In 1906 veroverde een nieuw gepantserd slagschip de woelige baren. Het Britse schip HMS Dreadnought en zijn opvolgers waren groter, sneller en slagvaardiger dan hun voorgangers.
De vuurkracht kwam van zware kanonnen in draaibare geschuttorens.
Elk vaartuig had meestal vier torens aan boord, die 750 ton per stuk wogen.
Een systeem van takels en hydraulische systemen tilde de granaten en drijfladingen van het depot binnen in het schip via vier dekken naar de 100 ton zware kanonnen op het bovendek.
Vanwege dit efficiënte systeem kon de 20-koppige bemanning met elk van de twee lopen van de geschuttoren twee schoten per minuut afvuren.
De granaten konden bepantsering doorboren op 17 kilometer afstand.
Een kijkje in een geschuttoren
De rechte weg van depot naar kanon vormde echter ook een risico. Daarom golden er strenge regels: er mochten zich maar drie granaten tegelijk in de toren bevinden, die was voorzien van automatische deuren die de ruimten van elkaar scheidden.
Toch kwamen er ongelukken voor: in de Zeeslag bij Jutland in 1916 vlogen meerdere Britse schepen de lucht in.
De geschuttorens van een Brits marineschip komen in actie
Dat kwam doordat het cordiet – de springstof die in de Britse drijfladingen zat – instabiel was, maar ook door menselijke fouten. De bemanning lette in het heetst van de strijd niet op de granaten of liet de veiligheidsdeuren openstaan.