Balten vochten voor vrijheid: Partizanen achter IJzeren Gordijn
Officieel eindigde de Tweede Wereldoorlog in 1945, maar in de Baltische staten ging de strijd door. Niet tegen Hitler, maar tegen Stalin. Het Baltische verzet verstopte zich in de bossen – klaar voor het gevecht.
Het laatste wat de Est Alfred Käärmann zich nog herinnerde van de dag in oktober 1945 waarop hij werd neergeschoten, was de klik van een Russisch geweer. Daarna werd zijn arm eraf gerukt.
HISTORIA sprak met Käärmann, destijds een van de laatste nog levende Estse partizanen, op zijn 81e verjaardag in september 2003 – de dag waarop het land stemde voor toetreding tot de EU.
Aan een kleine tafel in zijn huis, diep in de bossen van Estland, dacht Käärmann tijdens het interview terug aan zijn jaren bij de bekendste anti-Russische partizanengroep van zijn land.
‘Het waren zware tijden. De jeugd van nu begrijpt het niet,’ zei de grijze ex-partizaan met een doordringende blik.
Want terwijl West-Europa in 1945 het einde van de Tweede Wereldoorlog vierde, ging het er in het oosten heel anders aan toe. Daar maakten Hitlers troepen plaats voor die van Stalin, en die waren even meedogenloos.
Daarom besloot een groep rebellen te vechten voor de Baltische vrijheid: de Woudbroeders.
De Baltische staten komen los van Rusland
De Baltische partizanenbeweging ontstond in het begin van de 20e eeuw. Estland, Letland en Litouwen maakten op dat moment sinds de 18e eeuw deel uit van het tsaristische Rusland. Maar toen Rusland in 1905 en 1917 overspoeld werd door revoluties, grepen de Balten hun kans.
In 1918 riepen de landen een voor een de zelfstandigheid uit. Maar de nieuwe bolsjewistische regering van Rusland was het hier niet mee eens en viel binnen. Toen begonnen de partizanen achter de Russische linies te opereren.
Zij werden gesteund door vrijwilligers uit Finland en Denemarken, en met hulp van onder meer Groot-Brittannië lukte het de Balten in 1919 om alle bolsjewieken definitief uit hun landen te verdrijven.
Tijdens het interbellum wilde zowel de Sovjet-Unie als nazi-Duitsland een bondgenootschap sluiten met de Baltische staten, maar de drie kleine landen bleven neutraal. Het was dan ook een schok toen Hitler en Stalin op 23 augustus 1939 het beruchte Molotov-Ribbentroppact sloten. In dit verdrag werd niet alleen Polen opgedeeld, maar kreeg de Sovjet-Unie ook de zeggenschap over de Baltische staten.
Op 1 september stonden de eerste soldaten in het westen van Polen, en een tijdje later vielen de Russen het land vanuit het oosten binnen. Kort daarna werden de Baltische staten gedwongen Russische bases op hun grondgebied toe te staan.
Nadat nazi-Duitsland in juni 1940 Frankrijk veroverd had, besloot Stalin de Baltische landen volledig in te lijven. Russische ambtenaren kregen de belangrijkste posten in de regering, terwijl de militaire en politieke leiders van de Baltische staten een voor een verdwenen.
‘Je moet realistisch zijn en inzien dat kleine landen in de toekomst zullen verdwijnen.’ Sovjetminister van Buitenlandse Zaken Molotov tegen zijn Litouwse collega in 1940
Toen de Litouwse minister van Buitenlandse Zaken protesteerde tegen de machtsovername, zei de Russische minister Molotov:
‘Je moet realistisch zijn en inzien dat kleine landen in de toekomst zullen verdwijnen.’
Met fraude wonnen de communisten de volgende verkiezingen, en op 21 juni 1940 werden de landen officieel Sovjetrepublieken. Kort daarna opende de Russische inlichtingendienst, de NKVD, een klopjacht op tegenstanders van het nieuwe regime.
Duizenden mensen werden gedeporteerd of geëxecuteerd. In één jaar verloor Estland 60.000 inwoners, terwijl in Letland en Litouwen 35.000 en 34.000 mensen verdwenen. Op 14 juni 1941 werden 10.000 Esten gearresteerd en gedeporteerd naar Siberië.
Net als in 1905 en 1917 verstopten Baltische rebellen zich in de bossen – klaar voor de strijd.
Duitse invasie gaf nieuwe hoop
Toen Duitsland op 22 juni 1941 de Sovjet-Unie aanviel, kregen de Balten hoop. ‘Iedereen dacht dat we bevrijd zouden worden,’ vertelde een Litouwer.
