In 1847 giet de Italiaanse wetenschapper Ascanio Sobrero in zijn laboratorium in Turijn een dikke, gelige vloeistof in een reageerbuis. Al jaren probeert hij een krachtiger springstof dan buskruit te maken.
Nu is het resultaat onder in de buis achtergebleven: nitroglycerine, een mengsel van glycerine, zwavelzuur en salpeterzuur.
De druppel explodeert en glasscherven rijten het gezicht van de Italiaan uiteen.
De vloeistof moet worden verhit, maar Sobrero heeft de vlam onder de reageerbuis nog niet aangestoken of die ontploft in zijn gezicht. De Italiaan houdt er lelijke littekens in zijn gezicht aan over, en geschrokken besluit hij zich voortaan verre te houden van nitroglycerine.
Maar zijn werk is al bekend onder scheikundigen in Europa en de VS, want hij heeft wetenschappelijke artikelen gepubliceerd over zijn experimenten met nitroglycerine. Zijn jonge Zweedse collega Alfred Nobel heeft veel belangstelling.
Anders dan Sobrero ziet hij een gouden toekomst voor de stof, bijvoorbeeld om spoortunnels aan te leggen door gesteente. Maar eerst moet hij de nitroglycerine leren beheersen – een levensgevaarlijke opgave.
Druppels vliegen de lucht in
Alfred Nobel maakte voor het eerst kennis met nitroglycerine in het laboratorium van zijn Russische scheikundedocent, professor Nikolaj Zinin. Ten overstaan van de studenten goot hij een druppel van het spul op een aambeeld. Toen hij er met een hamer op sloeg, ontplofte het.
‘Het klonk als een pistoolschot,’ schreef Alfred Nobel later. Deze demonstratie vond in 1854 plaats in Sint-Petersburg. Nobel was toen een jongeman van 21 met een warme belangstelling voor scheikunde.
Het werken met explosieven zat in de familie: in 1838 was zijn vader naar Rusland gekomen om zeemijnen te maken voor de marine van de tsaar. Vier jaar later voegden zijn vrouw en kinderen zich bij hem.
Alfred had al van nitroglycerine gehoord toen hij in 1850 Ascanio Sobrero had ontmoet in Parijs, maar na de demonstratie van Zinin zag hij pas echt mogelijkheden met de stof.
‘Onder bepaalde omstandigheden detoneert de vloeistof met een enorme kracht.’ Ascanio Sobrero, uitvinder van nitroglycerine.
De herinnering aan het verminkte gezicht van de Italiaan of diens waarschuwingen hielden hem niet tegen.
‘Slechts één verhitte druppel brandt fel. Onder bepaalde omstandigheden detoneert de vloeistof met een enorme kracht,’ had Sobrero als waarschuwing geschreven in zijn aantekeningen.
Maar Nobel was zeker van zijn zaak: nitroglycerine zou een goudmijn worden.
Bom verbrijzelt het ijs
Met zijn vader begon Nobel in het lab van de mijnenfabriek te experimenteren met nitroglycerine. Het grootste probleem was dat er een detonator nodig was om tot een gecontroleerde explosie te komen.
Zoals bij de demonstratie met het aambeeld was gebleken, sprong een druppel slechts door de kracht van een hamerslag al de lucht in.
Nobel kwam op het idee om buskruit te mengen met nitroglycerine en dat aan te steken. Een hoeveelheid zo groot als een vingernagel gaf een felle vlam als het kruit de nitroglycerine ontstak.
Er kwam echter een abrupt einde aan de proeven toen Rusland in 1856 de Krimoorlog tegen de Britten en Fransen verloor. Alle orders voor mijnen van de fabriek van Alfreds vader werden geschrapt, en in 1859 ging hij failliet.
Zijn zonen bleven in Rusland om te redden wat er te redden viel, en vader en moeder Nobel keerden terug naar Zweden. De jonge Nobel leerde hierdoor economische tegenslag vrezen.
’Ik heb in mijn leven met grote problemen te maken gehad, maar ik heb nog nooit een betalingstermijn gemist. Dat geeft mij het recht dezelfde zorgvuldigheid te eisen van anderen,’ schreef Nobel later aan een kennis die een lening niet op tijd had terugbetaald.
Ondanks de tegenslag wilde Alfred Nobel zijn werk met nitroglycerine voortzetten. Dankzij zijn oudere broer Ludvig kwam het familiebedrijf in Rusland weer boven Jan met de productie van werktuigen en ijzeren kanonwielen.
