Det Kongelige Bibliotek, København

Tere ziel aan het front

Het is oorlog in Sleeswijk, en de oprichter van het Rode Kruis stuurt een afgevaardigde naar het front. De keus valt op een Nederlandse luitenant-ter-zee die niet tegen bloed kan.

De stank van bloed en verrotting sloeg de Nederlandse afgezant Charles van de Velde in het gezicht toen hij het Deense veldhospitaal binnenkwam. Denemarken was begin 1864 in oorlog met Oostenrijk en
Pruisen en had het zwaar te verduren. Het provisorisch ingerichte gebouw lag vol met gewonde soldaten.

Bij de operatietafel werkte de chirurg in een bebloed schort aan de zoveelste amputatie.

‘Mijn zenuwen konden de amputatie van een verbrijzelde arm gewoonweg niet aan. Ze lieten me in de steek, en ik was de rest van de nacht ziek.’ Charles van de Velde, eerste afgezant van het Rode Kruis

En vlak bij Van de Velde lag een ernstig gewonde soldaat; hij was in zijn buik getroffen door een granaat, de darmen puilden naar buiten.

Het werd de Nederlander zwart voor de ogen. De darmen waren het laatste wat hij zag voor hij flauwviel.

Geïrriteerd legde de chirurg zijn zaag neer. Hij had het veel te druk met het oplappen van de Deense troepen om zich ook nog eens te bekommeren om een buitenlandse burger die zich een afgezant van het Rode Kruis noemde.

Deze Van de Velde wilde het reilen en zeilen van de oorlog observeren en met de behandeling van gewonden helpen – maar hij stond vooral in de weg. Mopperend hielp de chirurg hem overeind.

De gruwelen van de oorlog waren duidelijk te veel voor de man. Hij was niet opgewassen tegen de harde realiteit van het veldhospitaal. De allereerste missie van het Rode Kruis dreigde uit te lopen op een fiasco.

De hoofdpersonen van het verhaal:

© AKG/Scanpix, Eigen Haard & Icrc

Charles van de Velde

werd naar Denemarken gestuurd om gewonde soldaten te helpen.

© AKG/Scanpix, Eigen Haard & Icrc

Henry Dunant

richtte het Rode Kruis op.

© AKG/Scanpix, Eigen Haard & Icrc

Louis Appia

werkte aan het Oostenrijks-Pruisische front.

Hulp aan zieke en gewonde soldaten

Het Rode Kruis, dat zou uitgroeien tot de grootste humanitaire hulporganisatie ter wereld, bestond in 1864 uit slechts een klein groepje mannen rond de idealistische bankier Henri Dunant uit Zwitserland.

Deze kwam op het idee voor een neutrale hulporganisatie toen hij in 1859 per toeval een veldslag in Noord-Italië meemaakte. Hij schreef een boek over de slachtoffers van de oorlog en de belangeloze hulp van vooral lokale vrouwen.

Ook organiseerde hij een conferentie over de behoefte aan hulp voor de gewonde soldaten.

In 1859 bonden 228.000 soldaten de strijd aan bij Solferino.

© AKG/Scanpix

Bloedige slag inspireerde tot Rode Kruis

In 1863 kwamen op de conferentie in Genève afgevaardigden uit 14 landen bijeen, die Dunants idee voor de oprichting van
nationale noodhulporganisaties voor gewonde soldaten onderschreven.

Er werd afgesproken dat de hulp voor iedereen gold – vriend of vijand – en dat het Rode Kruis hulpverleners voor de slagvelden zou leveren.

Als embleem werd een rood kruis op een witte achtergrond gekozen – een omkering van de Zwitserse vlag. De hulpverleners moesten dit embleem op hun arm dragen, zodat iedereen kon zien dat ze onpartijdig waren.

De conferentie was echter nog maar het begin. Dunant had een wereldwijde organisatie voor ogen en nam geen genoegen met 14 handtekeningen. Daarom richtte hij zijn blik op Noord-Europa, waar een strijd om grondgebied dreigde uit te lopen op een oorlog.

Rode Kruis op de kaart door oorlog

Denemarken was namelijk bezig het hertogdom Sleeswijk te annexeren, tegen alle internationale afspraken over het zelfstandige bestuur van het Deens-Duitse grensgebied in. Als reactie ging het ambitieuze Koninkrijk Pruisen een alliantie aan met enkele Duitse staten en Oostenrijk om een leger uit te rusten.