Maar al snel bleek dat de Duitsers niet geïnteresseerd waren in de Baltische onafhankelijkheid. De regio moest ‘gegermaniseerd’ worden en ‘ongewenste elementen’ werden geëlimineerd – vooral joden, communisten en Baltische nationalisten.
Direct na de Duitse soldaten volgden de Einsatzgruppen – doodseskaders die meteen aan het moorden sloegen.
Veel Baltische joden hadden de Russische annexatie actief gesteund en werden om die reden vaak gezien als medeverantwoordelijk voor de Russische wreedheden. Daarom kregen de Duitse doodseskaders vaak hulp van de lokale bevolking.
‘Toen we Letten en Litouwers selecteerden voor de executiepelotons, kozen we mannen wier familieleden door de Russen waren vermoord of gedeporteerd,’ zei een Duitse patrouilleleider.
Binnen zes maanden vermoordden de Duitse doodseskaders zo’n 120.000 Litouwse joden.
Esten en Letten werden ingelijfd bij de landelijke afdelingen Waffen-SS, maar het aantal Balten dat de Duitsers wilde helpen, was allesbehalve indrukwekkend. Maar dat veranderde eind 1943, toen duidelijk werd dat de Duitsers het Rode Leger niet langer konden tegenhouden.
Toen begonnen de Balten zich aan te melden voor de strijd – zo ook de toen 21 jaar oude Alfred Käärmann.
Partizanen verdwijnen in de bossen
In februari 1944 riep de Duitse bezetter in Estland alle jonge mannen op om het land te verdedigen tegen de troepen van Stalin. Käärmann, die een technische opleiding volgde, nam afscheid van zijn vriendin Kleina en trok een uniform aan.
‘Het is beter om in de bossen te sterven dan in een Russisch strafkamp.’ Woudbroeder Alfred Käärmann
Zeven maanden lang vochten Käärmann en duizenden andere Baltische vrijwilligers samen met de Duitsers tegen het Rode Leger. Maar ze konden de Russische troepen niet tegenhouden. In het najaar van 1944 veroverde Stalin het grootste deel van de Baltische staten.
Kort daarna werd Alfreds broer gearresteerd door Sovjettroepen en naar een strafkamp ten noorden van de poolcirkel gestuurd. Käärmann vluchtte het bos in en sloot zich aan bij de Baltische Woudbroeders.
‘Het is beter om in de bossen te sterven dan in een Russisch strafkamp,’ was zijn overtuiging. En Käärmann was niet de enige.
Net als de Duitsers dwongen de Russen nu duizenden Balten om tegen de Duitsers te vechten. De Balten die eerder voor de Duitsers hadden gevochten, werden vaak aan de frontlinie ingezet – zonder wapens. Hierdoor vluchtte een nieuwe golf van Balten de bossen in om te vechten tegen het Sovjetregime.
In de herfst van 1944 kreeg de NKVD de eerste berichten over aanvallen van Baltische partizanen op Sovjetsoldaten. En toen Litouwse partizanen in december 1944 ongeveer 90 Russische soldaten doodden die probeerden hun kamp in te nemen, begonnen de Russen zich serieus zorgen te maken over hun verborgen vijand in de bossen.
Speciale eenheden joegen op partizanen
Terwijl West-Europa op 8 mei 1945 het einde van de Tweede Wereldoorlog vierde, maakten de Woudbroeders Stalins troepen het leven zuur. De naïeve hoop van de partizanen was dat het Westen hen te hulp zou schieten, net als na de Eerste Wereldoorlog.
Veel van hun guerrilla-acties waren bedoeld om de bevolking te beschermen tegen aanvallen van de Sovjetsoldaten. Ook saboteerden ze verkiezingen, vernielden ze telefoonlijnen en voerden ze gecoördineerde aanvallen uit op Sovjeteenheden.
Als reactie hervatte de NKVD de massadeportaties en kwamen er speciale eenheden om de partizanen op te sporen. Waarschijnlijk werd Alfred Käärmann op 17 oktober door zo’n eenheid neergeschoten.
Hij liep alleen over een bospad toen hij in zijn linkerzij werd getroffen door een Russische kogel: ‘Mijn arm was totaal verbrijzeld.’
Zwaargewond wist Käärmann te ontsnappen, en na een nacht in een moeras vond hij een huis met een oudere vrouw, die de Woudbroeders waarschuwde. 10 dagen later arriveerde een verpleegster die Käärmanns arm amputeerde en daarmee zijn leven redde.
