Ster van Afrika trekt gelukszoekers
Het diamantenavontuur begon in 1866, toen een boerenzoon een glimmende steen vond bij de Oranjerivier, 300 kilometer het Zuid-Afrikaanse binnenland in. De steenklomp wisselde een paar keer voor een klein bedrag van eigenaar, tot een expert oordeelde dat het om een diamant van 21,25 karaat ging.
De eerste gelukszoekers stroomden meteen toe, en toen drie jaar later de Ster van Afrika, een diamant van 82 karaat, uit de bodem bij de Oranjerivier werd gehaald, waren de houwelen en scheppen niet meer aan te slepen. Iedereen wilde rijk worden. Binnen tien jaar verdubbelde de blanke bevolking en verdrievoudigden de exportinkomsten van Zuid-Afrika.
Bij de Oranjerivier lag de boerderij van Johannes Nicolaas De Beer. Hij was een vroom christen en moest niets van de hebberige diamantzoekers hebben. Met zijn broer Diederik Arnoldus vond hij weliswaar diamanten op het land, maar ze wilden zich niet door de diamantkoorts laten meeslepen. De broers verkochten dan ook hun grond.
Johannes kreeg 6000 guinea, minder dan de helft van de prijs van de Ster van Afrika. Toen bleek dat de diamanten voor het oprapen lagen op het vroegere land van De Beer, kreeg hij spijt van de verkoop, want hij besefte dat hij ook wel zes miljoen guinea voor de grond had kunnen krijgen.
Vanaf 1880 kocht de Engelsman Cecil Rhodes de ene na de andere kavel van de vroegere boerderij van De Beer. De diamantprijzen waren ingestort omdat er zo veel edelstenen werden gevonden in Zuid-Afrika dat er elk jaar een halve ton diamanten op de markt kwam.
De eerst zo zeldzame stenen werden nu geprijsd als halfedelstenen als topaas of turkoois. Veel mijneigenaren konden het hoofd niet boven water houden, maar de 27-jarige Rhodes zag zijn kans schoon en richtte een bedrijf op dat hij naar de ex-grondeigenaren noemde: De Beers Mining Company Limited.
Het geld om kavels te kopen had hij verdiend door ijsblokken te verkopen aan oververhitte mijnwerkers en door water uit overstroomde mijngangen te pompen. Stukje bij beetje wist Rhodes de hele De Beer-mijn te verwerven.
Cecil Rhodes pikt briljant idee
Rhodes vocht voortdurend prijsoorlogen met zijn concurrenten uit, waarvan vele veel groter en rijker waren dan zijn eigen bedrijf De Beers. Toen de politicus J.X. Merriman in 1886 met een interessant voorstel naar Cecil Rhodes kwam, was deze dan ook een en al oor.
Merriman wilde alle bedrijven die in de Zuid-Afrikaanse diamantbranche opereerden, samenvoegen. Al een paar weken later liet Rhodes paginagrote advertenties in de kranten zetten, waar hij het voordeel van één groot diamantbedrijf benadrukte: het zou voor vaste, hoge prijzen zorgen. Rhodes nam zelf alle credits voor het idee. Merriman was boos en teleurgesteld, en noemde Cecil Rhodes ‘een listig mannetje’ en iemand die hij liever als vijand dan als vriend had, want dan wist je wat je aan hem had.
Rhodes ging soms nog gewiekster te werk: toen hij op een bepaald moment zonder geld zat, verkocht hij een grote kist met diamanten aan zijn aartsrivaal, Barney Barnato. De twee ondertekenden een contract, en Barnato verkneukelde zich al bij de gedachte de markt met deze diamanten te overspoelen en Rhodes zo buitenspel te zetten. Maar toen deze zijn arm uitstrekte om Barnato de hand te schudden, stootte hij de kist omver.
Het leek een ongeluk, en deze truc gaf hem zes weken de tijd om zijn eigen diamanten voor een woekerprijs in de markt te zetten – zo lang zouden de medewerkers van Barnato erover doen om de inhoud van de kist bij elkaar te rapen en opnieuw te sorteren.
In 1888 slaagde het plan van Rhodes en verenigden de vier grootste diamantbedrijven van Zuid-Afrika hun krachten in De Beers Consolidated Mines. Cecil Rhodes stond aan het hoofd en verrijkte zichzelf op alle mogelijke manieren.
Om het aanbod van diamanten beter te beheersen, riep Rhodes nepbedrijven in het leven, zodat het net leek alsof de vrije markt de prijs bepaalde. Maar achter de schermen hield Rhodes de prijzen kunstmatig hoog. Zakte de prijs van een bepaald type diamant te veel, dan verkocht hij dit eenvoudigweg een tijdje niet. Dan werd het vanzelf weer een exclusief en kostbaar artikel waar de consument grif voor wilde betalen.
Het monopolie van De Beers kostte ook arbeidsplaatsen, want Rhodes gaf duizenden mijnwerkers de bons om de kosten te drukken. De arbeiders pikten dit niet en marcheerden naar het hoofdkantoor van De Beers in Kimberley.
Ze verbrandden een pop die Rhodes voorstelde, en een van de organisatoren hield een vurig betoog: ‘De vlammen zullen de laatste resten van Cecil Rhodes nu verteren – generaal van de fusies en koning van de diamanten. Driewerf hoera voor het gewillige werktuig van inhaligheid. Moge God hem verteren.’
Voortaan werd Rhodes door een flink politie-escorte bewaakt als hij naar de mijnsteden van Zuid-Afrika reisde. Hij kreeg de toorn van de winkeliers in die steden over zich heen toen hij alle zwarte mijnwerkers van De Beers in grote kampen achter prikkeldraad liet opsluiten. Ze mochten alleen nog daar en in de mijnen komen, en voedsel en andere voorraden moesten ze in winkels van De Beers achter het hek kopen.
De Beers regeert Zuid-Afrika
In 1890 beheerste De Beers 90 procent van de wereldwijde diamantproductie, waardoor het bedrijf ook politieke macht kreeg.
Maar toen er een jaar later een grote diamantvondst werd gedaan in Zuid-Afrika, dreigde de prijs te kelderen. De Beers wilde de mijn kopen, maar werkloze mijnwerkers eisten het eerste recht op de koop.
De premier stelde een commissie in, die moest onderzoeken met welke koper het land het best af was. De commissie raadde De Beers aan – en dat was geen grote verrassing, want de premier van Zuid-Afrika heette Cecil Rhodes.