Duizenden mensen verdronken op de vlucht voor Stalin
In de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog vluchtten 2 miljoen Duitsers via de Oostzee voor het Rode Leger. 250.000 van hen bereikten Denemarken, terwijl anderen verdronken in de ijskoude golven.
Er klinkt een luide knal, het hele schip trilt en de passagiers zijn totaal in paniek. Het 208 meter lange, 25.000 ton zware vaartuig drijft stuurloos rond op de golven van de Oostzee.
Het is 30 januari 1945, 21.16 uur als het Duitse vluchtelingenschip Wilhelm Gustloff wordt getroffen door een Russische torpedo. Even later volgen er nog twee.
Aan boord van de Gustloff probeert de 21-jarige reserviste Ursula Resas overeind te blijven. De schokken zijn zo hevig dat de passagiers tegen de muren worden geslingerd.
Aan de muur naast haar komt een schuimblusser los, die op de grond valt en wit schuim over iedereen heen spuit. Het gesis van de brandblusser wordt echter overstemd door het geschreeuw van de doodsbange passagiers die wanhopig proberen het hogerop gelegen sloependek te bereiken.
Ursula Resas en de meer dan 10.000 vluchtelingen aan boord van het schip moeten vechten voor hun leven.
Resas was een van de 900.000 burgers die de Duitse marine in de laatste maanden van de oorlog in veiligheid wilde brengen voor het onstuitbare Rode Leger van Jozef Stalin.
Het plan – Operatie Hannibal – was de grootste zee-evacuatie aller tijden. De operatie kostte een vermogen en duizenden mensen kwamen erbij om het leven.
Toch kent vrijwel niemand het verhaal van deze Duitse vluchtelingen. Alleen de menselijke botten en scheepswrakken die nog steeds op de bodem van de Oostzee liggen, herinneren aan deze ramp.
Sovjetleger rukt op naar het westen
De nachtmerrie van de Duitse vluchtelingen begon in januari 1945. In het Duitse Oost-Pruisen, dat na de oorlog werd verdeeld tussen de Sovjet-Unie en Polen, woonden iets meer dan 2 miljoen Duitsers.
Sinds de zomer van 1944 was het Rode Leger snel opgerukt naar het westen, en eind 1945 waren de Baltische staten Estland, Letland en Litouwen grotendeels in Russische handen.
Op 12 januari 1945 lanceerde het Rode Leger een massale aanval. Bijna 1,7 miljoen soldaten trokken op vanuit het noorden, oosten en zuiden. Adolf Hitler verbood het Duitse leger om zich terug te trekken en de troepen vochten wanhopig om de vijand tegen te houden. Tevergeefs.
Ondanks de hardnekkige weerstand trokken de Russische troepen snel op richting de frontlinie. Geruchten over plunderingen, massaverkrachtingen en wrede moorden door Russische soldaten veroorzaakten paniek onder de Duitse bevolking.
In heel Oost-Pruisen pakten gezinnen hun spullen bijeen, stapelden ze op karren en sleeën en trokken bij 20 graden onder nul door het bevroren landschap.
Al op 23 januari bereikten de Russen vanuit het zuiden de Oostzeekust, waardoor Pruisen werd afgesneden van de rest van Duitsland. De enige vluchtroute voor de meer dan 2,5 miljoen inwoners liep nu via de Oostzee.
Om de havensteden te bereiken, moesten de vluchtelingen het dunne ijs op het Wislahaf oversteken. Uit angst voor Russische vliegtuigen die overdag de vluchtelingen op het ijs aanvielen, ging de 19-jarige Hildegard Rauschenbach ’s nachts met haar gezin het ijs op.
‘Toen de aanval voorbij was, hoorden we de paarden hinniken en de gewonden schreeuwen.’ Erich Pusch over de luchtaanvallen op vluchtelingen
Ze reden de hele nacht door en toen de zon opkwam, zag Hildegard een eindeloze rij wagens over de bevroren baai slingeren. ‘Het was griezelig stil. Je hoorde alleen het snuiven van de paarden en het kraken van de wielen,’ vertelde ze.
Hildegard bereikte ongedeerd de overkant, maar dat gold niet voor iedereen. De vluchtelingen werden constant beschoten door Russische vliegtuigen, vertelt Erich Pusch, die met zijn gezin het ijs overstak:
‘Toen de aanval voorbij was, hoorden we de paarden hinniken en de gewonden schreeuwen.’
