Bridgeman & Mary Evans

Vrijwilligers redden zeelieden van de verdrinking

De ergste nachtmerrie van een zeeman is in een storm aan de grond raken terwijl de golven de romp stuk beuken. Maar in 1824 krijgen schipbreukelingen een kans, als ’s werelds eerste reddingsdienst met ware doodsverachting uitvaart om opvarenden in nood te redden.

In de ochtend van 6 oktober 1822 teistert een zware storm het eiland Man in de Ierse Zee.

De adellijke oorlogsveteraan William Hillary ligt in de havenstad Douglas nog in zijn bed als hij door het huilen van de wind heen het karakteristieke geluid van noodvuurpijlen hoort, die omhoog sissen vanaf een schip op zee.

Het is de marine­kotter Vigilant, die een paar honderd meter uit de kust op een rif gelopen is.

Zoals altijd drommen de burgers van de stad in de haven samen om de gebeurtenis met enige huiver te volgen.

Maar deze keer weigeren de ondernemende Hillary en een handvol afgezwaaide marineofficieren om het erbij te laten zitten terwijl het schip door de hoge golven gesloopt wordt.

Bij Hotel York vorderen ze twee grote roeiboten die ’s zomers voor toeristen gebruikt worden, en ze roepen hun plaatsgenoten op om mee te doen aan een reddingspoging.

Een uur later roeien twee ploegen van vissers en gewezen marinemensen de veilige haven uit. Hillary zit er bij, al kan hij niet zwemmen.

Met vereende krachten weten ze de kleine boten over de schuimende golftoppen te sturen. Wat daarna gebeurt zal school maken voor ’s werelds eerste reddingsmaatschappij.

De redders varen eerst voorbij de kotter – tegen de wind in – en laten zich daarna terugdrijven naar het rif, waar ze trossen afwerpen naar de marinemensen in nood.

Ze willen proberen het rampschip van de klippen af te trekken, dus alles wat niet nodig is wordt overboord gesmeten: kanonnen, etenswaren en zelfs de grote mast verdwijnen in de woeste golven.

Hierna trekken de 24 man in de boten uit alle macht aan de riemen: de touwen staan op knappen, en de planken van de kotter kraken vervaarlijk, maar het schip glijdt van het rif.

De uitgeputte redders hebben het vaartuig nog niet de haven binnengesleept of er suizen weer noodvuurpijlen omhoog.

Een koopvaarder is aan splinters geslagen, en ook vijf andere schepen hebben dringend hulp nodig.

Zwaaiend met een buidel geld haalt Hillary de zeelui van de stad over nogmaals hun leven op het spel te zetten.

Maar als de zon ondergaat, is het gelukt: alle vijf schepen zijn aan wal getrokken, en dankzij de reddingsboten voor één dag zijn de ten dode opgeschreven opvarenden gered.

Reddingsdienst wordt geboren

Wat in 1822 op het eiland Man is gebeurd, zet een beweging in gang die in luttele jaren tot een georganiseerde reddingsmaatschappij uitgroeit.

Door doelgericht boten, materiaal en techniek te verbeteren worden in de loop der jaren zo’n 150.000 mensenlevens gered. Het geeft bovendien de aanzet tot soortgelijke diensten in onder meer Nederland, Denemarken en de VS.

De held van het eiland, William Hillary, neemt het voortouw om het reddingswezen op poten te zetten. Hij is trots op zijn heldendaad, maar het

begint hem te ergeren dat het welslagen eraan te danken was dat er toevallig boten van het hotel beschikbaar waren en dat hij zelf genoeg geld had om de redders te betalen.

Hillary schrijft daarom een open brief aan ‘de Britse Natie’: ‘Vele malen moest ik getuige zijn van onnodig verlies van kostbare levens.

Als er een organisatie was die direct had kunnen helpen, als er prikkels voorhanden waren om vrijwilligers te werven, zouden de meeste levens waarschijnlijk gespaard zijn gebleven.’

Hillary heeft een punt: er vergaan zo’n 1800 vaartuigen per jaar langs de Britse kusten, en slechts een handvol zeelui wordt gered door doortastende vissers en door andere boot­eigenaars ter plekke.

De regering en de marine willen Hillary niet helpen. In plaats daarvan treden particuliere weldoeners aan.

Zakenlui, bisschoppen en adellijken schenken samen 10.000 pond – een vermogen in die tijd – en in 1824 kan ‘de Vereniging ter Redding van Levens na Schipbreuk’ – later Royal National Lifeboat Institution (RNLI) – de stichtingsvergadering openen.

