Jacht op de laatste nazimisdadigers

In de vroege zomer van 1945 heerste er chaos in Europa. Het nazirijk was ineengestort en oorlogsmisdagers probeerden in de verwarring te ontkomen. Velen hadden het geluk om elders met een nieuwe identiteit een toekomst op kunnen te bouwen, maar nazi-jagers volgden hen tot in alle uithoeken van de wereld, nu al 65 jaar.

Zakenman Klaus Altmann kreeg op 30 december 1982 een vordering binnen van de Boliviaanse overheid. Zijn onderneming moest binnen vijf dagen 10.000 dollar terugbetalen aan de staatsmijnen. De zakenman tekende protest aan, en wat een kleinigheid leek, zou hem noodlottig worden.

Klaus Altmann heette in het echt Klaus Barbie en was ook wel bekend als de ‘Slager van Lyon’. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij Gestapochef en had hij zelf gevangenen gemarteld. Hij werd verantwoordelijk gehouden voor de moord op de Fransman Jean Moulin, een vooraanstaand verzetsman. Een van de ernstigste misdaden van de ‘slager’ was dat hij 44 Joodse kinderen uit een kindertehuis in Izieu naar Auschwitz had gestuurd. Klaus Barbie had de dood van 4000 mensen op zijn geweten.

Met de eis om 10.000 dollar terug te betalen haalde het verleden eindelijk de oude nazi in, die tientallen jaren rustig had kunnen leven. De nieuwe president van Bolivia, Hernán Siles Zuazo, wilde iets doen aan het imago van het land als toevluchtsoord voor nazimisdadigers en maakte van deze zaak gebruik om Klaus Barbie uit te leveren aan Frankrijk.

Barbie had moeten verschijnen op de Neurenbergprocessen, waar meer nazi’s terechtstonden, maar in de chaos van de laatste oorlogsdagen wist hij onder te duiken. De Amerikanen hadden op hun lijsten met gezochte oorlogsmisdadigers zijn naam gespeld als ‘Barbier’ en Klaus Barbie kon daarom onopgemerkt naar Zuid-Amerika vertrekken met zijn gezin. Op 10 april kwam hij aan in Buenos
Aires, de hoofdstad van Argentinië.

Onder Barbies slachtoffers waren 44 kinderen en zeven medewerkers van een Joods kindertehuis in het Franse Izieu. Hij stuurde ze naar vernietigingskampen.

Hitler geen oorlogsmisdadiger

Onder Barbies slachtoffers waren 44 kinderen en zeven medewerkers van een Joods kindertehuis in het Franse Izieu. Hij stuurde ze naar vernietigingskampen.

Net zoals Barbie ontkwamen duizenden andere oorlogsmisdadigers uit het platgebombardeerde Duitsland. Rusland, de VS en Groot-Brittannië hadden dan wel de Verklaring van Moskou ondertekend, waarin ze beloofden ‘hen [nazi’s] tot in de verste uithoeken van de wereld te vervolgen en voor het gerecht te brengen in naam van de gerechtigheid’, maar deze bleek een dode letter.
In 1942 benoemden de Engelsen een commissie die een lijst moest maken van nazikopstukken en aanklachten en die een procedure voor rechtsvervolging moest vaststellen. Maar twee jaar later stonden er nog slechts 184 personen op de lijst. Adolf Hitler was er niet bij.

De Amerikanen richtten een eigen register op in Parijs en ze namen 400 Franse vrouwen aan om alle gegevens uit Europese krijgsgevangenenkampen te verwerken. De ponskaartenmachines hadden echter voortdurend technische problemen en de militaire leiding had geen geld om daar iets aan te doen.

Zo verging het ook een groep Poolse officieren die hadden gediend in het Britse leger, toen zij informatie zochten over oorlogsmisdadigers. Ze verzochten de Britten om steun en kregen die ook –
althans op papier. De vier voertuigen die hun waren beloofd kwamen echter een paar maanden te laat, dus moesten de officieren hun research te voet doen.

