‘Good evening!’ klinkt het met een zangerig Iers accent. Op hetzelfde moment wordt de deur van de barak die de mess van de Duitse Tamet-vliegbasis in Noord-Afrika vormt, ingetrapt.
De Duitse en Italiaanse piloten die er zitten kijken verschrikt op van hun kaartspel.
Het is december 1941. Woestijnvos Erwin Rommel en zijn Afrikakorps zijn voor het eerst teruggedreven na een grootscheeps Brits offensief.
De piloten verdringen het slechte nieuws met drank – ze kunnen zich nauwelijks voorstellen dat ze hier, honderden kilometers van de gevechtszone, gevaar lopen.
Maar nu dringen negen vreemdelingen de mess binnen. Het lijken wel wilden met hun onverzorgde baarden, stoffige Britse uniformen en bedoeïenenhoofddeksels.
De Duitse piloten weten niet dat de haveloze Britten bij een gloednieuwe commando-eenheid horen met de naam SAS – Special Air Service.
Een paar weken eerder werden de SAS-troepen ver achter de vijandelijke linies afgezet om Duitse en Italiaanse luchtmachtbases te ontregelen.
De aanvoerder, Paddy Mayne, trapte de deur van de mess in en wenste de Duitsers goedenavond.
Nu heeft hij zijn Colt 45-pistool op de verschrikte piloten gericht. De mannen naast hem dragen machinepistolen, de zogeheten tommyguns. De tijd lijkt even stil te staan als de twee groepen mannen elkaar zwijgend aankijken.
De stilte wordt doorbroken als een Duitse piloot opstaat. Mayne aarzelt geen seconde. Hij richt zijn pistool op de man en schiet. Vervolgens vuurt hij op een tweede piloot. Dan barst de hel los.
Wat een aanblik. Overal ontploffende vliegtuigen, gemengd met benzine en bommen die de lucht in vlogen.
De Britten richten met hun tommy- guns een bloedbad aan in de mess. De 30 Duitsers en Italianen zoeken dekking en schieten terug met hun lichte handwapens. Paddy Mayne deelt zijn eenheid op.
Vier soldaten blijven achter om het vuurgevecht met de piloten te voeren, terwijl hij zelf met vier anderen naar de Duitse vliegtuigen op de startbaan rent.
De Britten bevestigen bommen op de vleugels en stellen de timers in op 30
minuten. Als ze door hun explosieven heen zijn, klimmen ze op de resterende toestellen en schieten ze de instrumenten in de cockpit aan gruzelementen met hun machinepistolen.
Daarna verdwijnen alle SAS-soldaten de woestijn in. Een van hen kijkt nog even over zijn schouder:
‘Wat een aanblik. Overal ontploffende vliegtuigen, gemengd met benzine en bommen die de lucht in vlogen.’
De overlevende piloten op de Duitse basis weten nog niet wat hun overkomen is.
Evenmin kunnen ze bevroeden dat dit slechts het begin was. In de maanden die volgen zullen hun vliegbases regelmatig aangevallen worden – niet alleen door sjofele woestijnsoldaten, maar ook door grote eenheden zwaarbewapende jeeps, die de Duitse en Italiaanse vliegtuigen met hun geschut bestoken.
De legendarische troepen van de SAS zijn als een fata morgana die oprijst uit het zand van de Sahara.






De woestijnjeep
De SAS paste zijn jeeps aan voor de strijd in de woestijn. Overbodige uitrusting werd verwijderd om plaats te maken voor water, benzine en zwaar geschut.
Twee of drie machine-geweren van Vickers of van de Amerikaanse fabrikant Browning waren in elke jeep van de SAS gemonteerd.
Een speciaal vat kwam van pas als de radiateur begon te koken. Via een slang werd er water naartoe geleid om het te laten afkoelen. Zo hoefden de soldaten hun drinkwater niet in de motor te gieten.
Staalplaten achterop gingen onder de wielen als de jeep zich vastreed in het zand.
Tanks met water en benzine zaten overal waar er maar plek voor was. De jeep had twee reservewielen, want de banden sleten snel.
Tassen met noodpakketten en eten en drinken hingen aan de flanken van de jeep. Als de wagen beschadigd raakte, konden de soldaten met de tassen te voet vluchten.
