1. De Longxu-haak: om de vijand naar je toe te trekken
Tijdens de Song-dynastie (960-1279) namen de Chinezen de zogeheten Longxu-haak met zich mee op het oorlogspad.
Deze bestond uit een blad met twee of meer haken aan het eind van een 10 meter lang touw.
Men slingerde het wapen boven het hoofd als een lasso, en als het goed was boorde een haak zich in de ongelukkige, zodat de aanvaller hem naar zich toe kon trekken om hem een kopje kleiner te maken.
Vaak was de slag echter al voorbij voordat het zo ver kwam.
De haak zelf kon iemand al zwaar verwonden door bijvoorbeeld een slagader te raken, en als dat niet gebeurde, verwondde het slachtoffer zichzelf vaak door te proberen de haak eruit te trekken.

2. De bardiche: armen en benen afgehakt
De lange bijl van de Vikingen was in de middeleeuwen de inspiratie voor de bardiche, die vooral in Oost-Europa en Rusland gebruikt werd.
De bijlkop was groter, en het blad was soms wel een halve meter lang.
Een bardiche was handig voor gevechten van man tot man. Er werd meestal horizontaal mee gehakt, maar je kon hem ook recht boven op een vijand laten neerkomen.
Door het gewicht van het wapen kwam de slag keihard aan. Het was vaak moeilijk om rechtstreeks op de borstkas van de vijand te mikken, en daarom werd er meestal op armen en benen ingehakt.

3. De moker: gestolen uit het depot van de politie
Handelaren uit Parijs protesteerden begin maart 1382 tegen nieuwe belastingen.
De moord op een belastingambtenaar leidde tot bloedige rellen in de hele stad. Een opgehitste menigte drong het stadhuis binnen en bemachtigde 3000 stevige mokers, die van de politie waren.
De grote hamers bleken prima geschikt als slagwapen, en gaven hun naam aan de opstand: Révolte des Maillotins.
Er werd geen speciale techniek gebruikt, maar de grote loden kop en lange schacht leverden een enorme slagkracht op.
Meestal werd eerst op de benen van de tegenstander gemikt, en als deze met gebroken knieschijven of scheenbenen omviel, maakte een rake slag op het hoofd het karwei af. Zelfs de beste helm was niet bestand tegen dit zware wapen.

4. De morgenster: afschrikmiddel van de nachtwacht
Dit klassieke middeleeuwse slagwapen duikt op in de 14e eeuw, vooral in Duitsland, waar het de Morgenstern ging heten.
Er was een primitieve variant, een knuppel met spijkers die door opstandige boeren werd gebruikt, maar oorspronkelijk werd de morgenster door gespecialiseerde wapensmeden ontwikkeld.
Zij berekenden het gewicht en de slagkracht van het wapen nauwkeurig, en fabriceerden het voor het leger.
Het voetvolk maakte er gebruik van, en voor ruiters was er een variant met een kortere schacht.
Vijanden werden er vaak mee in het gezicht geslagen, maar de punten waren ook ontworpen om een helm te doorboren als de slag hard genoeg was.
Later werd de morgenster bij ceremoniële aangelegenheden gebruikt, en in veel steden werd de nachtwacht met het wapen uitgerust.
Het werd niet vaak in de praktijk toegepast, maar het angstaanjagende uiterlijk en verhalen over de effectiviteit op het slagveld hadden waarschijnlijk een preventieve werking.
Er was ook een versie van de morgenster waarbij de kogel aan het uiteinde van een ketting hing.
Deze was moeilijker te bedienen, maar een geoefend gebruiker kon er met nog meer kracht mee slaan.

5. De knopkirie
Nadat Jan van Riebeeck in 1652 de eerste handelskolonie in het zuidelijke puntje van Afrika had opgericht, ontdekten de Nederlandse kolonisten snel dat de plaatselijke Zoeloes een bijzonder slagwapen hadden.
Het was eigenlijk alleen een lange steel met een knop aan het uiteinde. In het Afrikaans heet het een knobkierrie.
Ondanks het eenvoudige ontwerp was het een zeer efficiënt wapen.
De knopkirie was eigenlijk een jachtwapen. Zoeloes, Xhosa's en andere stammen uit zuidelijk en oostelijk Afrika wierpen hem als een speer en konden dieren van grote afstand raken.
Zo werd het ook in oorlogen gebruikt, maar het bleek ook een effectief slagwapen.
Het werd van onderen in het gezicht van de tegenstander geslagen, en als de knop met grote kracht de neus raakte had dat een verschrikkelijk effect.