Zonder een fijnmazig net kwamen oorlogsmisdadigers gemakkelijk weg. De Amerikaanse troepen die direct na de oorlog ene Otto Eckmann gevangen hadden genomen, konden dan ook niet weten dat hij in werkelijkheid Adolf Eichmann heette en aan het hoofd had gestaan van de vernietigingskampen. Hij werd weer vrijgelaten en bleef in Duitsland tot 1950, toen hij als Riccardo Klement naar Argentinië reisde.

Een 36-jarige Oostenrijker, Simon Wiesenthal, vond na de oorlog de inzet van de geallieerden onvoldoende. Hij had in de oorlog het grootste deel van zijn familie verloren en had zelf in kamp Mauthausen gezeten. Wiesenthal was meer dood dan levend toen de Amerikaanse troepen de gevangenen bevrijdden en de jacht op nazi’s werd – zoals hij in zijn latere verklaringen zou schrijven – zijn grote levenswerk.

Wiesenthals eerste grote doel was het in kaart brengen van de vluchtwegen – de rattenlijnen, zoals ze ook wel werden genoemd. Dat was niet makkelijk, maar binnen een paar jaar had Wiesenthal de twee belangrijkste routes gevonden.

De meest gangbare vluchtweg was te voet naar het zuiden over de Alpen naar de Italiaanse toeristenstad Merano. De ergste misdadigers reisden verder naar Rome, waar bisschop Alois Hudal de vluchtelingen hulp bood. Terwijl ze wachtten op vervoer, bood de bisschop de nazi’s onderdak aan in kloosters en privéwoningen overal te lande, en als de reisdocumenten in orde waren stuurde hij hen naar Latijns-Amerika, Syrië of Egypte, waar de vaak hoogopgeleide oorlogsmisdadigers terecht konden.

De kleinere vissen werden naar de Italiaanse havenstad Genua gestuurd en van daaruit naar Mallorca of Barcelona. Bij dictator Franco waren ze veilig en konden ze kiezen tussen een verblijfsvergunning in Spanje met een nieuwe identiteit of een leven in Zuid-Amerika. De meesten kozen het laatste.

Stangl verraden door schoonzoon

Simon Wiesenthal zag op jonge leeftijd dat de misdadigers ongestraft bleven, en is daarom een jacht op hen begonnen.

Wiesenthal merkte al snel dat kennis van de rattenlijnen alleen onvoldoende was, want de sporen liepen soms dood en de Zuid-Amerikaanse autoriteiten werkten niet echt mee. En vaak wilden Europese regeringen hun vingers niet branden aan dergelijke kwesties; grote doorbraken vonden daardoor dikwijls bij toeval plaats. In 1967 deed Wiesenthal een van zijn grootste vangsten: Franz Stangl, die commandant was geweest van vernietigingskamp Treblinka.

Franz Stangl was in mei 1948 over de Alpen gevlucht. Hij slaagde erin Rome te bereiken, waar bisschop Hudal werk in de textielindustrie in Syrië voor hem regelde. Hier werd hij met zijn
gezin herenigd en nam hij de voornaam Paul aan. Na verloop van tijd wilde de politiecommissaris van Damascus, die garant stond voor het verblijf van het gezin in Syrië, trouwen met Stangls 14-jarige dochter Renate, waarop het gezin besloot om verder te trekken.

Onder zijn echte naam kreeg hij onderdak in Brazilië en vond hij werk in de VW-fabrieken in São Paulo, eerst als monteur, maar al snel in een leidende positie waardoor hij financieel op rozen zat. Nu was Franz Stangl niet bepaald discreet en liet hij zich zelfs registreren bij het Oostenrijkse consulaat in São Paulo. Hij vond dat de zaken geregeld moesten zijn. Tegen zijn vrouw Theresa zei hij eens: ‘Als het zover is, geef ik me over – ik wil niet weglopen.’

Maar ondanks zijn onvoorzichtigheid gebeurde er niets. Op het consulaat ging er geen belletje rinkelen bij zijn naam. Stangl is een vrij algemene naam in Oostenrijk, en misschien keek het consulaat ook wel bewust de andere kant op. Oostenrijk en Brazilië hadden goede banden en er waren er meer met een verleden. Men kneep al snel een oogje dicht.

