Op 30 januari 1933 werd Adolf Hitler benoemd tot rijkskanselier van Duitsland. Direct daarna begonnen Hitlers handlangers zijn politieke tegenstanders uit de weg te ruimen.
Zeker na de grote brand in het Rijksdaggebouw in Berlijn namen de arrestaties toe. Vooral communisten moesten het ontgelden, want zij werden door Hitler beschuldigd voor de brand.
Duizenden communisten werden gearresteerd, en al gauw waren de gevangenissen overvol.
In Thüringen veranderden de nazi’s daarom een militaire school in het dorp Nohra in een interneringskamp voor communisten.
Op 3 maart 1933 werd de school officieel in gebruik genomen als het eerste concentratiekamp van Hitler. In de praktijk werd een van de gebouwen gebruikt om 250 gevangenen onder zeer onmenselijke omstandigheden te herbergen.
De gevangenen werden bewaakt door politieagenten en leerlingen en moesten op de met stro bezaaide vloeren wachten totdat ze werden opgehaald voor ondervraging.
Scholen en fabrieken werden concentratiekampen
In de jaren daarna werden zo’n 70 andere concentratiekampen geopend rondom nazi-Duitsland. De eerste kampen waren klein en werden noodgedwongen opgericht in leegstaande fabrieken en scholen door de NSDAP en de politie. Duizenden politieke gevangenen moesten per direct ondergebracht worden.
De oplossing was echter maar tijdelijk. Al na een paar maanden sloot het kamp in Nohra weer, en de gevangenen gingen naar een echte gevangenis.
In de loop van 1933 werden veel andere tijdelijke concentratiekampen ook gesloten. De nazi’s waren er echter nog niet klaar mee, en tijdens de Tweede Wereldoorlog zorgden de latere kampen in Het Derde Rijk voor dwangarbeid, pijnlijk lijden en de dood tijdens de Holocaust.