Jean Leon Gerome Ferris/Loc

Vermomde vrouwen gingen mee op zee

Het meisje stond niet altijd geduldig op de kade te wachten tot haar geliefde zeeman terugkeerde, want de geschiedenis zit vol vrouwen die er zelf op los vochten op de door mannen gedomineerde zeeën – op de vlucht voor armoede of op zoek naar avontuur.

Het ging er vrolijk aan toe in de havenkroegen van Belfast op deze nazomeravond in 1832. De reis vanuit het Noord-Engelse Whitehaven had de bemanning van het koopvaardijschip de Charlotte dorstig gemaakt.

En het bleef niet bij één glas.

In de loop van de nacht troffen agenten een matroos aan voor het café. Ze hesen hem overeind – en ontdekten tot hun stomme verbazing dat het een jonge vrouw was in een versleten matrozenpak.

Toen de vrouw haar roes uitgeslapen had, vertelde ze haar verhaal. Ze heette Betty Wilson, was een 18-jarige wees en had in een herberg in de buurt gewoond, tot op een dag al haar spullen waren gestolen.

Het droeve lot maakte haar tot een dief en zou haar toekomst bepalen.

Ze pikte de plunjezak van een matroos en trok zijn kleren aan. Toen was ze naar de haven gegaan om onder de naam James Wilson aan te monsteren op een schip.

De stuurman van de Charlotte had haar aangenomen zonder iets in de gaten te hebben, en de afgelopen weken had ze op het schip gewerkt, dat heen en weer voer tussen White­haven en Belfast.

De agenten waren zo geraakt door Betty’s verhaal dat ze geld inzamelden om een jurk voor haar te kopen, zodat ze haar leven op de wal kon voortzetten.

Het verhaal vertelt niet hoe het Betty Wilson sindsdien is vergaan, maar het zou goed kunnen dat ze zo snel mogelijk weer een schip opzocht.

Want de zee was voor arme vrouwen een kans om de wereld te zien, wat geld te verdienen en elke dag iets te eten te krijgen.

De kolonie St. Thomas ontving het schip J.P. Ellicott hartelijk toen een vrouw uit het Noorden er tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog mee kwam aanvaren.

© Look and Learn/Bridgeman

Gevangene herovert schip

Nonnen worden in zee gegooid

In de 18e en het begin van de 19e eeuw werkte er op de grote zeilschepen een onbekend aantal vrouwen – vermomd als man.

Ze konden zo overtuigend zijn dat het jaren duurde voor de mannelijke matrozen hun immer gladgeschoren collega’s met argwaan gingen bekijken.

Hoogstwaarschijnlijk voeren er veel meer vrouwen tussen de continenten heen en weer dan de bijna 35 die door historici zijn geïdentificeerd via kranten en logboeken.

Kapiteins zagen echter niets in vrouwen aan boord, en volgens het bijgeloof waren ze een groot gevaar.

Een vrouw aan boord zou namelijk ongeluk brengen en de woede van de zeegoden opwekken. Waarschijnlijk had dit ermee te maken dat hun aanwezigheid roeiers en zeelieden kon afleiden.

De hysterie leidde ertoe dat vrouwen soms overboord werden gegooid.

In 1379 waren de Engelse ridder sir John Arundel en zijn soldaten per schip op weg van Engeland naar Bretagne in Frankrijk, toen er bij Cornwall een storm opstak.

Aan boord waren nonnen, die de soldaten als seksslavinnen hadden ontvoerd. In paniek gooiden de mannen de nonnen over de reling in een poging de zee weer gunstig te stemmen.

De sirenen uit het verhaal over Odysseus staan voor het vermogen van vrouwen om zeelui af te leiden.

Look and Learn/Bridgeman

Zeegoden hadden hekel aan varende vrouwen ...

Op een zeilschip kon het kleinste foutje fataal zijn. Daarom waren vrouwen, die de aandacht afleidden, niet welkom aan boord.

Volgens oud zeemansbijgeloof bracht een vrouw aan boord ongeluk – ook al werden vrouwen al sinds de oudheid in verband gebracht met schepen en de zee.

Zo voeren de Egyptenaren onder de bescherming van de godin Isis en doopte Columbus zijn schip Santa María in de hoop dat Maria hem zou helpen bij zijn reis over de Atlantische Oceaan.

Toch ging het verhaal dat vrouwen aan boord de woede van de zeegoden wekten.

Veel historici denken dat dit bijgeloof ontstond doordat kapiteins vreesden dat hun aanwezigheid de zeelui zou afleiden van het werk en tot ruzie onder de mannen zou leiden.

Op een zeilschip, waar het kleinste foutje bij het bedienen van zeilen en roer de dood kon betekenen, was geen plaats voor romantiek, lust en jaloezie.