Het kostte Simon Wiesenthal zeven jaar om Stangl te vinden. In zijn jacht op de vroegere kampcommandant liepen alle sporen in Rome dood. Legio brieven aan de autoriteiten hadden geen effect en toen hij eindelijk succes had, kwam dat door hulp uit onverwachte hoek.

Hoe Wiesenthal Stangls verblijfplaats precies te weten kwam is niet bekend, maar de nazi-jager vertelt in zijn memoires Geen wraak maar gerechtigheid dat Stangls dochter Renate hier een hoofdrol bij speelde. Zij was in São Paulo met een Duits-Braziliaanse man getrouwd, maar het huwelijk strandde. Haar ex-man had al verschillende keren gedreigd tegen Wiesenthal uit de school te klappen en deed dat in 1964 dan ook.

Oostenrijk had in 1961 een arrestatiebevel tegen Franz Stangl uitgevaardigd en toen Wiesenthal de autoriteiten van diens verblijfplaats in kennis stelde, kwam er schot in de zaak. Omdat Stangl Oostenrijker was, zou Oostenrijk Brazilië vragen om arrestatie en uitlevering, met als doel een proces in West-Duitsland. Wiesenthal vreesde echter dat er in de Oostenrijkse diplomatie oude nazi’s zaten, dus verzocht hij het ministerie van Justitie in Wenen de papieren per koerier naar Brazilië te sturen.

Toen Stangl op 28 februari 1967 laat thuiskwam van een cafébezoek met zijn dochter Isolde wachtte de Braziliaanse politie hem op. Hij werd voor zijn eigen woning gearresteerd en drie jaar later werd hij in Düsseldorf tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij zou echter maar een jaar uitzitten: Franz Stangl overleed op 28 juni 1971.

Critici, onder wie het echtpaar Beate en Serge Klarsfeld, vonden dat Simon Wiesenthal veel te langzaam werkte. Ze hadden de jacht op Gestapoman Klaus Barbie geopend en stonden al gauw
bekend om hun aanpak, die wezenlijk van die van Wiesenthal verschilde.

Wiesenthal stond niet alleen

Beate en Serge Klarsfeld maakten het tot hun levenswerk om nazimisdadigers voor het gerecht te brengen. Beate was voor het eerst in de media toen ze in 1968 de West-Duitse kanselier Kurt Georg Kiesinger aanviel, die lid van de NSDAP was geweest.

Serge Klarsfeld heeft Roemeens-Joodse wortels. In 1943 zag hij als 8-jarige dat zijn vader door de SS werd aangehouden en gedeporteerd naar Auschwitz. Beate Klarsfeld is Duitse. Haar vader was Wehrmachtsoldaat en zij kreeg interesse voor de nazimisdaden toen zij aan de Sorbonne in Parijs studeerde.

Serge en Beate ontmoetten elkaar in de jaren 1960 en vestigden zich na hun huwelijk in 1963 in Parijs. Beate liet voor het eerst van zich horen toen ze zich in 1966 toegang verschafte tot het congres van de conservatieve West-Duitse CDU. De partijleider, Kurt Georg Kiesinger, was eveneens kanselier, en Beate wist dat hij in 1933 lid van de NSDAP was geworden. Hij bekleedde tijdens de oorlog een belangrijke positie in het propagandaministerie van Joseph Goebbels. Op het CDU-congres sloop Beate achter Kiesinger langs en gaf hem een klap, terwijl ze riep ‘Nazi! Nazi!’

Beate Klarsfeld werd aangehouden en veroordeeld tot een jaar voorwaardelijk, maar dat schrok haar en Serge niet af. Begin 1971 deed het paar onderzoek naar Kurt Lischka, die Gestapochef was voor Joodse kwesties in Frankrijk. Aan het eind van de oorlog werd hij door de Tsjechen aangehouden, maar Frankrijk verzocht niet om zijn uitlevering en in 1950 keerde hij terug naar zijn ge­boorte­stad Keulen.

Twee maanden later veroordeelde een Franse rechtbank hem bij verstek tot levenslang. Maar om technische redenen wees Duitsland diverse uitleveringsverzoeken af, opdat hij zijn straf kon uitzitten. ‘Het geluk lacht de beul meer toe dan zijn ontelbare slachtoffers’, merkte Beate Klarsfeld bitter op.

