiste ineens dat de Char 2C voorzien werd van een stormram en mijndetector, en de nieuwe Franse opperbevelhebber Philippe Pétain wilde dat het 69 ton zware monster op pontons kon worden gemonteerd, zodat het kon drijven.
Toen de Eerste Wereldoorlog op 11 november 1918 voorbij was, was er nog geen enkele Char 2C gebouwd. Toch wilden de politici koste wat kost dit prestigeproject doordrijven en na jaren van getouwtrek waren er in 1921 eindelijk 10 Char 2C-tanks af. Daarna werd het project in de ijskast gelegd.






Monstertank had grote problemen
De Franse supertank werd nooit ingezet, en dat was misschien maar goed ook. De tank had constant moeite om in beweging te blijven, omdat de motoren in brand vlogen en de elektrische systemen het begaven.
Gammele motoren vlogen in brand
De twee motoren van de tank waren erg onbetrouwbaar en vlogen vaak in brand. Tijdens de 20 minuten lange opstart stond de monteur altijd klaar met een brandblusser erop gericht – voor het geval dat.
Pantser was veel te dun
Het pantser van de Char 2C was in het begin slechts 35 millimeter dik. In 1931 werd dit 45 mm, maar de tank had nog steeds grote moeite met antitankgeschut. Het pantser van de Duitse Panzer IV uit 1939 was bijvoorbeeld 80 millimeter dik.
Supertank rijdt met slakkengang
De Char 2C had een topsnelheid van 15 km/h, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog reden tanks wel 40 km/h. Om de andere tanks niet op te houden, reed de tank in een eenheid met alleen Char 2C's.
Draaiende koepel ging steeds stuk
De koepel had een ingenieus elektrisch systeem en kon daarmee 360 graden draaien. In theorie gaf dit systeem goed zicht in alle richtingen, maar de techniek was onbetrouwbaar en het systeem ging vaak stuk.
Grootte werd een obstakel
De Char 2C was 10 meter lang en woog 69 ton, waardoor hij heel gemakkelijk loopgraven kon passeren, maar amper kon draaien. Door het enorme gewicht kwam de tank ook regelmatig vast te zitten.
Motor spuwde vuur
Tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog werd de supertank vooral gebruikt voor propagandavideo’s die de militaire overmacht van Frankrijk moesten laten zien. In deze video’s reed de tank door gebouwen heen en duwde hij bomen omver – om de bevolking de indruk te geven dat Frankrijk een onoverwinnelijke supertank had.
Maar de werkelijkheid was anders. De motoren konden de loodzware tank nauwelijks trekken en gingen dus voortdurend stuk. Nog erger was het als ze in brand vlogen en vuur begonnen te spuwen. Tijdens een oefening smolt de laars van een mecanicien door brandende benzine, terwijl hij aan de motor werkte.

Met een gewicht van 69 ton kon de Char 2C makkelijk door een muur breken. Deze scène werd veel gebruikt in Franse propaganda.
Zodra de tank eenmaal reed, was hij volgens een tankbestuurder ‘zo gemakkelijk te besturen als een trein’, maar als de kolos om obstakels heen moest draaien, ging dit een stuk minder soepel. En tijdens oefeningen werd het nog erger.
Door zijn enorme gewicht vernielde hij de wegen en de uitlaat maakte zoveel herrie dat de omwonenden al snel een hekel aan de tank kregen. Het ging goed mis toen een tankbestuurder vergat hoe hoog de Char 2C eigenlijk was en een elektriciteitsmast omver reed toen hij eronderdoor wilde rijden.
VIDEO: Kijk hoe de Char 2C over bomen en door muren rijdt
De nazi’s stalen de trots van Frankrijk
Toen in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was de Char 2C al een fiasco. Het dunne pantser kon de zware artillerie van die tijd niet tegenhouden, en met een topsnelheid van 15 km/h was hij zo goed als onbruikbaar in een oorlog die niet werd uitgevochten vanuit loopgraven.
En hoe kon de Franse regering de snelle Duitse opmars verklaren? Door alle propagandafilms met de Char 2C waren de Fransen ervan overtuigd dat de tank een superwapen was dat de Duitsers gegarandeerd zou tegenhouden. Dus mochten de tanks absoluut niet in vijandelijke handen vallen – dat zou rampzalig zijn voor de Franse oorlogsmoraal.
Toen Duitse tanks op 10 juni 1940 Frankrijk binnenreden, bevonden de laatste acht functionele Char 2C’s zich bij de stad Landres in het noordoosten van Frankrijk – gevaarlijk dicht bij het front.
Snel werden alle tanks geëvacueerd. Ze werden op treinwagons gezet en landinwaarts, richting Dijon gebracht – zo ver mogelijk bij de Duitse troepen vandaan. Maar bij het dorpje Meuse was het spoor geblokkeerd door een brandende goederentrein en het was onmogelijk om de enorme tanks te lossen.
Er zat niets anders op. Om te voorkomen dat de tanks in Duitse handen zouden vallen, besloten de officieren om de tanks op te blazen.

Duitse soldaten inspecteren een van de legendarische Char 2C-tanks die door de Fransen zelf werd opgeblazen.
Wat het ultieme wapen van de Fransen had moeten zijn in een nieuwe oorlog tegen de Duitsers, ging ten onder in een vlammenzee – zonder ooit te zijn ingezet. Toen de Duitsers de wrakken een paar dagen later ontdekten, verklaarde de opperbevelhebber van de Luftwaffe, Hermann Göring, snel dat de onkwetsbare tanks waren vernietigd door Duitse Stuka-duikbommenwerpers.
Eén tank was nog relatief intact, omdat het dynamiet niet was ontploft. Die werd als trofee naar Duitsland gebracht. Tijdens de invasie van Berlijn in 1945 verdween deze Char 2C – het gerucht gaat dat de Russen hem meenamen naar de Sovjet-Unie. Maar niemand weet zeker waar het laatste exemplaar van dit 69 ton zware fiasco is gebleven.

De 95 ton zware Amerikaanse T-28 moest tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitse verdedigingswerken breken, maar werd pas voltooid toen de oorlog voorbij was.
Supertanks werden geen succes
De Franse supertank was zeker niet de enige reus op rupsbanden die flopte. De nazi’s fantaseerden zelfs over tanks van 1500 ton.
De Fransen lieten zich niet afschrikken door het fiasco met de Char 2C. Nadat Hitler in 1939 Polen had aangevallen, bestelde het Franse leger 12 supertanks van wel 140 ton. Deze tanks, de FCM F1, werden nooit in productie genomen, omdat Duitsland niet veel later Frankrijk binnenviel.
In Duitsland eiste Adolf Hitler een armada van rollende reuzen, waarmee hij de Russen aan het oostfront wilde verslaan. Eerst bestelde hij twee megatanks – Ratte en Monster – met een gewicht van respectievelijk 1000 en 1500 ton. Toen bleek dat deze tanks totaal onrealistisch waren, stortte hij zich op de ontwikkeling van een derde tank – de Maus. Deze machine woog ‘slechts’ 188 ton.
Er werden twee prototypes gebouwd, maar ondanks Hitlers fascinatie voor deze enorme moordmachines hadden ze grote problemen – bijvoorbeeld omdat ze een topsnelheid van amper 20 km/h hadden. Toen het Rode Leger Duitsland binnenviel, namen de Russen de enige overgebleven Maus met zich mee. Deze tank staat nu in het tankmuseum in Kubinka, ten westen van Moskou.