Voordat het elektrische licht in de 19e eeuw zijn intrede deed, gingen de meeste mensen naar bed als het donker werd en stonden ze op bij dageraad. In de oudheid werd dit patroon soms doorbroken met waterklokken.
Die deden denken aan zandlopers en bestonden uit een bakje met water met een gaatje erin. In het water lagen kogeltjes die tegen een metalen plaat sloegen als het water op was. De Griekse filosoof Plato (427-347 v.Chr.) zou een waterklok gehad hebben om zijn ochtendles niet te missen.
Aan de andere kant van de wereld gebruikten de Chinezen kaarsklokken: kaarsen met een zware spijker erin. Die viel in een metalen bak als de kaars opgebrand was, en van het lawaai moest de eigenaar wakker worden.