Hierdoor konden de drie broers in Rusland blijven en doorgaan met de experimenten. In plaats van een directe ontsteking met een vlam testte Nobel een lont en een detonator in de vorm van een koperen capsule met de zeer explosieve stof kwikfulminaat.
De lont was verbonden met de detonator in het vat met nitroglycerine en kon op veilige afstand aangestoken worden. Wanneer het vuur via de lont de capsule bereikte, vloog het vat met nitroglycerine de lucht in.
In de winter van 1862 testten de gebroeders Nobel hun primitieve bom op de bevroren rivier de Neva bij Sint-Petersburg.
Na de explosie vlogen stukken ijs en waterzuilen hoog de lucht in. Nobel was er als eerste in geslaagd om het instabiele nitroglycerine te verwerken in een effectieve springstof.
Nitroglycerine is 50 keer zo sterk
Enthousiast schreef Nobel zijn vader, en op basis van de omschrijving begon die in Zweden te experimenteren. Hij gebruikte echter geen lont, maar goot nitroglycerine over buskruit en stak het aan.
Hij zag grote mogelijkheden: ‘Ik kan je vertellen dat we een uitstekend resultaat hebben bereikt met buskruit. De productie van deze springstof kan zeer lucratief worden, met name in Rusland. Het is daarom noodzakelijk dat je zo snel mogelijk terugkeert naar huis om je oude vader te helpen met dit project,’ schreef hij in juli 1863.
Nobel was doodsbang dat zijn vader zijn experimenten niet zou overleven en haastte zich naar Stockholm. Met meer buskruit werd het mengsel levensgevaarlijk: volgens professor Zinin was de gelige vloeistof ruim 50 keer zo explosief als buskruit. De zoektocht naar de juiste detonator was nog niet voorbij.
Zijn vader had met financiële steun van zijn zonen de villa Heleneborg in Stockholm gehuurd en een laboratorium ingericht in een schuur in de tuin. Daar deden vader en zoon proeven met hulp van de jongste broer, Emil van 17.
De inmiddels 30-jarige Alfred werkte 18 uur per dag aan het uitdenken en testen van verschillende detonators. Hij negeerde hoestbuien en duizeligheid, en soms vergat hij te eten.
Het harde werk wierp vrucht af: Nobel kwam op het idee een uitgeholde houten stop met een paar gram buskruit te vullen. Met die stop sloot hij een metalen buis met nitroglycerine af. Een lont liep naar het uiteinde van de stop.
Vader en zoon testten de detonator, en toen het vuur het buskruit bereikte, vloog de buis met een knal de lucht in. De houten stop en de buis zorgden voor een gecontroleerde explosie, waarbij de vloeistof met een grote kracht ontplofte.
In oktober 1863 nam Alfred Nobel in Zweden patent op zijn uitvinding, en de orders stroomden binnen. Een vat met nitroglycerine was makkelijker te hanteren en op te slaan dan los buskruit, en het was dan ook ideaal om bijvoorbeeld rotsen op te blazen om spoorlijnen aan te leggen door Zweden.
Demonstratie schrikt leger op
Nobel wist dat nitroglycerine gebruikt kon worden voor oorlogvoering, en in november 1863 gaven hij en zijn vader een demonstratie van de springstof voor koning Karel en de legertop bij de burcht Karlsborg aan het Vättermeer.
De toeschouwers hielden hun adem in toen Nobel de stof in een kanon goot dat voor de vesting stond. Maar hij had het mengsel te lang laten liggen en het wilde niet ontploffen, want de nitroglycerine was eruit gelopen.
Snel deed hij een handvol van het mengsel in een ijzeren beker en voegde hij wat verse nitroglycerine toe die hij had meegenomen om een explosie te veroorzaken. Nobel stak de lont aan, en toen het vuur bij de beker kwam, klonk er een oorverdovende knal. De zelfgeknutselde granaat vloog 80 meter de lucht in.
De demonstratie was geen succes. Het mengsel was te explosief om op het slagveld toegepast te kunnen worden, oordeelden de aanwezige militairen. Maar Nobel liet zich niet uit het veld slaan en bleef zoeken naar een stabiele detonator.
In de zomer van 1864 kwam hij op het idee om een metalen buisje vol buskruit als slaghoedje te gebruiken. Als het vuur via de lont bij het buisje kwam, was de explosie extra krachtig doordat de buis de ontsteking concentreerde.
‘Hij zag er niet uit als een mens, maar als een berg vlees.’ Een krantenartikel over een slachtoffer van de explosie in Nobels laboratorium in 1864.