Die situatie besloot Dunant uit te buiten: twee afgevaardigden moesten de wereld laten zien waartoe het Rode Kruis in staat was, en zo meer steun verwerven voor de organisatie. De keus viel op de Zwitserse chirurg Louis Appia en Charles van de Velde, een luitenant-ter-zee in ruste, die zich in zijn tijd als militair vooral had beziggehouden met het tekenen van kaarten.

Louis Appia werd naar de Pruisische kant van het front gestuurd, terwijl de zachtaardige Charles van de Velde op 9 april 1864 in Kopenhagen aankwam.

Nu zijn militaire carrière achter hem lag, leefde Van de Velde als kunstenaar, idealist en humanist in de kringen rond Dunant. Spoedig zou hij kennismaken met wat de Denen ‘de koude schouder’ noemen – al zijn ideeën werden afgewezen.

Nee, nee en nog eens nee

Zoals afgesproken begon Van de Velde meteen na zijn aankomst te lobbyen voor de oprichting van een nationale Rode Kruis-organisatie, maar hij kreeg keer op keer nul op het rekest. Hij zocht onder andere contact met de Deense chef de clinique Michael Djørup, maar ook deze wees alle ideeën van het Rode Kruis resoluut van de hand.

Vrouwen inzetten als vrijwillige verpleegsters, waarmee Henri Dunant in Solferino positieve ervaringen had gehad, vond hij maar niets. Vrouwen hadden toch veel te zwakke zenuwen om veldwerk te doen, was de mening van Djørup.

Tot ontsteltenis van Van de Velde voegde de Deen eraan toe dat hij al een aantal Zweedse verpleegsters, die zich vrijwillig in Kopenhagen aangemeld hadden, had teruggestuurd. Djørup wilde ook niets weten van de Zwitserse artsen die Van de Velde hem aanbood.

© Handbuch der kriegschirurgischen Technik

Wond = amputatie

Van alle invloedrijke personen in Kopenhagen kreeg Van de Velde dezelfde negatieve reactie. Een paar dagen na zijn aankomst luchtte hij zijn hart in een brief aan Henri Dunant in Genève. Alle Denen die hij sprak, zo vertelde Van de Velde, stelden hem dezelfde vraag: ‘Wat moeten wij hier in Denemarken met zo’n internationale organisatie?’

Van de Velde probeerde in de brief de onwil te verklaren op grond van de Deense volksaard: ‘De Denen houden graag vast aan hun eigen ideeën en staan argwanend tegenover voorstellen die van buiten komen. Dat maakt mijn taak niet bepaald gemakkelijk.’

Kennismaken met de harde realiteit

Na vier vruchteloze dagen ging Van de Velde naar Dybbøl, vanwaar het Deense leger het zuiden van Jutland verdedigde. Hier hadden 26.000 troepen zich verschanst, terwijl een Pruisisch leger van 20.000 man de stellingen al wekenlang bombardeerde.

Ook naburige plaatsen liepen veel schade op door de granaten, zoals de stad Sønderborg, waar Van de Velde verblijf hield. ‘Om negen uur ’s avonds kwamen we aan bij een huis in Sønderborg [...]. Het bood weinig bescherming tegen de granaten en granaatscherven die ons om de oren vlogen. Wat een nacht!’ schreef Van de Velde aan Dunant.

Gelukkig kreeg hij al snel gezelschap van de veldpredikant Erik Høyer-Møller. De twee werden ingekwartierd in het huis van een wagenmaker op het eiland Als, en Høyer-Møller mocht de Nederlander meteen: ‘Hij nam mij voor zich in met zijn bescheiden, sympathieke persoonlijkheid,’ schreef de predikant in zijn memoires.

Ook merkte hij op dat Van de Velde een flesje port bij zich had als medicijn voor de gewonden.

TIJDLIJN: Noodhulp is onderweg

Na een bloedige slag in Italië richt de Zwitser Henri Dunant een korps van hulpverleners op, dat steeds groter wordt.

De vriendschap met Høyer-Møller gaf Van de Velde rechtstreeks toegang tot de gewonden, want een groot deel van het werk van de predikant bestond erin de slachtoffers te bezoeken – wat hem niet gemakkelijk viel.

‘Het werk in het veldhospitaal vereist niet alleen zorgvuldigheid en bevlogenheid, maar ook stalen zenuwen,’ aldus de predikant. En die had de gezant van het Rode Kruis niet. Dat werd duidelijk toen hij op zijn eerste avond aan het front de gewonden zag binnenkomen.