6. De nunchaku: bottenbreker
Met zijn twee stokken, die aan elkaar vast zittten met een korte ketting of riem, doet de nunchaku denken aan een dorsvlegel voor rijst of sojabonen.
Dit is echter waarschijnlijk niet de historische oorsprong van het wapen.
Bronnen documenteren dat Japanners en Chinezen het in de 18e eeuw als effectief slagwapen gebruikten.
Men hield de ene stok vast en sloeg met de andere, wat de tegenstander gebroken botten en schedelbreuken opleverde.
Door training kon de gebruiker een snelheid van een paar slagen per seconde halen, en de vijand kon niet altijd voorspellen van welke kant de volgende slag zou komen.
Geoefende krijgers hadden een nunchaku in elke hand, en een bijzonder wrede variant van het wapen was uitgerust met kleine mesjes of andere scherpe voorwerpen om zo veel mogelijk schade aan te richten.
7. De chakram: de stille moordenaar van de sikhs
Het slachtoffer hoort en ziet niets voordat het te laat is. En dan is de ontmoeting met een chakram meestal dodelijk.
De chakram is een werpwapen, dat eeuwenlang in India toegepast en verfijnd is.
Vooral de sikhs uit het noorden van het land werden altijd gevreesd om hun bekwame omgang met het wapen.
Al in de epische vertellingen uit de oudheid, de Ramayana en de Mahabharata, wordt het wapen genoemd.
Het bestond uit een ronde metalen schijf, waarvan één kant zeer scherp was, en de draaiende beweging gaf het een hoge snelheid.
De sikhs wierpen ermee als met een frisbee, en een gewone chakram had een bereik van 40 à 60 meter.
Een latere variant van messing was lichter en aerodynamischer, en kwam wel 100 meter ver.
Een chakram was doorgaans geheel geluidloos, maar soms werden er kleine gaatjes in gemaakt, waardoor een huilend geluid ontstond dat paniek zaaide in het kamp van de vijand.

Een donderbus uit 1793–1794.
8. De donderbus: gemakkelijk te laden in volle vaart
De korte, trechtervormige loop, zoals van een trompet, maakte dit vuurwapen gemakkelijk te laden op een paard of een wagen in volle vaart.
Het was een goed idee, en het wapen werd veel gebruikt door Europese legers in de 18e eeuw.
De naam donderbus heeft te maken met de luide knal die het wapen produceerde als het afgevuurd werd.
Maar de donderbus was niet perfect. De brede loop kon met kleine loden kogeltjes geladen worden, of met spijkers, steentjes of stukjes metaal.
Maar door de constructie van de loop hadden de projectielen niet zo veel snelheid en verspreidden ze zich over een breed gebied.
Hierdoor was het wapen meestal niet dodelijk, tenzij het van korte afstand werd afgevuurd.
Het effect kon worden verhoogd door meer kruit te gebruiken, maar daar moest je erg mee oppassen.
Als de schutter te veel kruit gebruikte, ontplofte de donderbus in zijn handen - en dat was wel degelijk dodelijk.

9. Mosterdgas: een langzame dood
Chemische oorlogsvoering heeft een lange geschiedenis, maar bereikte tijdens de Eerste Wereldoorlog een hoogtepunt toen de strijdende partijen gas gebruikten bij een wanhopige poging om een doorbraak te bereiken in de loopgravenoorlog.
Mosterdgas was minder dodelijk, maar was gevreesd om zijn vervelende eigenschappen.
Mosterdgas is onzichtbaar en je kunt het bijna niet ruiken, dus de soldaten merkten meestal niet dat ze ermee in aanraking kwamen.
En het effect trad meestal later op. Binnen 24 uur kregen de soldaten vreselijke jeuk, en er ontstonden grote blaren met een gelige vloeistof. Dit was erg pijnlijk, maar meestal niet dodelijk.
Dat was anders als een soldaat het gas inademde. Dan ontstonden blaren en bloedingen in de luchtwegen, die pas na een paar maanden dodelijk werden.
Mosterdgas heet ook wel yperiet, omdat de Duitse troepen het veel gebruikten in de strijd bij Ieper in 1917.

10. Napalm: brandt langzamer dan benzine
Op 17 juli 1944 gooiden de Amerikanen voor het eerst napalmbommen op een Duits benzinedepot bij Coutances in Noord-Frankrijk.
Napalm was een paar jaar eerder door wetenschappers van de Harvard University ontwikkeld, en bleek al snel een effeciënt wapen, omdat de kleverige gel overal bleef plakken en langzamer brandde dan benzine.
In het laatste oorlogsjaar gebruikten de Amerikanen napalm met succes als tactisch wapen tegen de Japanners, om ze uit hun stellingen op bijvoorbeeld Iwo Jima en Okinawa te verdrijven.
Maar bij een poging in april 1945 om Duitse troepen uit de Franse stad Royan te verjagen, bombardeerden de Amerikanen per ongeluk Franse burgers met napalm. 1700 mensen kwamen om.