Gewonde soldaat krijgt een idee
Een half jaar eerder was de officier David Stirling uit Schotland op het idee van de commando-eenheid Special Air Service gekomen. Hij vond het leven in het Schotse regiment waartoe hij behoorde niet avontuurlijk genoeg en had zich bij de Britse commando’s gemeld.
Toen hij in de zomer van 1941 in een ziekenhuis in Caïro lag na een mislukte parachutesprong, kreeg hij te horen dat zijn eenheid was ontbonden en dat de
leden teruggestuurd zouden worden naar hun oorspronkelijke onderdeel. Dat was slecht nieuws voor de 25-jarige
Stirling. Enerzijds was hij ervan overtuigd dat het niet verstandig was om de commando-eenheid in Noord-Afrika op te heffen, en anderzijds wist hij zeker dat commandotroepen, als ze op de juiste manier ingezet werden, erg veel schade
achter de Duitse linies zouden kunnen aanrichten. In het ziekenhuisbed nam zijn idee langzaam vorm aan.
Groepjes van 10 tot 20 man moesten ongemerkt per parachute op vijandelijk grondgebied landen. Daar zouden ze een ravage aanrichten op de luchtmachtbases en brandstofdepots van de Duitsers.
Stirling wilde zijn idee graag in de praktijk brengen, en op zijn krukken strompelde hij het hoofdkwartier van de Britse legerleiding binnen. Maar hij werd al bij de poort tegengehouden door een bewaker.
De Schot was echter niet voor één gat te vangen en vond een gat in het hek, waar hij doorheen kroop. Met de bewakers op de hielen wist hij zijn boodschap af te geven aan de tweede man van de Britse strijdkrachten in Noord-
Afrika, generaal Neil Ritchie. Drie dagen later sprak deze de opperbevelhebber, generaal Claude Auchinleck. Die zag het idee van Stirling wel zitten.
De Schot werd bevorderd tot kapitein en mocht persoonlijk de 60 mannen
selecteren die de eerste commando’s van de nieuwe eenheid zouden worden. Hij kreeg bovendien toestemming om rechtstreeks aan Auchinleck te rapporteren – Stirling vond dat de andere officieren van het leger niet zelfstandig konden denken.
Hij had dus de vrije hand om de eenheid zo op te zetten als hij wilde. De naam werd ‘Onderdeel L van de Special Air Service’. Andere onderdelen waren er niet, maar de Duitsers moesten denken dat het een enorme eenheid was.
De nieuwe eenheid was precies zoals Stirling voor zich had gezien. Toch werd de eerste SAS-actie een fiasco.
Noodweer speelt SAS parten
Toen Stirling alle soldaten van zijn korps zorgvuldig geselecteerd had – onder wie de Ierse vechtersbaas Paddy Mayne – was de SAS klaar voor zijn eerste actie.
Halverwege november 1941 werd de eenheid gedropt achter de Duitse linies. De Britten waren een offensief begonnen in Noord-Afrika, en de SAS moest dat ondersteunen door de Duitse vliegbases buitenspel te zetten.
Deze missie mislukte echter jammerlijk, want Stirlings soldaten kwamen in een van de ergste stormen terecht die er in jaren hadden gewoed.
De eenheid raakte verspreid, en de meeste mannen vonden de afgeworpen containers met wapens en springstof die ze nodig hadden niet.
De weinigen die in de buurt van een Duitse basis wisten te komen, konden niets uitrichten doordat de lont van hun bommen nat geworden was. Van de 55 soldaten die erbij waren, werden er 34 gedood of gevangengenomen.
Na deze rampzalige actie veranderde Stirling de werkwijze van de SAS.

De Britten sloegen toe op een groot aantal Duitse bases en verwoestten jachtvliegtuigen en bommenwerpers.
Woestijnexperts schieten te hulp
De overlevenden van de missie waren uit de woestijn gered door de leden van de Britse militaire eenheid Long Range Desert Group (LRDG).
De soldaten van dit speciale korps hadden terreinvrachtwagens en kenden de woestijn als hun broekzak.
Ze brachten vaak maanden achter vijandelijke linies door, terwijl ze spioneerden en ontsnapte krijgsgevangenen en gestrande piloten in veiligheid brachten.
‘Waarom rijden wij jullie niet naar een positie achter de vijandelijke linies in plaats van zo’n riskante parachutesprong te wagen?’ opperde luitenant-kolonel Guy Prendergast, bevelhebber van de LRDG. Stirling had er wel oren naar.
