Al rond 1770 werden vuursteenpistolen omgezet in simpele aanstekers.
Die werkten ongeveer zoals een tondeldoos, waarbij vuursteentjes tegen elkaar werden geslagen om een vonk te veroorzaken, die een stukje stof aanstak.
Pas in 1823 maakte Johann Döbereiner de eerste bruikbare aansteker die via een chemisch proces werkte: het Döbereinersches Feuerzeug.
De Duitse scheikundige maakte gebruik van het feit dat waterstof in brand vliegt als het in contact komt met platina.
Zo ontstond er een vlam in plaats van slechts een vonk.
De nieuwe uitvinding was dan ook een heel stuk beter dan de tondeldoos, en binnen een paar jaar waren er al 20.000 exemplaren verkocht in Duitsland en Groot-Brittannië.
Döbereiner nam nooit patent op zijn uitvinding, maar de Duitse zakenman Heinrich Gottfried Piegler zag wel brood in het product.
Hij bouwde fabrieken om aanstekers in massa te produceren en verkocht er naar eigen zeggen alleen al in de jaren 1820 een miljoen.
Tot in de jaren 1880 waren aanstekers gebaseerd op het ontwerp van Döbereiner, maar toen kwamen er kleinere en fraaiere modellen op de markt.
Op dat moment had de aansteker echter al veel marktaandeel verloren aan de veiligheidslucifer, die in de jaren 1850 was doorgebroken.