Na een zeer grondige voorbereiding was het echtpaar klaar voor actie. Samen met drie studievrienden stonden ze op 22 maart 1971 om 12.45 uur in de Maria Himmelfahrt Straße in Keulen met hun commandogroep Lischka op te wachten. Ze wisten dat hij hier elke dag uit de tram stapte en toen ze de voormalige Gestapo-officier in het vizier kregen, sprongen ze boven op hem. De groep probeerde Lischka in de auto te trekken om hem daarna over de grens naar Frankrijk te kunnen smokkelen. Maar hun slachtoffer was sterk en verzette zich fel. Toen voorbijgangers zich ermee bemoeiden, gaf de groep het op.

Beate keerde een paar maanden later terug naar Duitsland en werd daar gearresteerd. De aanval op Lischka had haar een paar jaar gevangenisstraf op kunnen leveren, nog boven op de straf van de zaak-Kiesinger. Maar Serge Klarsfeld bracht Franse oud-verzetslieden bijeen om de rechtsgang te verstoren door het zingen van de Marseillaise, het Franse volkslied. Dat kreeg veel aandacht van de internationale pers, waardoor de jury Beate vrijsprak. Lischka werd in 1980 aangehouden en zat vijf jaar in een gevangenis in Duitsland voordat hij uiteindelijk werd vrijgelaten.

Dronken Barbie zong naziliederen

Klaus Barbie werd herkend op foto’s en vervolgd in Frankrijk. Zelfs zijn advocaat wilde zijn misdaden niet verdedigen en de ‘slager van Lyon’ werd veroordeeld tot levenslang.

Na de aanval op Kurt Lischka las Beate Klarsfeld dat de procureur van Beieren had besloten het onderzoek naar het oorlogsverleden van Klaus Barbie te staken. Hij werd hun volgende doelwit.
Barbie leed een relatief publiek leven, maar was desondanks geen makkelijke prooi voor de nazi-jagers. Hij was een machtig man en genoot bescherming van de Zuid-Amerikaanse juntaleiders.

De familie Barbie was in de jaren 1950 zonder een cent op zak gevlucht naar de Boliviaanse hoofdstad La Paz en kon aanvankelijk alleen het vervallen Pension Italia betalen in een arm deel van de stad. Klaus begon gasbranders te repareren en na verloop van tijd kreeg hij werk als voorman bij een zagerij buiten de stad. De eigenaar daarvan was een Jood, maar hij was tevreden over zijn medewerker en na een paar jaar werd Barbie partner in de firma.

Toen generaal René Barrientos de macht in Bolivia overnam tijdens een coup in 1964 had Klaus Barbie een groot timmerbedrijf in La Paz en maakte de nieuwe juntaleider graag gebruik van de Gestapo-ervaring van de zakenman om zijn regime te ondersteunen. Barbie kreeg als tegenprestatie invloed op de staatsfinanciën, waarmee hij zichzelf verrijkte. Zo ontving hij de later voor hem zo noodlottige 10.000 dollar van de staatsmijnen voor een transport van mineralen. Barbie nam het geld aan, maar het transport vond nooit plaats.

Meer van dit soort fraudegevallen leverden hem vijanden op, dus toen generaal Barrientos omkwam bij een helikoptercrash in april 1969 verdween Barbie wijselijk naar Lima in Peru. Hier werkte hij samen met een andere nazi, Friedrich Schwend, die in de oorlog de grote Duitse valsmuntersoperatie met codenaam Bernhard leidde (zie Historia 1/2011). Deze Schwend was inmiddels
wapenhandelaar geworden, en samen met Barbie wilde hij valse inlichtingen verkopen aan de regering van Peru.

Barbie leidde een luxueus bestaan en verborg zijn verleden slechts door het gebruik van de achternaam Altmann. De vroegere Gestapoleider stak zijn oorlogsdeelname niet onder stoelen of banken en ontmoette in Peru en Bolivia in het openbaar vaak andere gevluchte nazi’s. Als hij met vrienden een biertje te veel op had, zat hij geregeld oude kamp­liederen te zingen, en dat bleef altijd zonder gevolgen. Vrienden en de autoriteiten wisten dat hij Klaus Barbie was; officieel heette hij Altmann.

