Als de eerste zonnestralen tevoorschijn piepen in het oosten, wachten duizenden soldaten op hun bevelen. Op 7 september 1631 maken twee van de sterkste legers van Europa zich in alle vroegte op om de confrontatie aan te gaan bij Breitenfeld in Midden-Duitsland.
Aan de ene kant staat een katholieke strijdmacht onder de Waalse graaf Johan ’t Serclaes van Tilly, en tegenover hem wacht een protestants leger, aangevoerd door de Zweedse koning Gustaaf II Adolf, bijgenaamd de Leeuw van het Noorden. De slag maakt deel uit van de Dertigjarige Oorlog tussen katholieken en protestanten, die al 13 jaar woedt in de Duitse vorstendommen.
De Zweden krijgen steun van een eenheid van Schotse huurlingen onder baron Robert Munro, die in zijn dagboek schrijft:
‘Toen de leeuwerik begon te kwetteren, hadden we de hele nacht in formatie gestaan, een mijl van het leger van Tilly. ’s Ochtends schalden de trompetten en roffelden de trommels – we waren gewapend en paraat. We hadden de nacht besteed aan nadenken en in het reine komen met ons geweten.’
‘Onze bataljons van ruiters en infanterie stonden als een muur, hoewel de kanonnen her en der grote gaten sloegen.’ Baron Robert Munro uit Schotland, die bij Breitenfeld voor de Zweden vocht
Dan openen de kanonnen aan beide zijden het vuur. Munro ziet dat de dodelijke wapens hun werk doen:
‘Onze bataljons van ruiters en infanterie stonden als een muur, hoewel de kanonnen her en der grote gaten sloegen.’
De Zweedse koning mag hopen dat God op deze dag aan zijn zijde staat, want de protestanten staan onder druk. Als ze nu verliezen, kan het over en uit zijn. Maar Gustaaf Adolf is ervan overtuigd dat hij zal doen wat legerleiders vóór hem niet gepresteerd hebben: de sterke graaf Tilly verslaan.
VIDEO: De Zweedse weg naar München
Idee en productie: Jonas Sjöwall Haxø & Andreas Abildgaard
Religie splijt keizerrijk
Sinds de priester Maarten Luther op 31 oktober 1517 een brief aan de aartsbisschop had gestuurd met 95 stellingen met voorstellen voor hervorming van de katholieke kerk, was het christendom uiteengevallen in twee stromingen. De protestanten volgden Luther, en de katholieken bleven trouw aan de paus.
Nergens was de scheuring voelbaarder dan in het Heilige Roomse Rijk, dat bestond uit talloze vorstendommetjes die allemaal partij kozen in het religieuze conflict. In 1618 brak er een opstand uit in het vorstendom Bohemen omdat de protestantse inwoners bang waren voor onderdrukking door de katholieken. Het oproer sloeg al snel over naar andere gebieden.

De Dertigjarige Oorlog begon toen twee katholieke diplomaten uit het raam werden gegooid.
Godsdienstoorlog drenkte Duitsland in bloed
De scheuring tussen katholieken en protestanten hakte er fors in in het Heilige Roomse Rijk, hoewel de lokale vorsten van het keizerrijk hun geloof vrijelijk mochten kiezen.
Uiteindelijk groeide de Duitse godsdienstoorlog uit tot een Europees conflict, en voor de Republiek der Nederlanden werd het een voortzetting van de Tachtigjarige Oorlog. In Duitsland schoten de Spanjaarden de katholieken te hulp, terwijl de Deense koning aan protestantse zijde ging meevechten.
In het begin zat het de protestanten niet mee. Ze verloren de ene veldslag na de andere van de twee grote katholieke bevelhebbers Albrecht Wenzel Eusebius von Wallenstein en Johan ’t Serclaes van Tilly. In 1629 trokken de Denen zich terug na onder meer een nederlaag bij Lutter am Barenberge.
Daarna ontbeerden de Duitse protestanten een sterke buitenlandse bondgenoot en leek de katholieke overwinning binnen handbereik. Maar datzelfde jaar sloot de Zweedse koning, de protestant Gustaaf II Adolf, een vredesverdrag met Polen-Litouwen, waarmee hij lang in de clinch had gelegen. En vervolgens richtte hij zijn aandacht op de oorlog in Duitsland.