‘Vlees en botten zijn eraf geschoten, niet zoals wanneer iemand door kogels is getroffen, maar eraf gereten op een gruwelijke manier. Je moet een sterke maag hebben om naar zoiets te kunnen kijken,’ schreef Van de Velde aan Dunant.

Het lot van de Deense oorlogsinvaliden werd verzacht met een pensioen. Dat inkomen maakte hen aantrekkelijk als echtgenoot.

© Det Kongelige Bibliotek, København

Hij kreeg het niet voor elkaar. ‘Mijn zenuwen konden de amputatie van een verbrijzelde arm gewoonweg niet aan. Ze lieten me in de steek, en ik was de rest van de nacht ziek. Ik word nooit verpleger als ik niet beter leer om te gaan met dit soort situaties.’

Het wordt oorlog

Ondanks zijn zwakke zenuwen had Van de Velde goede moed. De volgende dag vroeg hij toestemming de gewonden bij de schans van Dybbøl te bezoeken. Zijn verzoek werd afgewezen door de Deense bevelhebber, die hem afraadde zich ‘in het hol van de leeuw te begeven’.

Dankzij de bemoeienis van Høyer-Møller mocht Van de Velde meekijken in een naburig veldhospitaal – waar hij flauwviel. De chef de clinique schreef aan de veldpredikant dat dit de laatste keer was dat hij pottenkijkers toeliet. Hij had meer te stellen gehad met de bezoeker dan met de gewonden.

Van de Velde probeerde de Denen nog steeds warm te maken voor het Rode Kruis, maar liep weer tegen een muur aan. Deze keer bij de hoofdarts van het leger, John Rørbye, die de nationale liefdadigheidsorganisaties wel afdoende vond.

Als het Deense leger ergens geen behoefte aan had, waren het wel buitenlandse artsen, want die zouden de boel maar vertragen doordat ze geen Deens spraken, zei Rørbye.

Denen worden weggeblazen

Op 18 april begonnen de Pruisen om 4.00 uur ’s ochtends een verwoestend bombardement. Van de Velde lag in zijn kamertje in Ulkebøl te luisteren naar het gebulder van de kanonnen.

Zes uur lang regende het granaten op Dybbøl, waarna er een onheilspellende stilte volgde. Totdat de hel losbrak.

Een leger van 10.000 Pruisische soldaten bestormde de schans, die werd verdedigd door 2200 Denen. Er ontstond een bloedig gevecht met bajonetten, waarbij ten minste 379 Deense soldaten omkwamen en er
ongeveer 1000 gewond raakten.

De Deense verplegers renden zich de benen uit het lijf om alle gewonden zo vlug mogelijk naar de veldhospitalen te brengen. Ze vervoerden de slachtoffers met primitieve draagbaren, karren of paard-en-wagens, waarin een laagje stro was gelegd dat snel doordrenkt raakte met bloed.

Nu hadden de Denen hem nodig, dacht Van de Velde. Resoluut verliet hij zijn kamer in Ulkebøl. Maar toen hij op weg naar Dybbøl de zeestraat Alssund over was gestoken, herinnerde hij zich ineens dat hij iets was vergeten en terug moest naar zijn kamer.

In zijn brief aan Dunant vertelde hij niet wat dat ‘iets’ was – waarschijnlijk had hij alleen wat meer tijd nodig om moed te verzamelen.

Denemarken en Pruisen-Oostenrijk troffen elkaar nog vaker. Honderden soldaten raakten gewond of sneuvelden.

© Lundby samlingen

Niet lang daarna was Van de Velde weer onderweg naar Dybbøl. Maar opnieuw haalde hij zijn bestemming niet.

‘Na veel vijven en zessen krijg ik een boerenwagen te pakken. Onderweg zie ik twee gewonde officieren, die niet meer op hun benen kunnen staan.’

Charles van de Velde bracht de twee mannen naar Høruphav, een baai bij het eiland Als vanwaar gewonden per schip verder werden vervoerd. ‘Helaas lopen er overal soldaten en boeren op de weg. Daardoor komen we maar langzaam vooruit,’ schreef Van de Velde. Hij besefte terdege hoe zijn handelen in Genève zou kunnen worden opgevat: als een laffe vlucht!