Men besluit langs de hele kust vaste reddingsstations te openen en die uit te rusten met speciale sloepen. De stations zullen door vrijwilligers en speciaal opgeleide zeelieden bemand worden.

In de eerste tien jaar van de RNLI scheelt het al indrukwekkend veel: 3076 mensen worden aan land gebracht door 45 roeisloepen van het type The Original.

Tien roeiers en twee stuurlui – één op de boeg en één op de achtersteven – varen de acht meter lange boot, en strategisch geplaatste met kurk gevulde kasten maken hem bijna onzinkbaar.

Vóór de oprichting van de reddingsdienst in 1824 kwamen honderden zeelui langs de Britse kusten om.

© AKG Images

Redding komt met de trein

Een voorval in 1853 voor de Ierse kust bij de stad Skerries laat zien hoe ver de reddingsmaatschappij sinds haar oprichting gekomen is.

Als een venijnige decemberstorm de tweemaster Agnes op een rif blaast en de zes bemannings­leden in de masten moeten klimmen om het vege lijf te redden, kunnen de kustbewoners slechts machteloos toezien – het dichtstbijzijnde reddingsstation ligt 30 kilometer verderop in Dublin.

Zo ver kan de boot in een storm niet varen.

Maar dan krijgt Henry Hamilton, een plaatselijk lid van de RNLI, een idee. De spoorweg loopt langs de kust, dus hij stuurt een ijlbode naar Dublin.

Een dag later komt een Original met de trein. Eerst wordt de boot door de loeiende storm en de zware deining naar de kust teruggeduwd, maar bij de tweede poging weten de redders zich door de woeste branding heen te worstelen.

36 uur na de stranding kunnen ze eindelijk bij de Agnes komen. Twee matrozen en een scheepsjongen hebben de doodsstrijd verloren en zijn uit het want in de ijskoude zee gevallen.

Maar de schipper en twee anderen leven nog en springen in de reddingsboot, die hen aan wal brengt.

Henry Hamilton krijgt een onderscheiding voor zijn inzet, maar het voorval heeft ook een zwakte van de reddingsdienst aan het licht gebracht: roeisloepen als The Original komen niet ver. Vaak moeten de mensen de 1500 kilo zware boten met paarden over heidevelden en duinen slepen, voor die – veel later – nabij het schip in nood het water in kunnen.

Een ander bezwaar is dat de boot dan misschien onzinkbaar is, maar wel gauw omkiept. Zo was er een boot vier jaar eerder omgeslagen toen deze door een hoge golf getroffen werd.

‘De boot dreef ondersteboven met de kiel omhoog naar het strand. 20 van de 24 man onder de boot verdronken daarbij,’ aldus Chamber’s Edinburgh Journal.

De reddingsmaatschappij steekt daarom geld in een nieuw boottype: een roei- en zeilsloep, die dankzij zijn drie zeilen een veel groter bereik heeft.

Het vaartuig is een zogenoemde zelfoprichtende boot, ontworpen door scheepsbouwer James Beeching. De boot is uitgerust met een ijzeren kiel en twee luchtkasten in voor- en achtersteven, die beide een stuk hoger liggen dan de zijboorden.

De boot is zo gebouwd dat hij zich, al wordt hij door een golf omgegooid, door zijn luchtkasten en de zware kiel weer opricht.

De boot, die ook zelflozers heeft, wordt tot aan de eeuwwisseling het belangrijkste werkpaard van de RNLI. Alleen al het reddingsstation van Skerries zal er 52 mensenlevens mee weten te redden.

Zoutkorsten en bloed in gezicht

In 1881 volbrengt precies zo’n roei-zeilboot een van de meest dramatische reddingsacties in de historie van de RNLI.

Als het vrachtschip de Indian Chief in noodweer op een zandbank in de monding van de Theems vastloopt, schiet de 26-koppige bemanning noodvuurpijlen af.

Maar de storm zweept het water zo op dat geen boot erbij kan komen. De zeelui kunnen de hele nacht lang alleen maar angstig naar de krakende romp luisteren.

De volgende ochtend is het vloed, en even wordt het schip los getild, maar meteen daarna weer met het geluid van versplinterend hout tegen de bodem

gesmakt. Het zeewater stroomt de romp in, en in paniek klimmen de zeelui in de fokkenmast, de grote mast en de bezaan, waar ze zich met touw aan vastsjorren.

