De Neanderthaler zwom en dook in zee. Dat concluderen archeologen na een grondig onderzoek van schelpen waar Neanderthalers zo’n 90.000 jaar geleden werktuigen van maakten.
Want veel duidt erop dat een deel van de schelpen levend van de zeebodem is gevist.
Schelpen kwamen niet van het strand
Tot dusver heeft de wetenschap geen harde bewijzen kunnen vinden dat de Neanderthalers konden zwemmen.
Maar toen een internationaal onderzoeksteam 171 schelpen onderzocht die 70 jaar geleden werden opgegraven in de Moscerini-grot in het westen van Italië, kwamen ze op een idee.
De schelpen, die allemaal van het weekdier Callista komen, werden door de Neanderthalers gebruikt als werktuig om iets af te schrapen. Maar met de microscoop zagen de onderzoekers belangrijke verschillen.
Een kwart van de schelpen had een gladder oppervlak en was doorzichtiger. Wanneer deze schelpen aan land spoelen, krijgen ze hun kenmerkende ribbels, en die ontbraken – ze zijn dus niet van het strand geraapt.