De enige hoop was de marine
Ondanks alle beschietingen bereikten tienduizenden hongerige en koulijdende vluchtelingen de havens langs de Bocht van Gdańsk. Hier had de Duitse marine een vaste aanvoerroute voor wapens en munitie vanuit het westen van het rijk.
De officieren op de schepen mochten echter onder geen beding vluchtelingen aan boord nemen. Maar in het geheim had de opperbevelhebber van de Kriegsmarine, Karl Dönitz, een plan bedacht om de wanhopige burgerbevolking van Oost-Pruisen te helpen.
In tegenstelling tot Hitler geloofde Dönitz niet dat Duitsland de oorlog nog zou winnen. Nu moest hij redden wat er te redden was.
Het plan van de opperbevelhebber was eenvoudig, maar lastig. Hij wilde zoveel mogelijk vluchtelingen evacueren via de Oostzee. Daartoe vorderde Dönitz naast zoveel mogelijk schepen van de Duitse marine ook alle civiele schepen die hij kon vinden.
‘Ik zag de redding van de Duitse bevolking in het oosten als de enige essentiële taak die onze strijdkrachten nog moesten uitvoeren,’ schreef Dönitz in zijn memoires.
Half januari telde de evacuatievloot van Dönitz meer dan 1000 schepen in alle soorten en maten – kruisers, mijnenvegers, cruise- en vissersschepen – alles wat de marine bij elkaar had kunnen sprokkelen.
Op 23 januari 1945, de dag dat de Russen de vluchtroute over land afsneden, wist Dönitz Hitler ervan te overtuigen om groen licht te geven voor Operatie Hannibal, zoals Dönitz de evacuatie noemde.
Het eerste konvooi vertrok diezelfde dag nog – de grootste evacuatie via de zee aller tijden was begonnen.
Lijken lagen op straat
Meer dan 100.000 vluchtelingen trokken naar Gotenhafen (nu Gdynia), de grootste haven aan de Bocht van Gdańsk, toen het eerste konvooi vertrok.
Een dag later arriveerden de 21-jarige Ursula Resas en haar zus Rosemarie. De twee vrouwen hadden tot de laatste maanden van de oorlog een rustig leven geleid in Memelland in het huidige Litouwen.
‘We gingen sleeën, skiën en genoten van de kleine dingen,’ vertelde Resas over haar gelukkige jeugd.
Maar iedereen was als de dood voor het Rode Leger. Om te ontsnappen uit Memelland meldden Ursula en Rosemarie zich aan als hulptroepen bij de marine. Toen ze naar de marinebasis in Gotenhafen moesten komen, namen ze hun gezin mee.
De havenstad werd overspoeld door vluchtelingen, die zo verzwakt waren dat ze massaal stierven in de bijtende kou.
‘Eerst dacht ik dat het hobbels in de grond waren, besneeuwde hobbels met bagage. Toen zag ik dat het mensen waren. Ze lagen daar maar,’ aldus Resas.
‘Het ging naar het westen. En dat gaf hoop.’ Ursula Resas over het vluchtelingenschip
Ursula was dan ook dolgelukkig toen zij en haar zus Rosemarie op 29 januari samen met andere hulptroepen aan boord mochten van de Wilhelm Gustloff – een voormalig cruiseschip.
Waar het schip precies naartoe ging, wist niemand – zelfs de kapitein niet. Die moest gewoon uitvaren, en op volle zee zou hij instructies krijgen. Maar Ursula maakte zich geen zorgen.
‘Het schip ging naar het westen. En dat gaf hoop,’ vertelde ze later.
Onderzeeër brengt Wilhelm Gustloff tot zinken
Toen de Wilhelm Gustloff de loopplank liet zakken, stormden de vluchtelingen het schip op. Het cruiseschip was gebouwd voor 2000 passagiers, maar vanwege de noodsituatie had het toestemming gekregen om 6000 mensen aan boord te nemen.
Maar iedereen wilde mee, en de doodsbange vluchtelingen smeekten om aan boord te komen of duwden de officieren gewoon aan de kant. In de middag van 29 januari waren de officieren de tel kwijt. Tot dan toe waren er 7956 vluchtelingen geregistreerd.
Om 12.30 uur vertrok de Gustloff met meer dan 10.000 opeengepakte vluchtelingen aan boord.
‘Het stonk verschrikkelijk. Door de golvende zee werden veel mensen zeeziek. Overal stonden deuren van de hutten open, waar moeders hun kinderen de borst gaven en verschoonden,’ vertelde scheepsofficier Joachim Elbrecht later.