Serge en Beate Klarsfeld wilden nu bewijzen dat Altmann en Barbie een en dezelfde persoon waren, maar eerst moesten ze de zaak zien te heropenen. Beate reisde met de Franse Fortunée Benguigui naar Duitsland. Zij had tijdens de oorlog haar kinderen in ‘veiligheid’ gebracht in het kindertehuis van Izieu, totdat Barbie alle kinderen de dood injoeg. Klarsfeld en Benguigui gingen voor de rechtbank in München in hongerstaking en procureur Manfred Ludolph hielp om de zaak te heropenen.

Ludolph gaf Klarsfeld een paar foto’s. Enkele oude van Gestapochef Barbie en eentje van een groep zakenlieden in La Paz in 1968. Geen enkele krant had het aangedurfd de foto’s af te drukken uit angst voor een proces als de zakenman op de foto in La Paz niet Barbie bleek te zijn, maar de krant l’Aurore waagde het erop en drukte de foto af met de titel ‘De moordenaar van Jean Moulin’, een verwijzing naar de moord op de Franse verzetsman in 1943.

Toen meldde journalist Herbert John zich. Een paar jaar eerder was hij voor een fors bedrag opgelicht door Altmann, die had beloofd om een interview met een andere hoge nazi, Martin Bormann, te regelen. Maar nadat Altmann het geld had gekregen, vertelde hij de Peruaanse overheid dat Herbert John drugsdealer was en moest deze zonder interview het land zien te ontvluchten.

Deze Herbert John vertelde Beate Klarsfeld dat Altmann niet op de foto stond, maar dat hij zelf een paar nieuwe foto’s van de nazi had gemaakt en dat uit een laboratoriumanalyse daarvan was gebleken dat Altmann Barbie was.

Beate Klarsfeld had nu afdoende bewijs voor een rechtszaak en zij en Herbert John reisden af naar Peru. Ze gaven kopieën van het materiaal aan diverse overheden en telkens werd hun beloofd dat deze bij de juiste minister terecht zouden komen, maar er gebeurde niets. Barbie ging naar Bolivia. Klarsfeld en John volgden hem, maar werden bedreigd met arrestatie en uitzetting als ze in dat land bleven.

Bolivia had een nieuwe junta, die Altmann steevast de hand boven het hoofd hield. Juntaleider Hugo Banzer maakte hem tot Boliviaans ereburger en als tegenprestatie stelde Klaus Barbie zijn Gestapo-ervaring ter beschikking. Hij verfijnde het gebruik van elektrische martelmethoden en demonstreerde hoe hij, in Frankrijk nog, een verhoor had versneld door lange naalden diep in de borstkas te steken of door zuur in de testikels van een slachtoffer te spuiten.

Serge en Beate Klarsfeld wachtten geduldig, en in 1981 was Barbies geluk op – de Boliviaanse dictator Luis García Meza Tejada werd afgezet. Onder druk van Amerika koos het land nu voor een democratische koers en begon president Zuaro met puinruimen. Beate ging naar Bolivia en kreeg de autoriteiten zo ver om een zaak te maken van de 10.000 dollar. Formeel ging het over een oude schuld, maar in feite was het een opzet om Barbie het land uit te krijgen.

Advocaat acht Barbie schuldig

Klaus Barbie stond terecht in Lyon en zijn advocaat Jacques Vergès had weinig op met nazi’s. Hij beschouwde Barbie als schuldig, maar hekelde tegelijk de dubbele moraal rond de zaak, omdat de wereld vol Barbies zat, van Amerikanen in Vietnam tot Russen in Afghanistan.

‘Herinnering heeft met gerechtigheid te maken en daarom zullen de kinderen van Izieu in onze herinnering blijven leven’, verklaarde Serge Klarsfeld, een van de 39 vertegenwoordigers van Barbies slachtoffers. Barbie kreeg levenslang en stierf in 1991 in de cel.