Wanneer kregen soldaten een naamplaatje?

De behoefte om soldaten te kunnen identificeren nam toe naarmate de oorlogen bloediger werden.

De plaatjes werden in het leven geroepen toen er op grote schaal granaten, kanonnen en mitrailleurs gebruikt gingen worden. De soldaten werden hierbij zo ernstig verminkt dat de lijken niet meer geïdentificeerd konden worden.

De Amerikaanse Burgeroorlog van 1861 tot 1865 was al zo gewelddadig en onpersoonlijk dat de soldaten briefjes met hun naam, adres en compagnie in hun zak stopten, zodat ze door de bergingsdienst konden worden geïdentificeerd.

Slimme zakenlui hadden al snel door dat er geld mee te verdienen was. Ze maakten kleine metalen plaatjes met de naam van de soldaat erin gestanst. Die werden door de soldaten zelf betaald.

Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog waren de plaatjes onmisbaar. Een soldaat had twee identieke plaatjes. Als hij werd gedood, werd er een meegenomen, het andere bleef op het lichaam.

Toen de Frans-Duitse oorlog in 1870 uitbrak, werden er honderdduizenden soldaten gemobiliseerd.

Om later de identificatie van de doden te vergemakkelijken, deelde het Duitse leger aan de soldaten metalen plaatjes met hun persoonsgegevens uit.

In het Duits werden deze plaatjes ‘Hundemarken’ genoemd – dog tags – omdat hondeneigenaren net verplicht waren hun hond van een plaatje te voorzien zodat de overheid alle zwerfhonden kon vangen en afmaken.