De machines van de eerste stoomschepen, die rond 1820 verschenen, waren onbetrouwbaar.
Reders die zeker wilden weten dat hun vaartuigen aankwamen, vulden de stoomkracht aan met masten en zeilen.
Daarnaast kwam er een nieuw scheepstype bij: de klipper. Deze driemaster had een groot zeiloppervlak en ging daardoor razendsnel, en het vaartuig kon wind uit bijna alle richtingen benutten.
Klippers die thee van China naar Europa en Amerika brachten, vestigden het ene record na het andere.
Reizen die voorheen een half jaar duurden, werden nu in 100 dagen gemaakt.
Pas vanaf de jaren 1860 vormde de stoommachine een geduchte concurrent.
En tot 1900 hadden de meeste stoomschepen zeilmasten om op kolen te besparen.
Voor de lange afstand
Tussen Azië en Europa wonnen zeilschepen het tot de jaren 1860 van stoomschepen, als ze tenminste hun reis aan de moessonwinden aanpasten.
Die waaien ’s zomers uit het zuiden en ’s winters uit het noorden.
Kolen wonnen het
In de jaren 1860 kregen stoomschepen betere machines, en in 1869 opende het Suezkanaal.
Hierdoor werd de reistijd tussen Europa en Azië weken korter, maar voor zeilschepen was het te smal.