Die avond nog veranderde de evacuatie van de vluchtelingen in een nachtmerrie. Drie torpedo’s van de Russische onderzeeër S-13 boorden zich in de massieve romp van de Gustloff.
Het water steeg razendsnel van het benedendek naar de panoramasalon, waar Ursula en Rosemarie zich bevonden.
‘Kinderen, we gaan dood!’ riep een passagier in paniek toen het bruisende zeewater het panoramadek bereikte.
Maar Ursula en haar zus waren niet van plan om te sterven.
Ursula sloeg zo hard als ze kon met haar schoen tegen het gewapende glas. Het brak niet. Pas toen een officier op het glas schoot, brak het en konden ze naar buiten klimmen.
De Gustloff maakte slagzij en Ursula moest langs de zijkant van het schip naar de onstuimige zee kruipen. Het water was ijskoud, en toen Ursula weg probeerde te zwemmen van het zinkende schip, werd ze vastgepakt door een oudere man.
In paniek schreeuwde ze dat hij los haar moest laten: ‘Ik schopte zo hard als ik kon, tot hij me eindelijk losliet.’
Even later wist ze aan boord te komen van een overvolle reddingsboot, die een paar ijskoude uren later werd opgepikt door een Duitse destroyer.
Aan boord zat ook de zus van Ursula, die eveneens door de destroyer was opgepikt.
Maar niet iedereen had zoveel geluk. Er waren te weinig reddingsboten voor alle 10.000 passagiers, en in de uren na de ramp kwamen 9000 vluchtelingen om het leven – zes keer zoveel als bij de Titanic. Het was de grootste scheepsramp uit de geschiedenis.
Schepen waren weerloos
De volgende dag bracht Karl Dönitz de Führer op de hoogte van de tragedie.
‘De Russische onderzeeërs kunnen ongestoord hun gang gaan in de Oostzee, want er zijn geen Duitse vliegtuigen om ze te bestrijden,’ verzuchtte Dönitz.
Intussen gingen de dagelijkse evacuaties gewoon door. Op 8 februari meerde het voormalige passagiersschip Steuben aan in Pillau (Baltiejsk) en vertrok een dag later met 4200 opvarenden.
Het schip kwam niet ver. De volgende nacht rond 1.00 uur werd de Steuben getroffen door twee torpedo’s. Een van de passagiers was Franz Huber, een gewonde Luftwaffe-piloot, die met veel moeite – op blote voeten – het bovendek wist te bereiken en in de woeste golven sprong.
‘Ik zag honderden gewonden, artsen, bemanningsleden en verpleegsters in zee springen,’ vertelde de piloot later. Hij probeerde uit alle macht weg te zwemmen om niet met het zinkende schip de diepte in te verdwijnen.
‘Iedereen die nog leefde, schreeuwde om hulp. De doden en gewonden, vrouwen en kinderen die nog aan boord waren, gleden van het dek het water in. Terwijl ik zwom, werd ik omringd door dode en levende lichamen.’
Slechts 659 van de 4200 opvarenden overleefden de ramp.
De Göttingen, die op 22 februari met 5000 gewonde soldaten aan boord vertrok vanuit Letland, verging het net zo. Het schip werd twee dagen later getroffen door torpedo’s – 2000 mensen verdronken.
Rode Leger bereikt de Oostzee
Zelfs vluchtelingen die het westelijke deel van het rijk wisten te bereiken, waren niet veilig. Op 12 maart bombardeerde de Amerikaanse luchtmacht de havenstad Swinemünde (Świnoujście), een van de belangrijkste aankomsthavens.
Het was een enorme aanval. Volgens historici kwamen 23.000 mensen om het leven, onder wie 570 vluchtelingen. Ze verdronken of verbrandden toen het vrachtschip Andros, dat net was aangemeerd met vluchtelingen uit het oosten, werd gebombardeerd. Een van de vluchtelingen was Eva Jänsch:
‘Toen we beseften wat er aan de hand was, hadden ze hun bommen al laten vallen. Er brak brand uit en in een mum van tijd was de boeg roodgloeiend.’
Even later stroomde er water het ruim in, waar honderden vluchtelingen via de trap naar het dek vluchtten. Maar de trap bezweek onder het gewicht.
‘Daarna werd het griezelig stil. Het ijskoude zeewater kroop steeds verder omhoog,’ aldus Jänsch.