Die angst zie je terug in verhalen over mooie, rondborstige zeemeerminnen die de aandacht van zeelui vangen om ze mee de diepte in te trekken.

De topless vrouw op de voorsteven kwam pas in de jaren 1870 in de mode; daarvoor waren boegbeelden meestal mannen of dieren.

© Robin Stevens

… maar blote borsten waren oké

In 77 n.Chr. beweerde de Romeinse historicus Plinius de Oudere dat een naakte vrouw die ongesteld was magische krachten had: ze kon onweer en stormen afschrikken met haar lichaam.

En ook als ze niet ongesteld was, zou een naakte vrouw een woelige zee kunnen kalmeren.

Plinius’ idee komt voort uit het idee dat de golven zich zouden ‘schamen’ bij het zien van blote borsten. In de tijd van Plinius waren echter boegbeelden in de vorm van een man of dier gewild.

Pas in de 19e eeuw werden vrouwelijke boegbeelden populair.

Vrouwen vermommen zich als man

Het bijgeloof weerhield vrouwen er niet van de zee op te gaan.

Het verhaal over Betty Wilson laat zien hoe eenvoudig het voor een vrouw was om dienst te nemen op een schip.

De jonge Betty kon haar vrouwelijke vormen makkelijk verhullen, want de toenmalige matrozenkleding bestond uit een wijde broek, een ruimvallend hemd, een jas en een sjaal.

Vrouwen met een weelderige boezem bonden waarschijnlijk een doek om hun bovenlijf om hun borst platter te laten lijken.

Andere vrouwelijke kenmerken, zoals lang haar en gebrek aan baardgroei, vormden zelden een probleem.

Op de schepen werkten zowel langharige kerels met een staart als jonge ventjes met alleen nog dons op hun kin.

De Amerikaanse marine was in 1862 de eerste die vrouwelijke verplegers aanstelde.

© Thriftyartist.blogspot.dk

Ook de stem was geen onoverkomelijk obstakel. Zo maakte de matroos Anne McLean haar lichte stem zwaarder door te roken en veel whisky en donker bier te drinken.

Over het algemeen konden vrouwen dus opgaan in de massa. De bemanning ging zelden in bad en sliep meestal met de kleren aan.

Historici vragen zich wel af hoe ze hun menstruatie verborgen hielden, aangezien de kooien maar zo’n 10 centimeter uit elkaar stonden.

Mogelijk kwamen gonorroe en andere geslachtsziekten zo veel voor dat een matroos met een bloedvlek in zijn broek niet opviel.

Er zijn ook onderzoekers die denken dat het leven op zee zo zwaar was dat de vrouwen, net als topsporters van nu, ophielden met menstrueren.

Het toiletbezoek was wel een risico­factor. Terwijl mannen gewoon over de reling plasten, gebruikten de vrouwen waarschijnlijk de plee.

Dat was een houten plateau bij de boegspriet, waar zeelui hun behoefte konden doen in een doos met een gat in de bodem.

Sommige vrouwen hadden mogelijk een ‘plasbuis’ van hoorn of metaal in hun ondergoed, zodat ze staand konden plassen.

Armoede is de drijfveer

Als vrouwelijke matrozen werd gevraagd waarom ze hadden gekozen voor zo’n zwaar leven op zee waarvoor de meeste mannen bedankten, namen ze vaak hun toevlucht tot een leugentje om bestwil.

Ze zeiden bijvoorbeeld dat ze bij hun geliefde op zee wilden zijn of op zoek waren naar een verdwenen minnaar.

Volgens historicus Suzanne Stark, die het boek Female Tars (vrouwelijke zeelui) schreef, moesten ze wel liegen, omdat de waarheid niet paste bij het gangbare beeld.

In de 18e en 19e eeuw deden romantische verhalen over vrouwen op zee het goed. Er werden diverse bestsellers over geschreven, al waren die niet altijd even waarheidsgetrouw.

In werkelijkheid werden de vrouwen namelijk vrijwel altijd gedreven door armoede en familieproblemen. Aan de wal hadden ze het slechter dan op zee.

Ook Mary Lacy uit Kent ontvluchtte de armoede toen ze in 1759 haar slecht betaalde baan als serveerster opgaf.

Onder de naam William Chandler nam ze dienst op het schip Sandwich. Na een zwaar leven op zee, met veel drank en geflirt met havenprostituees, ontstonden er geruchten over haar sekse.

Ze zegde het varende bestaan vaarwel en werd een erkend scheepsbouwer. Vanaf 1770 had ze te veel last van jicht om nog te kunnen werken. Hoewel ze een vrouw was, kreeg ze hetzelfde pensioen als een man.

Zwarte vrouw wordt zeeofficier

Niet elke ontmaskering had tot gevolg dat de vrouw aan land werd gezet.