De volgende nacht komt de grote klap: een bovenmaatse golf slaat over het schip en neemt de grote mast mee, die op zijn beurt de bezaan meesleurt.

De overgeblevenen kunnen slechts toezien hoe hun vastgebonden makkers in ondiep water verdrinken.

Als de dag eindelijk aanbreekt krijgen de overlevenden een reddingsbootje in het oog, dat gestaag door de schuimende watermassa’s heen naderbij komt.

‘Die aanblik maakte ons dol van vreugde,’ vertelde een van hen. ‘We konden de bemanning van de boot – 12 man – zien zitten op de doften.

Ze keken ons allemaal aan, onbeweeglijk als uit steen gehouwen en gaven geen blijk van angst toen de boot plots vanaf de top van een reuzengolf in een gapend golfdal stortte.’

Behalve de huizenhoge golven moest de bemanning van de reddingsboot ook de huilende wind trotseren, die volgens stuurman Charles Fish kouder was dan wat hij ooit meegemaakt had.

‘Het was alsof er een hond in je gezicht beet,’ aldus Fish, die dan ook de fles rum aan boord van hand tot hand laat gaan.

Tegen ieders verwachting bereikt de boot de Indian Chief, omringd door lijken.

De dode kapitein zit nog steeds vastgebonden aan de grote mast – met wijdopen ogen. ‘Ik kan die ogen niet uit m’n hoofd krijgen en lig ’s nachts uren wakker terwijl ik de bebloede lijken voor me zie,’ bekende Charles Fish nadien in een vraaggesprek, huiverend.

De Daily Telegraph is erbij als de reddingsboot afmeert aan de kade met de bemanning van de Indian Chief – de levenden en de doden.

‘Het was de treurigste stoet die ik ooit gezien heb,’ schrijft de verslaggever. ‘11 halfdode mannen, de meesten in hun oliegoed, kwamen met gebogen hoofden en afhangende schouders langsgelopen.

Bij enkelen zat hun gezicht onder het bloed, en er zaten zoutkorsten in hun oogkassen en haar; het leek wel sneeuw.’

Als de laatste man van boord gedragen wordt, is de verslaggever er stil van: ‘Hij leefde nog toen hij gered werd, maar stierf op weg hierheen. Vier man droegen hem op de schouders. Een vlag bedekte gelukkig zijn gezicht.’

De dramatische reddingsactie oogstte alom grote waardering voor de RNLI: de vrijwilligers stroomden toe.

De 12 reddingswerkers die met veel moeite de Indian Chief bereikten, kregen een lintje.

© RNLI

Dodental schokt reddingsdienst

In 1886 wordt de RNLI zelf getroffen door een ramp, die verstrekkende gevolgen krijgt. Op 9 december varen drie reddingsboten elk vanuit hun reddingsstation de monding van de Noord-Engelse rivier de Ribble op om de bemanning van de Mexico te redden. Dit lukt de boot die is uitgevaren uit Lytham.

Pas als de mannen aan land komen, horen ze dat er nog twee andere boten uitgevaren en niet teruggekomen zijn.

De zogeheten zelfrichtende boten zijn omgeslagen en met de kiel omhoog blijven drijven. 27 vrijwilligers verdrinken, de ergste ramp in de geschiedenis van de RNLI. In de pers barst een storm van verontwaardiging los.

The Times meent: ‘De reddingsboten zijn een aanfluiting als ze hulpeloos ronddrijven en zich niet zelf kunnen oprichten!’

De RNLI verdedigt echter zijn boten: de zelfrichtende Beeching-boten zijn oerdegelijk en hebben al 12.000 levens gered.

Dat er zo veel doden vielen kwam volgens de RNLI doordat alle redders één kant van de boot vastgrepen, waar ook het anker vastgesjord zat.

De boot kon zich daardoor niet zelf oprichten. Toch besluit ze nieuwe boten te nemen, die uitgerust met extra grote ballasttanks na het omslaan weer sneller terugdraaien.

Maar het ongeluk maakt ook kritiek van algemene aard los. The Times: ‘Door deze ramp ziet men misschien in dat de enige vorm van scheepvaart die niet met de vooruitgang meegaat – en nog steeds vooral steunt op spierkracht – het reddingswezen is.’

De RNLI trekt zich de kritiek aan, want kort erop zet de organisatie zich aan het ontwikkelen van nieuwe boten.