De zeven jaren daarna vocht Käärmann samen met de andere Woudbroeders in een oorlog die steeds wreder werd.
Veel partizanen kwamen om
Historici schatten dat de Woudbroeders op hun hoogtepunt, in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog, bestonden uit omstreeks 50.000 Baltische partizanen. En ze werden steeds beter georganiseerd.
De Litouwse partizaan Adolfas Ramanauskas voegde bijvoorbeeld kleine autonome groepen samen tot compagnieën van zo’n 140 man per stuk. Maar de Russische doodseskaders van de veiligheidsdienst, die ook Baltische verraders en spionnen gebruikten, sloegen keihard terug.
‘Landgenoten, vecht net zo hard voor de vrijheid en zelfstandigheid van het Estse volk als wij.’ Afscheidsbrief van Estse partizanen
Dat merkte een groep Estse Woudbroeders toen ze zich in april 1946 verschansten in een boerderij. Ze vochten tot hun munitie op was. De veiligheidstroepen staken de boerderij in brand en alle Woudbroeders kwamen om. Voordat ze stierven, verstopten ze een brief in de schoorsteen:
‘We hebben ons acht uur lang verzet. Landgenoten, vecht net zo hard voor de vrijheid en zelfstandigheid van het Estse volk als wij.’
Toch gaven veel partizanen hun dappere strijd op. Ze beseften uiteindelijk dat het Westen hen niet te hulp zou komen, en de vijand werd steeds sterker.
In de beginjaren hadden de partizanen op open terrein de Russen frontaal aangevallen. Maar die tactiek eiste veel slachtoffers. Alleen al in 1944 en 1945 sneuvelden meer dan 12.000 van de ongeveer 30.000 Litouwse partizanen.
‘Hier is geen ruimte voor apathie of dromen, alleen oorlog.’ De partizaan Lionginas Baliukevičius, 1948
Steeds meer mensen legden de wapens neer, zodat Litouwen in 1946 nog maar 4000 partizanen telde. Een jaar later was daar nog de helft van over. Een dagboeknotitie van de partizaan Lionginas Baliukevičius vertelt waarom de vechtlust verdween:
‘Ik verlang zo naar een leven: vredig en zinvol. Maar hier ... hier is geen ruimte voor apathie of dromen, alleen oorlog.’
Baliukevičius en drie andere partizanen werden in 1950 verraden. Toen hun schuilplaats werd omsingeld, pleegden ze zelfmoord.
Laatste Woudbroeder sneuvelt in 1978
Het feit dat de Russen spionnen en informanten gebruikten, was een groot probleem voor de Woudbroeders. Hun schuilplaatsen werden voortdurend ontdekt. In 1952 kon Alfred Käärmann zich ook niet langer verbergen.
Hij werd gevangengenomen, veroordeeld tot 25 jaar hechtenis en naar een strafkamp in de Oeral, aan de grens met Siberië, gestuurd.
Net als de rest van de Woudbroeders. Eind 1953 hadden de moorden en deportaties het gewenste effect: in Estland en Letland waren meer dan 100.000 inwoners verdwenen, in Litouwen ruim 330.000.
De Russische overmacht was zo groot dat de Woudbroeders opgaven, en toen de Sovjet-Unie in 1956 Hongarije binnenviel, was alle hoop op vrijheid verdwenen. Sommige Woudbroeders bleven echter ondergedoken.
In de jaren 1960 en 1970 zette de KGB de jacht op de Baltische partizanen voort. In 1978 sneuvelde de laatste Woudbroeder, toen de Est August Sabbe tijdens zijn arrestatie verdronk. Naar schatting zijn er ongeveer 20.000 Woudbroeders omgekomen in de strijd tegen de Sovjet-Unie. 18.000 van hen werden gearresteerd en gevangengezet of geëxecuteerd.
Alfred Käärmann werd in 1967 na 15 jaar in de goelag vrijgelaten, maar pas in 1981 mocht hij eindelijk terug naar Estland. Hij keerde terug naar zijn dorp, waar Kleina nog op hem wachtte.
Toen HISTORIA Käärmann in 2003 ontmoette, waarschuwde hij:
‘Het is 2000 jaar geleden dat Jezus stierf, maar mensen snappen nog steeds niet dat we agressors moeten bestrijden. Elke generatie moet dat opnieuw leren.’
Alfred Käärmann stierf in 2010 – als vrij man in een vrij land.