In 1804 was een zwarte vrouw op het Britse eiland Grenada haar man beu. Ze monsterde aan op het marineschip HMS Queen Charlotte, waar ze het schopte tot officier.

De echte naam van deze vrouw kennen we niet meer. Ze is alleen nog bekend onder haar mannelijke alias, William Brown, die in 1815 in The Times bekend werd gemaakt.

‘Onder de bemanning van de Queen Charlotte, 110 kanonnen, is onlangs een Afrikaanse vrouw aangetroffen, die hier al 11 jaar dienstdoet.

Ze is intelligent, goedgebouwd, 5 voet en 4 inches lang (1,62 meter, red.), redelijk sterk, vrij knap voor een zwarte en 26 jaar,’ aldus het artikel. De krant was duidelijk onder de indruk van de vrouw.

‘Haar aandeel in het prijsgeld (buit van een kapersschip, red.) zou aanzienlijk zijn. Op de keper beschouwd heeft ze alle eigenschappen van een Britse man, en rum drinken kan ze als de beste.’

De marine besloot de ontmaskering van William Brown te negeren. Ze had zo veel respect verworven dat het artikel als laster werd beschouwd. Brown kon haar carrière voortzetten.

Een ander voorbeeld van de stil­zwijgende acceptatie van vrouwen door de marine is de 14-jarige Elizabeth Bowden, die in 1806 wees werd.

Ze ging naar de marinebasis in Plymouth en slaagde erin om onder de naam John Bowden matroos te worden op de HMS Ha­zard.

Zoals alle zeelui sliep Elizabeth in een hangkooi van 35-40 centimeter onder het dek – met volop snurkende mannen om zich heen.

Het 33 meter lange oorlogsschip had een bemanning van 600 man, van wie alleen de kapitein, de stuurman en een paar anderen hun eigen hut hadden.

Zes weken later werd ze ontmaskerd, maar de kapitein had met het meisje te doen en liet haar blijven om de officieren eten te serveren – gekleed als jongen.

Tijdens haar werk maakte ze mee dat een luitenant zich herhaaldelijk vergreep aan een 13-jarige varensgast. De officier werd voor een militaire rechtbank aangeklaagd voor sodomie.

Elizabeth, die in een blauwe broek en een lange jas naar de rechtszaal kwam, maakte veel indruk op de rechter.

Haar getuigenis besliste de zaak en de luitenant werd gedood.

Volgens de omwonenden had Sarah Bishop een ratelslang als huisdier in haar grot.

© Connecticut Historical Society

Seksslavin sprong in zee en werd kluizenaar

Leven aan boord is een hel

Om niet te worden ontmaskerd moesten de vrouwen even hard zwoegen als hun mannelijke collega’s.

Het bestaan op zee was loodzwaar. Op een groot schip moest de stuurman er altijd op kunnen rekenen dat er matrozen klaarstonden om de zeilen te hijsen of het roer te nemen, waar in de regel twee mannen voor nodig waren. ’s Nachts hielden de ma­trozen om beurten vier uur de wacht.

Het vaartuig had ook constant onderhoud nodig, vooral na een storm, als de golven over het dek waren geslagen.

Door het zoute water kon het hout gaan rotten. Het dek moest met zand worden geschuurd, de touwen worden vervangen en kapotte zeilen worden hersteld.

Veel matrozen hadden een contract van vijf jaar, waarin ze zelden het schip af kwamen.

Het eten bestond grotendeels uit gezouten vlees, scheepsbeschuit en gedroogde erwten.

Zeelui liepen dan ook vaak scheurbuik op door vitamine C-gebrek, en ziekten tierden sowieso welig op de dichtbevolkte vaartuigen.

De beloning voor al die ellende was een mager maandloon en elke dag wat rum en bier.

Daar lieten echter niet veel mannen zich door verleiden.

Het Britse Rijk greep daarom elk middel aan om de schepen vol te krijgen, zoals het monsteren van criminelen en slaven, tot de slavernij in 1772 werd afgeschaft.

Getrouwde vrouwen halen kruit

Niet elke vrouw aan boord hoefde zich echter te vermommen. Ook een bestaan als varende echtgenote was mogelijk.

Bemanningsleden die hun partner mochten meenemen waren de kapitein, stuurman, bootsman, kuiper, kanonnier, zeilmaker en een enkele ervaren zeeman die zijn sporen had verdiend.

In de gouden eeuw van het zeilschip nam de kapitein echter slechts zelden zijn vrouw mee.

Zij was doorgaans een deftige dame, die volgens de normen van de maatschappij niet mocht worden blootgesteld aan de vele gevaren van de zee.

De echtgenotes beseften terdege dat de zeiltochten geen luxe cruises waren.

Ze hadden alleen niet veel zin om maandenlang alleen thuis te zitten.