Beschaamd probeerde hij zijn gedrag te rechtvaardigen door te benadrukken dat ‘alle officieren mij hebben verzekerd dat het waanzin is om me zonder reden in gevaar te begeven’.

Aan de brief van Van de Velde is goed te zien hoe moeilijk hij het heeft met de situatie en met zijn eigen gedrag. Hij was hier nu al twee weken, maar hij had nog geen enkel resultaat geboekt. Naarstig zocht hij naar een manier om zijn gedrag te verklaren.

‘Bij het werk in het veldhospitaal is geen plaats voor vrijwilligers, tenzij het gaat om een arts. Een arts (of om meer precies te zijn een chirurg) is altijd welkom. Zijn hulp komt altijd van pas.’

Van de Velde heeft het zwaar

De dag na de Deense nederlaag bij Dybbøl ging Van de Velde naar de soldaten die bij de kust van Als nieuwe stellingen aan het graven waren, om slokjes rum uit te delen. ‘Het was een druppel op een gloeiende plaat,’ gaf hij toe. Tegelijk werd hij erg in beslag genomen door zijn eigen ontberingen.

‘Een warme maaltijd of een goed stuk vlees is vrijwel nergens te krijgen. Ik heb meer dan eens genoegen moeten nemen met wat brood en wijn,’ zei hij. Dat hij moest slapen ‘op een soort bank bij een brave boer’ kon de gezant van het Rode Kruis ook niet bekoren. Hij klaagde dat hij buikkramp kreeg door de ongemakkelijke slaaphouding.

‘De angst en de wanhoop om mij heen nemen met de dag toe.’ Charles van de Velde

Overal waar Van de Velde kwam, zag hij nachtmerrieachtige taferelen. Vol medelijden aanschouwde hij de burgers die naar familieleden zochten onder de dode soldaten in open kisten.

Hij was in een veldhospitaal, maar werd opnieuw overweldigd door de stank en de aanblik van de kermende soldaten.

Van de Velde besefte – zo vertrouwde hij Dunant toe – dat er van hem werd verwacht dat hij contacten zou leggen of het leven van gewonden zou redden. Er hadden zich echter ‘geen situaties voorgedaan waarin uw gedelegeerde zich nuttig heeft kunnen maken met iets wat je daadkracht zou kunnen noemen’.

Toen Van de Velde terugkeerde naar Sønderborg, werd hij overvallen door de aanblik van de verwoeste stad. ‘De angst en de wanhoop om mij heen nemen met de dag toe,’ schreef hij op 25 april in een brief aan Dunant.

Afgevaardigde vlucht naar huis

Een dag later gaf hij het op en nam hij een schip terug naar Kopenhagen, onder het voorwendsel dat hij vandaar gemakkelijker met Dunant in Genève zou kunnen communiceren. ‘Ik verlang ernaar om uw brieven te lezen,’ bekende de arme man.

In Kopenhagen zocht hij de minister van Oorlog op, die nog net zo afwijzend tegenover het lidmaatschap van het Rode Kruis stond als eerst. Van de Velde besloot dat het geen zin meer had om nog langer in Denemarken te blijven.

Terug in Genève hoorde hij hoe goed zijn collega Louis Appia het ervan af had gebracht in Pruisen.

Meteen toen Appia zich had voorgesteld en had verteld over zijn taak als afgevaardigde van het Rode Kruis, had de opperbevelhebber van Pruisen welwillend gezegd: ‘De band om uw arm is een aanbeveling. Wij weten wat die betekent. Hier hebt u een bestelformulier. Kijk maar wat u nodig hebt uit het wagenpark.’

Appia kon zich overal aan het front begeven en had bij diverse operaties mogen assisteren.

De Pruisische troepen stormden het strand op.

© Fredensborg Museum

Op 29 juni 1864 begon Pruisen een landingsoperatie op Als, waar een groot aantal Deense troepen zich verschanst had. Denemarken moest capituleren.

Een paar maanden later gaf ook dit land zijn weerstand tegen het Rode Kruis op en werd het lid van de nieuwe, wereldwijde noodhulporganisatie.

Naschrift

Charles van de Velde overwon zijn angst voor bloed en kreeg in 1871 tijdens de Frans-Duitse Oorlog de leiding over een veldhospitaal van het Rode Kruis. Op 31 juli 1867 werd hij als erelid opgenomen in het hoofdcomité van de organisatie. In 1989 werd er in Dybbøl een gedenksteen opgericht voor Van de Velde en Louis Appia.