Schipbreukelingen stierven vlak bij kust

Om de zes uur strandde er in de 19e eeuw een schip op Britse kusten. Heel tragisch was het als de schipbreukelingen de kust bijna konden aanraken, maar door de golven of de kou niet naar de wal konden zwemmen.

Ze moesten zich aan het schip vastklampen en blijven hopen op hulp vanaf land, terwijl de golven het vaartuig langzaam aan stukken beukten.

Ook op zee begint het stoomtijdperk

In 1890 vaart ’s werelds eerste roei­spaanloze reddingsboot de haven van Harwich uit. Voor de voortstuwing zorgt een stoomaangedreven pomp, die elke seconde 1000 liter zeewater oppompt en het er met grote kracht door straalpijpen aan de achtersteven weer uitperst.

Dit waterjetsysteem geeft de 18 meter lange en ruim 30 ton zware Duke of Northumberland een mooie snelheid.

Door de krachtige stalen romp met 15 grote luchtkasten en ballasttanks kan de reddingsboot zwaarder weer aan dan zijn voorgangers.

Een nadeel is wel dat het 20 minuten duurt voor de ketels heet genoeg zijn voor de afvaart, en dat de twee stokers gevaarlijk werk hebben als de boot rondtolt bij zware golfslag.

In 1908 voert de stoomboot echter een redding uit die geen roei- of zeilboot hem had kunnen nadoen.

Het vrachtschip Harold drijft met machinepech rond in de Ierse Zee. Wanhopig laat de kapitein de ankers zakken, maar die hebben pas grip op minder dan 100 meter van een rif.

Even later krijgt de verkleumde bemanning de Duke in het oog, die onverdroten, met dikke rook uit beide schoorstenen, over de zeven meter hoge golven komt aantuffen.

Maar de zee is zo wild dat de stoomboot niet langszij kan komen. De Duke schiet een lijn naar de Harold en gaat zelf voor anker.

De bemanningen spannen daarna elk aan hun kant touwen met de reddingsstoel tussen de masten, zodat de opvarenden veilig van het schip kunnen.

Door de zware zeegang is het hoogte­verschil tussen de twee schepen steeds anders, zodat de reddingsstoel enkele keren onder water duikt om een tel later een proestende zeeman weer uit de diepte omhoog te trekken.

Zeven van de negen mannen zijn al over als een grote golf de Duke naar de Harold toe slaat. Als er een botsing dreigt, roept de RNLI-schipper ‘Spring!’. De twee laatste mannen doen wat hij zegt en twee uur later vergaat het vrachtschip op het rif.

Diesel verdrijft stoom

Al met al brengt de RNLI drie stoomschepen in de vaart, die bij elkaar 578 mensenlevens redden.

Maar de ontwikkelingen gaan door: de verbrandingsmotor doet het zo goed in auto’s dat die ook op reddingsboten wordt gebruikt.

In 1899 vaart de eerste reddingsboot met benzinemotor uit op Lake Michigan in de VS, maar al snel blijkt uit proeven bij het eiland Wight dat dieselmotoren het bereik verdubbelen en minder brandgevaarlijk zijn.

Een nadeel is dat de motoren zo zwaar zijn, ruim 1000 kilo, dat de boten niet zelfoprichtend gebouwd kunnen worden.

De dieselboot maakt zijn mooiste moment mee in februari 1936, bij de Ierse stad Cork. Een orkaan heeft het lichtschip Comet losgeslagen van zijn ankers, die langzaam over de zeebodem schrapen in de richting van de klippen aan de kust.

Over de radio wordt ‘mayday’ naar het reddingsstation in de kleine havenstad Ballycotton geseind.

De redders varen met hun 17 meter lange dieselboot direct de woeste zee op. Vanaf de kade beziet een van de vrijwilligers met angst en beven het gevecht van de boot met de zee:

‘Terwijl ik naar de boot keek, dacht ik steeds: dit houden ze nooit vol. Soms stortte zich een golf op de boot, en dan weer stond hij opeens loodrecht op zijn achtersteven.’

Het geweld van de golven verrast zelfs de ervaren redders, die over het dek tollen. De zee bij het lichtschip is zo wild dat ze twee etmalen lang op open zee moeten wachten voor ze zo dichtbij kunnen komen dat de schipbreukelingen in de reddingsboot kunnen klimmen.