De SAS-soldaten hingen hun parachute aan de wilgen en bleven voortaan met beide benen op de grond. Zes maanden lang boekten LRDG en SAS samen grote successen. De elite-eenheid wist bijna 150 Duitse vliegtuigen te verwoesten.
De vooruitgeschoven depots van de LRDG dienden als basis voor de SAS, en wanneer de soldaten op Duitse militaire
installaties af gingen, reed de LRDG hen zo ver mogelijk het vijandelijke gebied in. Vervolgens werden de vrachtauto’s verborgen onder camouflagenetten met een zandkleur en gingen de elitetroepen van de SAS te voet verder.
Na een aanval keerden de soldaten terug naar de vrachtauto’s en werden ze weer naar de depots van de LRDG gebracht.
Die waren ook gecamoufleerd, zodat vijandelijke vliegtuigen ze vanuit de lucht niet konden waarnemen.
Het bleek verrassend eenvoudig om op te gaan in het woestijnlandschap – zo eenvoudig zelfs dat de SAS moeite had zijn eigen wagens en bases terug te vinden.
De wachttijd tussen de acties, als ze zich op hun bases verborgen moesten houden, was het vervelendst voor de SAS-troepen.
Ze bevonden zich wekenlang op vijandelijk grondgebied zonder dat ze iets te doen hadden, zo vertelde luitenant Stephen Hastings later: ‘We leefden als konijnen. Onze voertuigen stonden in droge rivierbeddingen met netten en struikgewas erop. De meesten van ons waren zwartgeblakerd van de zon, behalve de stakkers die alleen rood werden. Overdag was het gloeiend heet en ’s nachts steenkoud.’
SAS verandert van tactiek
Vroeg in de zomer van 1942 kreeg de SAS zijn eigen voertuigen, waardoor de soldaten niet meer afhankelijk van de LRDG waren.
Maar de strategie werd niet aangepast: ze reden vijandelijk grondgebied binnen, camoufleerden de jeeps en slopen naar de bases langs de kust, 70 kilometer achter de Duitse linies.
Een aantal aanvallen waren succesvol, maar een eenheid onder Paddy Mayne had minder geluk: de bommen wilden niet ontploffen.
Daardoor wisten hij en zijn mannen maar 22 vliegtuigen uit te schakelen, en daar wond hij zich over op: ‘Dit kan je hart breken,’ zei hij tegen Stirling toen de twee elkaar meteen na de gedeeltelijk mislukte actie spraken.
Stirling was het daarmee eens, en hij kreeg een ingeving: hij stelde voor dat ze samen terug zouden rijden om de overige toestellen onder handen te nemen.
Mayne was daar wel voor te porren en reed met zijn jeep achter Stirling aan, die zijn ‘Blitz Buggy’, een kleine, open wagen, zelf bestuurde.
Toen de twee bij de basis kwamen, reden ze rond en verwoestten ze de vliegtuigen systematisch met de machinegeweren op hun wagens.
Binnen een paar minuten hadden ze 15 à 20 Duitse toestellen aan gort geschoten.
David Stirling besefte meteen dat hij per ongeluk een geheel nieuwe tactiek had ontdekt. En die maakte gelijk een einde aan een toenemend probleem: de Duitsers hadden de bewaking van hun bases opgevoerd.
Vanwege het grote aantal bewakers konden de Britten nu maar moeilijk ongezien binnensluipen om hun bommen te plaatsen.
Een maand nadien paste de SAS de nieuwe strategie toe tijdens zijn meest legendarische aanval in Noord-Afrika.

De meeste SAS-jeeps kwamen ongeschonden terug van de aanval.
De aanval op Sidi Haneish
de SAS de Duitse vliegbasis Sidi Haneish in Egypte aan. In het donker raasden de Britten de startbaan op en beschoten ze alles met hun machinegeweren – eerst schakelden ze de Duitse verdediging uit, vervolgens de vliegtuigen.
De Duitsers waren overrompeld en beantwoordden het vuur nauwelijks. Stephen Hasting, die deelnam aan de missie, vertelde later: ‘Eerst vuurden we een kort salvo af, toen barstte er een hels kabaal los.