Dat leek de oplossing te zijn, maar toen sloeg de rampspoed toe. Nobels broertje Emil was met enkele assistenten nitroglycerine aan het maken in de schuur bij Heleneborg toen het mengsel oververhit raakte en de schuur en een springstofopslag de lucht in vlogen.
Nobel zelf zat in het hoofdgebouw. Hij werd omvergeblazen door de drukgolf en kreeg glasscherven over zich heen. ‘De gebouwen in de omgeving schudden op hun grondvesten,’ stond er later in de krant Aftonbladet.
Toen de brand gedoofd was, lagen er vijf doden in de schuur. Een van hen was Emil. Hun kleren waren van hun lijf geblazen, en sommigen hadden geen armen of hoofd meer. Eén overlevende werd naar het ziekenhuis gebracht.
‘Hij zag er niet uit als een mens, maar als een berg vlees,’ aldus de krant.
Springstof moet het huis uit
Het ongeluk sloeg in als een bom bij Nobel. Hij en zijn vader hadden niet verwacht dat nitroglycerine kon ontploffen zonder detonator.
‘Nobel kan toch net zo goed een mijn onder zijn huis leggen?’ Een klacht van een van de buren van Nobel, 1865.
Maar net als na het faillissement in Rusland ging de familie ook nu door op de ingeslagen weg en bleef Nobel zoeken naar een veiliger versie van de springstof Maar de buren van Heleneborg maakten zich zorgen en waren bang voor herhaling.
‘Nobel kan toch net zo goed een mijn onder zijn huis leggen?’ klaagde een van de buren van de villa.
Ook het gemeentebestuur van Stockholm was er niet gerust op, en er kwam een verbod op het ‘produceren en opslaan van springstof in een woonwijk’. Nobel huurde dan ook een boot en voer naar de scherenkust bij Stockholm.
Op de boot richtte hij een laboratorium in, en daar werkte hij verder aan ‘Nobels Gepatenteerde Springolie’. De vloeistof had niets met olie te maken, en dynamiet was het nog niet, maar Nobel was nu heel dicht bij een doorbraak.
In 1865 kreeg hij toestemming van de Zweedse autoriteiten om 8 kilometer buiten de hoofdstad een nitroglycerine-fabriek te bouwen. Om aan een startkapitaal te komen, richtten hij en zijn vader het bedrijf Nitroglycerin Aktiebolaget op. De stof had een slechte naam na het ongeluk, maar Nobel wist toch investeerders binnen te halen.
Een van hen was de rijkste man van Zweden, de onroerendgoedspeculant Johan Wilhelm Smitt. En die kreeg geen spijt van zijn investering, want de ‘spring-olie’ was een doorslaand succes. In een paar maanden tijd steeg de productie van de fabriek van 50 kilo tot twee ton.
Overal in Europa werden spoorlijnen aangelegd, en de mijnbouw zat in de lift. Met Nobels ‘olie’ kon twee keer zo veel gesteente worden weggeblazen als met buskruit.
500 gram springolie kostte zo’n 8 huidige euro – een schappelijke prijs voor een halvering van de bouwduur. Om aan de vraag te kunnen voldoen, opende Nobel in de jaren 1860 fabrieken in Zweden, Duitsland, Finland, Noorwegen en Oostenrijk.
‘Een van de ergste ongelukken aller tijden.’ Amerikaanse krant, 1866.
Allerlei lieden probeerden een slaatje te slaan uit het succes van de Zweed door goedkope namaakproducten te maken, die ontploften in de handen van arbeiders. Nobel moest in de pers telkens afstand nemen van deze nepspringolie.
Vanwege de slechte pers was het lastig om nieuwe markten als de VS aan te boren. In 1866 stak Nobel daarom zelf de oceaan over om te demonstreren dat zijn gepatenteerde springstof veilig was.
Verslaggevers en nieuwsgierige New Yorkers stroomden toe toen hij op 15 april aan land ging.
Veel Amerikanen waren een beetje bang voor de Zweed, want de kranten stonden bol van de stukken over incidenten met springolie.
‘Een van de ergste ongelukken aller tijden,’ kopten Amerikaanse kranten toen een schip vol nitroglycerine twee weken voor de komst van Nobel explodeerde voor de kust van Panama.
Bij een ander voorval had de portier van een hotel in New York net op tijd een kist met nitroglycerine naar buiten gedragen. De kist, achtergelaten door een gast, was begonnen te roken omdat salpeterzuur in contact kwam met het hout.
