In het gedrang op de plek waar de nazi’s de kamers verdelen in München, staat een jeugdig uitziende man met flaporen. Hij is mager van postuur en valt niet erg op, maar waar de meeste andere aanwezigen het partijuniform dragen, heeft hij gewoon een donkere jas aan.
Niemand slaat acht op dat detail. Iedereen wil zo snel mogelijk een kamer toebedeeld krijgen en dan gauw naar de grote happening van die avond: de toespraak van Adolf Hitler aan zijn ‘oude kameraden’ in de grote bierhal van München, de Bürgerbräukeller. En de dag erna zal Hitler een massale herdenkingsmars aanvoeren.
De evenementen vinden plaats naar aanleiding van de Bierkellerputsch, de verijdelde couppoging van de nazi’s in 1923. Bij het bloedbad dat erop volgde, kwamen 16 van hen om. Sindsdien worden ze als martelaren geëerd.
Tijdens de kamerverdeling vragen partijsecretarissen de aanwezigen of ze erbij waren in 1923. De man met de flaporen schudt zwijgend zijn hoofd, alsof hij zich voor zijn afwezigheid bij de couppoging verontschuldigt. Dan stelt hij zich voor als Georg Elser, en hij bedankt hartelijk als hij het adres krijgt van een gastgezin.
Daar aangekomen zet Elser zijn koffer neer en wisselt een paar woorden met de gastheer, voor hij rond 20.00 uur weer de deur uit gaat en de rivier de Isar oversteekt. De straten rond de bierhal zijn afgezet en staan vol met mensen die een glimp van de Führer willen opvangen.
Binnen zit het stampvol: een kleine 3000 nazi’s geven acte de présence. Zoals elk jaar op 8 november betreedt Hitler ook deze keer, in 1938, exact om 20.30 uur onder luid gejuich en Heil-geroep het podium.
Twee uur lang oreert hij over de grootsheid van Duitsland, en pas als hij rond 22.30 uur uitgesproken is en de bierhal verlaat, worden de afzettingen in de straten weggehaald.
Terwijl de aanwezigen naar buiten druppelen, ziet Georg Elser zijn kans schoon om de lege feestzaal van de Bürgerbräukeller binnen te sluipen. Hij kijkt goed om zich heen, ziet dat de zaal uit twee niveaus bestaat en dat er achter het spreekgestoelte een nazivlag hangt, voor een dragende pilaar. Elser weet nog niet hoe, maar in deze zaal moet Hitler over precies een jaar sterven.
Eenzame timmerman zit vol wrok
Georg Elser wordt in 1903 geboren en groeit op in het Zuid-Duitse dorp Königsbronn. Thuis hebben ze het niet breed. Op school blinkt Elser uit in wiskunde en tekenen, en als hij bij een timmerman in de leer komt, ontpopt hij zich als de zorgvuldigheid zelve.
Hij gaat graag bij zijn klanten langs als ze de meubels hebben ontvangen, gewoon om te kijken of alles naar wens is. In zijn vrije tijd speelt Elser viool en danst hij, en hij ligt goed in de markt bij de meisjes.
Die vallen voor zijn vrolijke en tegelijk verlegen aard – maar vanbinnen broeit er iets. De vriendelijke en innemende Elser heeft namelijk een bloedhekel aan de nazi’s, die het land sinds 1933 regeren. Sinds Duitsland in 1938 het Sudentenland in Tsjechië heeft bezet, is Elser bang dat de nazi’s een grote oorlog zullen ontketenen.
Elser is niet politiek actief, maar hij was ooit lid van de communistische partij en voelt in zijn portemonnee dat het zware tijden zijn. Het ‘economische wonder’ van Hitler is ongemerkt aan de arbeidersklasse voorbijgegaan.
Tussen 1928 en 1938 is het uurloon van Georg Elser, dat altijd al bescheiden is geweest, gehalveerd, zo heeft hij berekend. Maar dat hij krap bij kas zit is niet het ergste voor Elser: als hij ergens niet tegen kan, is het wel onderdrukking.
Hij is opgegroeid met een vader die aan de drank was en losse handjes had, en daaraan heeft hij een diepe haat jegens tirannen overgehouden. Als Elser Adolf Hitler op de radio hoort spreken, loopt hij weg, en als de nazi’s door de straten van Königsbronn marcheren, keert hij hen de rug toe en fluit hij hen uit.
Hij weigert de Hitler-groet te brengen en verafschuwt de jeugdorganisatie van de partij, de Hiterjugend. Elser is zo bang voor een nieuwe oorlog dat hij in 1938 besluit in actie te komen.