De rode en witte sporen van de projectielen vlogen door het donker. Sommige kaatsten weer de lucht in als ze de grond hadden geraakt, en de hemel werd doortrokken met de lichtsporen van duizenden projectielen.’
De munitie van de machinegeweren was een mix van lichtspoor- en gewone kogels, aangevuld met projectielen die bedoeld waren om brand te veroorzaken.
Al snel stonden alle vliegtuigen van de basis in lichterlaaie, terwijl de Duitse en Italiaanse afweertroepen tevergeefs probeerden de Britten te raken.
Het was van groot belang dat de SAS-troepen hun plaats in de formatie van jeeps vasthielden, anders zouden ze op elkaar schieten.
Met machinegeweren voorop en achterop hadden de chauffeurs weinig ruimte om te manoeuvreren.
‘Een voor een vlogen de vliegtuigen in brand. Sommige stonden maar een paar meter verderop als we erlangs reden.
Ze ontploften met oorverdovende knallen, en we voelden de verzengende hitte die ervan afkwam,’ aldus de SAS-soldaat Carol Mather, die bij de aanval was.
Toen Stirling geen vliegtuigen meer zag om op te schieten en de munitie op begon te raken, blies hij op een trompet ten teken dat de troepen zich moesten terugtrekken.
Ondertussen hadden de Duitsers de verdediging op orde gebracht en werd de SAS zwaar bestookt.
Zes jeeps raakten licht beschadigd en één SAS-soldaat sneuvelde door een voltreffer. De aanval had een kwartier geduurd en had de Duitsers 30 vliegtuigen gekost, zo rekende Stirling snel uit.

De meeste SAS-troepen keerden ongeschonden terug van de vele aanvallen.
Stirling wordt gevangengenomen
De rest van het jaar bleven David Stirling en zijn SAS-eenheid huishouden achter de Duitse linies. Eén missie, een aanval op de havens van Benghazi en Tobroek, liep echter volledig in de soep.
De nieuwe opperbevelhebber van het 8e Britse Leger, Bernard Montgomery, had geëist dat de SAS deelnam aan een grootscheeps offensief tegen Rommels bevoorradingslinies.
Het was voor het eerst dat de SAS moest samenwerken met de gewone infanterie, en de tactiek leek in niets op de hit and run-acties met kleine groepjes soldaten waar de eliteeenheid zo in uitblonk.
Stirlings protesten waren echter aan dovemansoren gericht. Al op weg naar Benghazi liep de SAS in een hinderlaag en moesten de troepen op de vlucht slaan. Onderweg raakte het korps enkele zeer ervaren soldaten kwijt.
Na dit fiasco kreeg Stirling alsnog toestemming om zijn operaties op de oude, vertrouwde manier uit te voeren.
Hij mocht zelf zijn doelwitten kiezen en viel niet onder het normale bevel. Daarnaast kon hij zijn elite-eenheid uitbreiden met 29 officieren en 572 manschappen.
In januari 1943 ging het echter weer mis. De Duitsers waren in Tunesië in het nauw gedreven. Terwijl het 8e Leger van Montgomery vanuit het oosten naderde, rukte het geallieerde 1e Leger op vanuit het westen.
De strijd in Noord-Afrika was zo goed als gestreden. Toch bleef Stirling gevaarlijk spel spelen. Hij wilde graag laten zien waartoe de SAS in staat was, opdat de eenheid ook op de slagvelden van Europa een belangrijke rol zou krijgen als de oorlog in Noord-Afrika voorbij was. Daarom begon hij op 23 januari aan een missie met 14 man.
’s Nachts liepen ze echter een Duitse patrouille tegen het lijf, en slechts drie Britten wisten te ontkomen. Stirling gaf zich over en bracht de rest van de oorlog door in Duitse gevangenschap.
De Woestijnvos, Erwin Rommel, was in zijn nopjes met de vangst van een van de gevaarlijkste Britten in Noord-Afrika. In een brief aan zijn vrouw in Stuttgart schreef hij:
‘De Britse strijdkrachten zijn een zeer bekwaam officier en leider van de woestijntroepen kwijtgeraakt. Zijn korps heeft ons meer schade berokkend dan enige andere Britse eenheid van een vergelijkbare grootte.’
Tijdens de woestijnoorlog in Noord-Afrika wist de SAS ruim 250 Duitse en Italiaanse vliegtuigen en talloze brandstofen munitiedepots te vernietigen.