Intussen bereikte het Rode Leger de vluchtelingenhavens langs de Bocht van Gdańsk. In februari isoleerde Stalins leger de havenstad Kolberg (Kołobrzeg) in Pommeren. De stad was de verbinding tussen Pommeren en Pruisen in het oosten.
De Duitsers hielden een maand lang stand, terwijl de vloot van Dönitz, beschermd door de kruisers Prinz Eugen en Lützow, de 70.000 burgers en vluchtelingen probeerde te evacueren.
Ondanks alles slaagde de operatie en toen de stad op 18 maart 1945 viel, waren er nog maar 2000 Duitsers over. Een van de laatsten die Kolberg verlieten, was SS-soldaat Paul Martelli.
‘Russische granaten troffen de evacuatieschepen. Enorme zuilen van zeewater schoten de lucht in en stortten ineen als grote watervallen. Twee patrouilleboten die aan de steiger lagen, vuurden hun lichte kanonnen af – als een ondermaatse reactie op het zware artilleriegeschut van de vijand,’ vertelde hij later.
Op 26 maart viel ook de grote marinehaven Gotenhafen. De evacuaties gingen door, maar nu vanaf het schiereiland Hel – een zandbank voor de Bocht van Gdańsk – dat in Duitse handen bleef.
‘Verminkte lichamen dreven tussen de wrakstukken.’ Soldaat Guy Sajer toen hij het schiereiland Hel bereikte
Hier werd de 18-jarige soldaat Guy Sajer gered op 1 april 1945. Hij had de weg van Memel naar Gotenhafen en daarna naar Hel te voet afgelegd en was getuige van de laatste poging van de Duitse marine om de vluchtelingen te redden.
‘Kapotgebombardeerde schepen blokkeerden de toegang tot de pieren. Verminkte lichamen dreven tussen de wrakstukken. De marine deed haar best. Zonder hen waren we verloren,’ schreef Sajer, die met het schip Pretoria van Hel naar het door Duitsland bezette Denemarken werd gebracht.
Op 15 april vertrok het grootste konvooi uit Hel: Vier grote passagiersschepen met meer dan 20.000 vluchtelingen. Niet iedereen heeft het gehaald.
Een dag later werd het Noorse vrachtschip Goya tot zinken gebracht, met meer dan 6000 opvarenden. Slechts 183 van hen overleefden het.
Evacuatie gaat door
Twee weken later, op 30 april, pleegde Hitler zelfmoord. Zijn opvolger als Führer van Duitsland was Karl Dönitz, die in een radiotoespraak beloofde ‘de strijd tegen de bolsjewieken voort te zetten, tot de soldaten en honderdduizenden gezinnen in Oost-Duitsland van de ondergang zijn gered’.
Kort daarna begon Dönitz zijn vredesonderhandelingen met de geallieerden. De Amerikaanse opperbevelhebber Eisenhower gaf hem echter te verstaan dat hij alleen een volledige overgave zou accepteren.
Dönitz wist echter dat dit betekende dat duizenden vluchtelingen in het oosten overgeleverd zouden zijn aan de wraak van Stalin.
Dus zette hij Operatie Hannibal voort tot het bittere einde. Historici denken dat de marine alleen al in de week daarna zo’n 150.000 soldaten en burgers van Hel evacueerde.
Het schiereiland hield stand tot 14 mei, zes dagen na de Duitse capitulatie.
‘Het beeld van die kinderen raakt me nog steeds.’ Ursula Resas over de zinkende Gustloff
Tussen januari en mei 1945 werden zo’n 900.000 Duitse burgers en 350.000 soldaten geëvacueerd dankzij Operatie Hannibal. Een indrukwekkend resultaat, maar de verliezen zijn schokkend.
Minstens 33.000 burgers, soldaten en zeelieden kwamen om op de Oostzee. De overlevenden waren zwaar getraumatiseerd.
Een van hen was Ursula Resas, die na het zinken van de Gustloff met veel andere vluchtelingen naar Denemarken werd gebracht, waar ze aan het eind van de oorlog nog steeds woonde.
Meer dan 70 jaar na de ramp herinnert Ursula zich de verschrikkingen aan boord van de Wilhelm Gustloff als de dag van gisteren.
In 2018 vertelde ze in een interview dat ze nog steeds nachtmerries heeft over alle verdronken kinderen:
‘Ze droegen reddingsvesten. Maar hun hoofd was veel zwaarder dan hun benen, die daarom boven het water uitstaken. Het beeld van die kinderen raakt me nog steeds.’