De man had de kist nog niet op de stoep gezet of hij ontplofte. Ruiten sneuvelden en er zat een diepe krater in de stoep, maar er vielen geen doden.
Doodstraf bedreigt de verkoop
Uit angst voor nitroglycerine wilde het Amerikaanse Congres de doodstraf zetten op onvoorzichtige omgang met explosieven die de stof bevatten. En tot overmaat van ramp was Nobels fabriek in Hamburg ontploft toen hij onderweg was naar New York.
De kans op succes in de VS werd steeds kleiner, maar de uitvinder begon een pr-offensief en kondigde in de New Yorkse kranten een demonstratie aan van zijn springolie in een steengroeve op Manhattan. Een journalist van The New York Times was erbij en deed enthousiast verslag in de krant.
‘Nobel opende een flesje en goot een streepje van de inhoud op een steen. Hij streek een lucifer af, en het streepje vloog in brand. Daarna gooide hij een vat en een fles met de explosieve substantie op de grond vanaf een hoge rots, wat demonstreerde dat de val alleen niet tot een explosie leidde,’ schreef hij.
Het verslag wekte veel beroering: de Amerikanen zagen het als naïeve reclame voor het gevaarlijke product. In ingezonden brieven werd Nobel de duivel zelf genoemd, een reizende handelaar in de dood en een massamoordenaar.
Dat had Nobel niet verwacht. De critici hadden alle logica terzijde geschoven, zei hij.
‘Niemand kan verwachten dat een effectief explosief beschikbaar gemaakt kan worden voor het brede publiek zonder verlies van mensenlevens,’ luidde zijn verdediging in een artikel.
Dynamiet met modder gemaakt
Nobel was echter niet doof voor de kritiek. Tijdens zijn verblijf in de VS bleef hij experimenteren, en hij ontdekte dat de springolie minder gevoelig werd voor stoten als hij er methanol aan toevoegde. Dit vergemakkelijkte het vervoer.
Toen het Congres in juni 1866 de wet inzake springstoffen met nitroglycerine aannam, werd de straf op onvoorzichtige omgang teruggebracht tot celstraf, maar de explosieven moesten wel opgeslagen worden in veilige, afgesloten containers en in kisten met het opschrift ‘gevaarlijk’.
Nobel kreeg een Amerikaans patent op zijn springolie en richtte de United States Blasting Oil Company op. Uit de hele VS kwamen orders binnen. Vooral de goudzoekers in het westen waren dol op het ‘reuzenpoeder’, zoals ze de springstof noemden.
In zijn nopjes voer Nobel terug naar Europa om zijn fabriek in Hamburg te herbouwen.
De Duitse autoriteiten hadden de veiligheidseisen intussen aangescherpt: elk gebouw moest los van alle andere staan om te voorkomen dat een brand oversloeg naar de hele fabriek, en Nobel mocht niet experimenteren in laboratoria op het vasteland.
Daarom haalde hij zijn oude truc weer van stal en richtte hij een lab in op een boot op de Elbe. Daar bereikte hij ten langen leste zijn grote doorbraak, al werd hem dat bijna noodlottig.
Nobel verloor een druppel nitroglycerine, en terwijl die in volle vaart naar de houten vloer van het laboratorium viel, sprong de uitvinder opzij in de overtuiging dat zijn laatste uur geslagen had.
Maar er gebeurde niets.
Verbaasd onderzocht Nobel de vloer, en hij ontdekte dat die bedekt was met een laagje gedroogde modder die hij met zijn schoenen had meegenomen.
Toen Nobel de modder nader onderzocht, bleek deze diatomeeënaarde te bevatten: een poreus sediment van fossiele algen. Door 1 deel diatomeeënaarde met 3 delen nitroglycerine te mengen, ontstond een roodachtig deeg, dat een zeer stabiele springstof bleek.
‘Mijn nieuwe explosief, dynamiet, is slechts nitroglycerine met een poreus silicaat. Ik heb het een nieuwe naam gegeven – niet om de aard te verbergen, maar om te benadrukken dat het een nieuwe vorm van springstof is,’ schreef Nobel in zijn Zweedse patentaanvraag.
De naam dynamiet is afgeleid van het Griekse woord voor kracht, dynamis. In 1867 kreeg Nobel het patent, en zijn dynamiet kon de wereld gaan veroveren.
Nobel wordt een rijke zwerver
In de vijf jaar daarna reisde de uitvinder stad en land af om zijn springstof te demonstreren op bouwplaatsen en in mijnschachten. De belangstelling was enorm, en in de jaren 1870 verrezen er in 90 landen springstoffabrieken.
