Als twee legers ten strijde trekken, kunnen vele factoren de uitkomst van het conflict bepalen, maar een vuistregel onder militaire strategen is dat een aanvallend leger minstens drie keer zo sterk moet zijn als een verdedigend leger om de oorlog te winnen. De reden is dat aanvallen fysiek, mentaal en moreel vaak veel zwaarder is dan verdedigen.
Volgens de beroemde Pruisische generaal en militair theoreticus Carl von Clausewitz (1780-1831) worden de aanvoerlijnen van het aanvallende leger langer als het leger vijandelijk gebied binnentrekt. Daardoor zijn de linies kwetsbaar voor aanvallen en moeten soldaten meer middelen inzetten om voorraden naar het front te brengen.
Voor de verdedigende partij daarentegen worden de aanvoerlijnen korter en relatief veiliger naarmate de troepen zich terugtrekken door hun eigen gebieden. Het leger zal daarom minder troepen inzetten.
In een landoorlog zal kennis van het terrein ook een belangrijk voordeel zijn voor de verdedigers, die veelal in de gebieden wonen die ze verdedigen. Ze kennen het gebied – vaak met rivieren, heuvels en bergen – meestal als hun broekzak, wat een tactisch voordeel kan opleveren.