De vrouwen gingen ook mee naar gevaarlijke gebieden als West-­Indië, hoewel ze wisten dat ze daar konden sterven aan gele koorts of door zeerovers konden worden gevangen­genomen, verkracht en vermoord.

De officier en zijn vrouw hadden een hut, maar een matroos moest zijn hangkooi en voedselrantsoen delen met zijn vrouw.

‘Voor het oog van iedereen paren ze zonder blikken of blozen als honden.’ Edward Hawker, marineofficier, 19e eeuw

De maaltijden werden genuttigd aan kleine tafeltjes tussen de kanonnen. Er zaten zes tot acht mannen aan een tafel, en bijna niemand had iets tegen op een vrouw in het gezelschap.

Aangezien het ongepast was om het aan te leggen met de vrouw van een collega, werden de vrouwen zelden lastiggevallen. Met de ijdele officiersvrouwen hadden de matrozen echter weinig op. Zij zouden onder andere het kostbare drinkwater verspillen aan het wassen van kleren.

Als er vijandelijke oorlogsschepen naderden, lieten de echtgenotes zich van hun beste kant zien.

Ze verbonden de schotwonden van de mannen en haalden onder in het schip buskruit voor de
kanonnen.

Als een getrouwde man werd gedood, had zijn weduwe 48 uur na zijn begrafenis al zo’n vijf, zes huwelijksaanzoeken te pakken.

Het gedreun van de kanonnen had een vervelend neveneffect: ze konden bij een zwangere vrouw de weeën opwekken.

Dan moest ze haar kind baren op een van de eettafels tussen de kanonnen.

Mogelijk ontstond zo de uitdrukking son of a gun (zoon van een kanon), waarvan de betekenis is verschoven van iemand die op zee is geboren naar iets als ‘smeerlap’ – een scheldwoord dus.

Prostituees roeien naar het schip

De meeste matrozen hadden geen vrouw mee en moesten zich behelpen.

In 1800 lagen er elke dag gemiddeld 8000 schepen in de uitgestrekte haven van Londen.

Maar de matrozen mochten zelden aan land gaan en hadden dus niet de kans even te ontsnappen aan hun zware arbeidsleven. Daarom roeiden de meisjes van plezier naar de schepen toe.

De matrozen namen hen mee naar het slaapdek, waar ze vrij openlijk seks met elkaar hadden.

De prostituees smokkelden alcohol mee aan boord, waardoor een bezoek aan Londen nogal eens in een orgie van drank en seks ontaardde.

‘Honderden mannen en vrouwen komen samen in één ruimte,’ schreef kapitein Edward Hawker over de situatie op de Britse marineschepen.

‘Voor het oog van iedereen paren ze zonder blikken of blozen als honden.’

De kapiteins zagen het immorele gedrag gewoonlijk door de vingers.

De prostituees waren een noodzakelijk kwaad, dat de mannen tevreden moest houden zodat er geen muiterij uitbrak.

Toen de Britse autoriteiten het gebod instelden dat alleen echtgenotes nog aan boord mochten komen, fabriceerden de prostituees valse huwelijksakten.

Die waren zo overtuigend dat ambtenaren er vrijwel altijd intrapten.

En als het schip het anker lichtte, gingen de prostituees weer naar huis met hun loon én de nodige geslachtsziekten.

Iedereen is welkom op zee!

Na de Napoleontische oorlogen (1803-1815) vond er een stille revolutie plaats op het gebied van vrouwen aan boord.

Ten eerste vonden er nu regelmatig medische controles plaats en werd het ondergoed vaker gewassen, waardoor het voor vrouwen vrijwel onmogelijk was zich nog te vermommen als man.

Ten tweede werden de strenge contracten van de matrozen humaner gemaakt, zodat het makkelijker werd om het schip te verlaten. Daardoor hoefden de prostituees niet meer op de schepen te komen.

Bovendien namen stuurmannen en zeeofficieren door de overgang van zeil- naar stoomschepen minder vaak hun vrouw mee, omdat hun werk technisch uitdagender was geworden en ze geen tijd meer hadden om zich met hun vrouw bezig te houden.

Daarbij voeren stoomschepen sneller en volgens een voorspelbare planning, waardoor de mannen vaker thuis konden zijn.

In de tweede helft van de 19e eeuw kregen vrouwen eindelijk een legitieme, zelfstandige rol aan boord: in 1862 nam de Amerikaanse marine voor het eerst vier vrouwen aan als verpleegster, op het hospitaalschip Red Rover.

Het zou echter nog jaren duren voor de emancipatie op zee was voltooid.

Pas in 1993 konden vrouwen bij de Britse marine volwaardige matrozen worden, zodat ze de wereld over konden varen zonder zich te hoeven vermommen.