De verkoop steeg van 11 tot 5000 ton per jaar, en in Duitsland kwam hij bekend te staan als de Dynamietkoning.
Nobel was een workaholic en was dag en nacht contracten aan het opstellen, met journalisten aan het praten en met advocaten aan het corresponderen over patenten op nieuwe markten.
Hij werkte vaak vanuit een rijdende trein, die hij ‘mijn rollende gevangenis’ noemde.
Vanwege al zijn gereis en zijn vermogen kreeg de Zweed de bijnaam ‘de rijkste zwerver van Europa’.
Maar hij was de jongste niet meer. De 40-jarige Nobel was niet alleen constant verkouden, maar kreeg ook last van maagpijn en reuma. In 1873 kocht hij een villa in Parijs, de stad waar hij in zijn studententijd verliefd op was geworden.
Bedelbrieven stromen binnen
Nobel werd steenrijk met de verkoop van dynamiet en leidde een luxeleven, omringd door bedienden. De uitvinder reed door Parijs in een koets getrokken door Russische racepaarden en correspondeerde met geleerden en beroemdheden als de Franse schrijver Victor Hugo.
Elke dag las hij kranten in het Zweeds, Engels, Frans, Duits en Russisch om op de hoogte te blijven.
‘Wat monsieur Nobel in één dag verdient.’ Nobels goedgebekte huishoudster.
Zijn vermogen stelde hem in staat om aan liefdadigheid te doen, waar hij zeer van genoot. Toen zijn huishoudster ging trouwen, vroeg hij haar wat ze graag als huwelijkscadeau wilde.
‘Wat monsieur Nobel in één dag verdient,’ antwoordde ze brutaal. Nobel vond het een prachtig antwoord en maakte 40.000 frank (100.000 euro nu) over aan de jonge vrouw – een vorstelijk bedrag voor het bruidspaar.
In zijn schaarse vrije tijd schreef Nobel gedichten en toneelstukken, maar hij leed ook aan depressies, die hij ‘bezoek van de geesten van Niflheim’ noemde. Dat is het duistere rijk der nevelen in de Scandinavische mythologie.
Als hij het moeilijk had, vond Nobel troost in het beantwoorden van brieven. ‘De post brengt zeker twee dozijn verzoeken om geld per dag – tot 20.000 kronen,’ schreef Nobel aan een vriend. De brieven deden hem terugdenken aan zijn arme jeugd in Stockholm, en hij liet zich vaak van zijn gulle kant zien.
In een brief aan zijn vriendin Bertha von Suttner schreef Nobel: ‘Ik vraag niet waar hun vader is geboren of welke god ze aanbidden. Hulpvaardigheid – het juiste soort – kent geen grenzen en heeft geen belijdenissen nodig.’
De Oostenrijkse barones Von Suttner was Nobels secretaresse geweest en was een van zijn weinige vertrouwelingen. De twee schreven regelmatig, en Nobel kreeg belangstelling voor de prille vredesbeweging waar de barones zich voor inzette.
Hoewel hij fortuin had gemaakt met explosieven voor mijnen en torpedo’s, was hij op zijn eigen manier pacifist. ‘Ik zou graag een machine of stof uitvinden die zo effectief en verwoestend is dat oorlogen voor eeuwig onmogelijk zullen zijn,’ had Nobel gezegd volgens het dagboek van de barones.
Het publiek had echter een ander beeld van hem.
In 1888 liep de uitvinder langs een krantenkiosk en las hij de kop: ‘Handelaar in de dood is dood.’ Nobel wist wel dat hij zo werd genoemd. Toen hij het artikel las, kreeg hij door dat de journalist hem had verward met zijn broer Ludvig, die een paar dagen eerder was overleden in Cannes in Frankrijk.
Na het voortijdige overlijdensbericht vroeg de Zweed zich af hoe hij ervoor kon zorgen dat hij niet herinnerd zou worden als die man die rijk was geworden van ‘nieuwe manieren om te verminken en te doden’, zoals de krant schreef.
In 1890 zonderde hij zich af in zijn luxe villa in het Italiaanse San Remo om van het Zuid-Europese leven te genieten. Hij schreef er zijn testament.
‘Ik wil een deel van mijn vermogen nalaten aan de instelling van een vredesprijs,’ onthulde Nobel in januari 1893 in een brief aan barones Bertha. Drie jaar later overleed hij op 63-jarige leeftijd.