Op 6 juni gaan de geallieerden in Normandië aan land. Ze willen zo snel mogelijk een bruggenhoofd vestigen langs de kust, het schiereiland Cotentin afsnijden en de haven van Cherbourg in handen krijgen.
Ondanks hevig verzet slagen de Duitsers er niet in de vijand terug te dringen, en vier dagen later staat het er bar slecht voor. Dat beschrijft Erwin Rommel, die de verdediging van de Atlantische kust leidt, op 10 juni 1944 in een rapport:
Normandië, 10 juni 1944
Als gevolg van onze aanhoudende verdediging en de snelle tegenaanvallen door onze beschikbare reservetroepen is de opmars van de vijand, ondanks de kracht van zijn aanval, beduidend langzamer verlopen dan hij had gehoopt.
Ook lijkt het erop dat de vijand meer troepen inzet dan oorspronkelijk gepland.
Met steun van zijn zeer effectieve luchtmacht probeert de vijand zich te versterken, en onze luchtmacht en marine zijn – met name overdag – niet in staat om dit te verhinderen.
Daardoor neemt het aantal vijandelijke troepen in het bruggenhoofd aanzienlijk sneller toe dan wij reservetroepen aan het front kunnen krijgen.
Onze opmars in Normandië wordt sterk gehinderd en op sommige plekken zelfs onmogelijk gemaakt door de bij tijd en wijle overweldigende superioriteit van de vijandelijke luchtmacht.

Erwin Rommel was een van Hitlers favorieten. Maar vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij een couppoging in 1944 wordt hij gedwongen zelfmoord te plegen.
Erwin Rommel kreeg leiding over Westfront
Erwin Johannes Eugen Rommel (15 november 1891-14 oktober 1944) oogstte lof met zijn prestaties in de veldtocht in Frankrijk in 1940 en later als commandant van het Afrikakorps.
Vanwege zijn kennis van de Amerikaanse en Britse strijdkrachten was Rommel volgens Hitler de perfecte man om de opbouw te leiden van een verdediging langs de Atlantische kust tegen een geallieerde invasie.
Rommel was ervan overtuigd dat een vijandelijke aanval in de eerste dagen moest worden afgeslagen – anders zou Duitsland de oorlog verliezen. Daarom legde hij miljoenen mijnen achter de kustlijn en versterkte hij de stranden met bunkers, schuttersputjes en kanonnen.
Daarnaast werden er in het achterland elitetroepen in reserve gehouden. Zij moesten de plek waar de geallieerden landden snel bereiken en de invasietroepen verslaan. De superieure Britse en Amerikaanse luchtmacht verijdelde dat plan.
De vijand heeft totale controle over het luchtruim boven het gevechtsgebied tot soms wel 100 kilometer achter het front. Overdag is vrijwel al het verkeer – over wegen, paden en open terrein – onmogelijk door de dreiging van krachtige jager- en bommenwerperformaties.
Daardoor is de beweging van onze troepen op het slagveld vrijwel volledig stilgelegd, terwijl de vijand vrij kan manoeuvreren.
Zelfs onze verkeersknooppunten ver achter het front worden voortdurend aangevallen, en het kost ons moeite om de troepen van de benodigde munitie- en brandstofvoorraden te voorzien.
Zelfs als we met kleine eenheden willen oprukken naar het slagveld, bijvoorbeeld om artillerie of tanks in positie te brengen, worden we direct vernietigend aangevallen vanuit de lucht.
Overdag moeten onze troepen dekking zoeken in bosgebieden om aan de voortdurende bombardementen te ontsnappen.

Op 20 juli 1944 probeert een groep officieren Hitler te vermoorden.
Officieren wilden Hitler vermoorden
In juli 1944, een maand na D-day, stond Duitsland op alle fronten onder druk. In Italië waren de geallieerden door de verdedigingslinies bij Montecassino gebroken en in het westen was het bruggenhoofd in Normandië veiliggesteld. Tegelijk rukte het Rode Leger op richting Duitsland.
Op 20 juli 1944 probeerden enkele hoge Duitse officieren de loop van de oorlog te veranderen, toen kolonel Claus von Stauffenberg een bom plaatste in de Wolfsschanze, Hitlers hoofdkwartier in Oost-Pruisen.
Ze wilden na Hitlers dood de macht in Duitsland grijpen, om vrede te sluiten met de westerse geallieerden en zich te richten op de strijd tegen de Sovjet-Unie.
Maar de coup mislukte, en in de maanden erop werden bijna 5000 Duitsers geëxecuteerd vanwege hun vermeende betrokkenheid. Zo ook veldmaarschalk Erwin Rommel, die vanwege zijn status in het Derde Rijk zelfmoord mocht plegen in plaats van publiekelijk te worden geëxecuteerd.
Er cirkelt continu een groot aantal vijandelijke jagers boven het slagveld, terwijl krachtige formaties van bommenwerpers hun zware bommenlast afwerpen op onze troepen, op dorpen, bruggen en kruispunten – zonder daarbij enige rekening te houden met de burgerbevolking.
Onze luchtafweer noch de Luftwaffe is in staat het verlammende, verwoestende effect van de vijandelijke luchtmacht (27.000 vluchten per dag) in te dammen. (Rommels schatting van het aantal vluchten is te hoog, het waren er eerder 10.000 per dag, red.).
Overdag moeten onze troepen dekking zoeken in bosgebieden.
De troepen – de landmacht en de Waffen-SS – verdedigen zich zo goed mogelijk, maar munitie is schaars en nieuwe munitie kan slechts met de grootst mogelijke moeite worden aangevoerd.
We verwachten meer parachutisten, met name in het grondgebied dat niet langer in onze handen is.
Aangezien de vijand in staat is om onze mobiele troepen met zijn luchtmacht dagen op te houden, terwijl zijn eigen operaties met mobiele verkenningstroepen doorgaan, is onze situatie extreem moeilijk aan het worden.
Alle troepen van onze krijgsmacht vechten uiterst verbeten en met de grootst mogelijke strijdlust, ondanks de enorme materiële superioriteit van de vijand. Ik verzoek u de Führer te informeren over de situatie.
Rommels rapport, dat vier dagen na D-day is geschreven, is de eerste keer dat Hitler hoort over de ernst van de geallieerde invasie. Tot dat moment dacht de Duitse leider dat de landing in Normandië een schijnaanval was. Kort daarop beveelt Hitler om alle reservetroepen in te zetten om de geallieerden terug de zee in te drijven. Maar het bevel komt te laat, en de geallieerde heerschappij in de lucht maakt het onmogelijk om het tij te keren.