Een mooie jonge vrouw komt omhoog uit een gigantische reageerbuis. The Test Tube Lady is van top tot teen in kunststof gehuld.
Haar hoed is van cellofaan en haar jurk van viscose, maar het opvallendst zijn de flinterdunne kousen die ze draagt. Die zijn gemaakt van de eerste honderd procent synthetische vezel: nylon.
Op de Wereldtentoonstelling in New York van 1939-1940 was het publiek verrukt van de baanbrekende uitvinding van het grote Amerikaanse chemiebedrijf DuPont.
In het paviljoen van het concern stond een fontein die nylondraden omhoog spoot met robothanden die de elastische stof eindeloos uitrekten.
Volgens DuPont was nylon ‘zo sterk als staal en zo dun als spinrag’.
De firma beloofde gouden bergen – binnen de kortste keren zouden de scheikundigen het wondermateriaal toegankelijk maken voor iedereen.
DuPont wil imago oppoetsen
Voor de consument leek de nylonkous uit het niets te zijn ontstaan, maar in feite was er al ruim tien jaar gewerkt aan en geïnvesteerd in het revolutionaire product.
In 1927 zette DuPont een onderzoeksafdeling op onder leiding van Harvard-hoogleraar Wallace Hume Carothers.
Deze wilde dolgraag de nieuwe controversiële theorie van de Duitse chemicus Hermann Staudinger testen over zogenoemde polymeren, ketens van moleculen die bijna oneindig lang kunnen worden.
‘Geld speelt geen rol. Ik mag zo veel uitgeven als ik wil. Er is niemand die vraagtekens zet bij de manier waarop ik mijn tijd besteed’, schreef Carothers in een brief aan een vriend.
Die luxe had Carothers grotendeels te danken aan de Eerste Wereldoorlog. Als ’s werelds grootste producent van buskruit, dynamiet en TNT spon het concern garen bij de oorlog.
Dit had de reputatie echter geen goed gedaan, en daarom zocht DuPont naarstig naar een manier om zijn imago op te krikken.
Het bleek al snel dat Carothers een doorbraak binnen de textielproductie op het spoor was. Al in 1930 vroeg DuPont een breed geformuleerd patent aan dat ‘sterke, buigzame, elastische’ vezels beschreef. Het materiaal zou bruikbaar zijn voor onder meer borstels en textiel.
De chemiegigant produceerde ook de kunststof viscose, die werd verkocht onder de naam rayon of kunstzijde. Net als andere kunststoffen uit die tijd, zoals cellofaan en celluloid, was viscose een natuurlijke plantenvezel op basis van cellulose.
Het materiaal waar Carothers aan werkte was echter synthetisch samengesteld uit koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof.
In de jaren 1930 had de modebewuste vrouw bij het kopen van mooie kousen twee opties: de dure en kwetsbare zijde, en rayon, dat afzakte en er een beetje shabby uitzag.
Voor comfortabele, duurzame kousen zou dus een enorme markt zijn. DuPont besloot bij de ontwikkeling van het nieuwe materiaal dan ook al snel om zich te concentreren op de kous.
Toch was er nog een lange weg te gaan van het laboratorium naar de schappen van de kledingwinkels.
In 1934 slaagden de onderzoekers van DuPont erin een bruikbare draad te spinnen van de nylonmassa.
De eerste pogingen tot het breien van kousen resulteerden echter in vormeloze worsten, tot de ontwikkelaars de kous over een model van een damesbeen trokken en de vorm fixeerden met warmte.

Het reageerbuismeisje is volledig in kunststof gehuld. DuPont bezingt in zijn blad de zegeningen van de scheikunde.
Nylon zou eigenlijk norun heten
Op 20 september 1938 kreeg DuPont het definitieve patent op de zogeheten ‘polyamide 66’.
Om het product goed in de markt te zetten, was er echter een pakkender naam nodig, en daarvoor zette het bedrijf een werkgroep op.
Uit honderden voorstellen koos de directie in eerste instantie norun – Engels voor ‘laddert niet’. Maar bij nader inzien vreesde het bedrijf dat het die belofte niet waar kon maken, omdat de kous wel degelijk ladderde.
Na veel vijven en zessen viel de keuze op ‘nylon’, een paar weken voordat DuPont het nieuws over de uitvinding naar buiten bracht.
Al snel kwamen er allerlei wilde verhalen in omloop over de betekenis van de naam. Een van de hardnekkigste was dat de vijf letters van nylon stonden voor Now You Lose Old Nippon (‘nu heb je verloren, oud Japan’).
Inderdaad was nylon in economisch opzicht een oorlogsverklaring aan Japan, dat tot dat moment 90 procent van de in de VS gebruikte zijde had geleverd. Door nylon waren de VS in één klap niet meer afhankelijk van geïmporteerde zijde.
Hoewel nylon zijde verving, waakte DuPont ervoor dat de nylonkopers de kunstvezel lager zouden aanslaan dan het natuurproduct.
Nylon was juist een wetenschappelijke verbetering van de natuur, zo luidde de reclameboodschap. De firma nam daarom het gewaagde besluit nylonkousen dezelfde prijs te geven als de duurste zijden kousen.
Toen de verkoop ten slotte op 15 mei 1940 in de hele VS van start ging, liep het storm in de warenhuizen.
Hoewel het personeel slechts één paar per klant mocht verkopen, was de hele voorraad binnen een dag uitverkocht.
Het jaar daarop kostten nylonkousen al twee keer zo veel als zijden kousen. Nylon was hot, en de toepassingen bleken eindeloos. Er zat nylon in tassen, nylon in kleden en nylon in meubels.
In de loop van de jaren 1940 en 1950 maakte de consument kennis met nog een aantal wondermaterialen: dacron, teryleen, polyester. Het synthetische tijdperk was aangebroken.

De felbegeerde kousen gaan meteen aan.
Vechten om nylon
Twee jaar nadat de vrouw de nylonkous had gekregen, nam de oorlog hem weer af.
Vanaf februari 1942 ging DuPont de nylonproductie aanwenden voor oorlogsdoeleinden en doneerden veel vaderlandslievende vrouwen hun kousen voor bijvoorbeeld parachutes.
Hun minder idealistische landgenotes kochten nylonkousen op de zwarte markt voor exorbitante prijzen.
Toen de kousen in september 1945 weer in de winkels lagen, stonden de vrouwen dagenlang in de rij, en berichtten de kranten zelfs over vechtpartijen.
De nylon riots hielden wel een jaar aan, tot het nylonaanbod de vraag weer dekte.