Dankzij het uithoudingsvermogen van de motorboot en de mannen, komen ze na 76 uur op zee allemaal aan wal – de langste tocht in de geschiedenis van de RNLI.

Redding komt uit de lucht

De laatste grote technologische sprong in de geschiedenis van het reddingswezen komt uit onverwachte hoek.

Als een olieschuit in 1945 bij New York in moeilijkheden raakt, worden de reddingsboten door een eigenaardig luchtvaartuig ingehaald.

Testpiloot Jimmy Viner vliegt in zijn helikopter – Sikorsky R-5 – over zee en daalt tot iets boven de olieschuit, zodat het water door de wind van de wieken opspat.

Met een kabel hijst een helper de twee opvarenden de cabine in. Deze gebeurtenis verandert het reddingswezen voorgoed. Voortaan wordt samenwerking van boten en helikopters steeds gewoner.

Een dramatische combi-actie vindt in 1997 bij Shetland plaats. Hewitt Clark, stuurman op de reddingsboot van de eilanden, kan z’n ogen bijna niet geloven als het 3600 ton wegende vrachtschip Green Lily bij zware storm de haven uit vaart, de Atlantische Oceaan op.

Na een paar uur krijgt het schip machinepech. De reddingsboot van de RNLI en een helikopter van de kustwacht gaan eropaf.

Hewitt Clark is in z’n sas op z’n splinternieuwe boot van de Severn-klasse.

De twee Caterpillar-motoren hebben samen een vermogen van 2500 pk, wat een snelheid van 46 km/h mogelijk maakt, terwijl de zes vastgegespte bemanningsleden in de stuurhut zich veilig kunnen voelen – een stel airbags maken het schip zelfrichtend en bijna onzinkbaar.

Tegenwoordig werken boten en helikopters nauw samen als er mensen op zee gered moeten worden.

© Mark Berry

Bemanning springt voor zijn leven

Als de reddingsboot de Green Lily bereikt heeft, zweeft er al een Sea King-helikopter van de kustwacht 100 meter boven het schip, maar de 12 meter hoge golven maken het voorlopig onmogelijk de bemanning vanuit de lucht te redden.

Het vrachtschip is nog maar 200 meter van de kust, dus Hewitt Clark besluit helemaal tot aan het schip te varen en de 15 bemanningsleden te redden.

Alsof ze op een enorme wip zitten gaan de schepen zo ver op en neer dat er soms 20 meter hoogteverschil is tussen de twee dekken, even hoog als een flat van vijf verdiepingen.

Maar in dat korte ogenblik dat de dekken op gelijke hoogte zijn, springen de mannen van de Green Lily aan boord van de oranje reddingsboot.

Het vrachtschip is de klippen inmiddels zo dicht genaderd dat de reddingsboot nu zelf aan de grond dreigt te lopen, dus Hewitt Clark vaart weg met vijf geredde bemanningsleden en laat de rest over aan de helikopter.

Met een lier wordt reddend zwemmer Billy Deacon op het onrustig bewegende dek van de Green Lily neergelaten, waar voortdurend gigantische zeeën overheen spoelen.

Binnen tien minuten lukt het hem acht man omhoog te sturen. De zwemmer staat op het dek te kijken hoe de laatste twee veilig in de heli worden getrokken, als het onheil toeslaat.

De ankerketting, die ervoor zorgt dat de voorplecht in de wind ligt, breekt, en een paar tellen later helt het schip over.

De kabel van de lier komt al naar beneden als een monstergolf Deacon meesleurt. Hij komt tussen het schip en de klippen terecht, vlak voordat de 3600-tonner er tegenaan knalt. Het lijk van de reddingszwemmer wordt de volgende dag gevonden.

Colin Mackenzie, de man die het onderzoek naar Deacons dood leidde, citeerde hierbij de Griekse historicus Thucydides: ‘De moedigsten zijn zonder twijfel zij, die in het volle besef van wat hun wacht, toch gaan.’

Wat er op de Shetlandeilanden gebeurde, laat zien dat het reddings­wezen nergens is zonder technologische vernieuwing en heldenmoed. De RNLI, die in 1824 met 45 eenvoudige roei­sloepen begon, heeft tegenwoordig de beschikking over 200 reddingsstations en 420 boten.

Elk jaar worden er alleen al in Groot-Brittannië en Ierland 6500 mensen gered, van wie minstens 1000 het niet op zee overleefd hadden zonder de snelle inzet van mens en materieel.