Een nieuwe legerleider
Gustaaf Adolf was een ervaren veldheer die al vanaf zijn eerste dag op de troon oorlog voerde omdat hij drie conflicten van zijn vader had geërfd.
Maar nu zijn laatste veldtocht in Polen erop zat, kon de koning zich met de Duitse godsdiensttwist bemoeien. Als onderdeel van het verdrag met Polen-Litouwen had Gustaaf Adolf het recht gekregen op twee derde van de tol die tot 1635 in de Pools-Litouwse havens werd geheven, en met dat geld wilde hij een leger op de been brengen om de Duitse protestanten te steunen.
Hoewel de koning sympathie koesterde voor de protestanten, betrad hij het strijdperk echter ook uit eigenbelang. Gustaaf Adolf zag een katholieke overwinning in Duitsland als een bedreiging voor zijn grote rijk rond de Oostzee, dat zich uitstrekte van Zweden via Finland en de Baltische staten naar Polen.

Christiaan IV wilde roem verwerven op het slagveld, maar zijn deelname aan de Dertigjarige Oorlog werd een mislukking.
Deense koning krijgt pak slaag
Gustaaf II Adolf van Zweden was niet de eerste Scandinavische koning die zich inliet met de Duitse godsdienstoorlog. Christiaan IV van Denemarken had zijn vingers er al aan gebrand.
De eerste Scandinavische vorst die de Duitse protestanten te hulp schoot, was Christiaan IV van Denemarken. In zijn hoedanigheid als hertog van Holstein besloot hij de wapens op te pakken – tegen de zin van zijn rijksraad.
In 1625 trokken de Denen Duitsland binnen. Christiaan beschouwde zichzelf als een groot veldheer, maar kon zich niet meten met de keizerlijke legerleider graaf Tilly, die een jaar later bij Lutter am Barenberge tegenover het Deense leger stond.
De twee strijdmachten waren ongeveer even groot, en na een zwaar bombardement ging Tilly in de aanval. De Denen sloegen de katholieken af en gingen zelf in de aanval. Maar vervolgens werden ze teruggedreven door de katholieken en raakten ze in paniek. Christiaan sloeg op de vlucht en verloor circa de helft van zijn leger.
Hierna waren de Denen voortdurend in de aftocht, en katholieke legers trokken al plunderend door Jutland. De koning moest een verdrag ondertekenen waarin hij beloofde zich niet meer te bemoeien met de Duitse oorlog.
Volgens de Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna wilde de vorst ‘de veiligheid van zijn koninkrijk garanderen en de onderdrukte landen (in Duitsland, red.) bevrijden’.
Op 26 juni 1630 arriveerde Gustaaf Adolf met een leger van 13.000 man in Peenemünde op het eiland Usedom in het noorden van Duitsland.
Die zomer kregen de Zweden versterking van andere eenheden, waaronder een groep Schotse huurlingen onder leiding van baron Robert Munro, die naar Duitsland was gekomen met ‘een handjevol oude, ervaren soldaten, die bereid zijn allerlei ontberingen te trotseren’, zoals de Schot het uitdrukte.
Koning krijgt een kil onthaal
Als de Zweedse koning had gedacht dat de Duitse protestantse vorsten hem met open armen zouden ontvangen, kwam hij van een koude kermis thuis. Veel vorsten waren bang dat Gustaaf Adolf zich niet zou ontpoppen als een bondgenoot en bevrijder, maar als een veroveraar. Door strategisch belangrijke havens aan de noordkust te bezetten, zouden de Zweden de controle krijgen over de Duitse handel via de Oostzee.
Op 10 juli 1630 rukte Gustaaf Adolfs leger op naar Stettin, de hoofdstad van Pommeren, waar de Zweedse koning vorst Bogislaw XIV onder druk zette om een alliantie te sluiten. Maar verder kostte het hem de grootste moeite om machtige bondgenoten te vinden.
‘Al onze soldaten zijn rijk geworden. God staat aan onze zijde.’ De katholieke graaf Pappenheim nadat zijn mannen Maagdenburg hadden uitgemoord
Slechts één andere stad schaarde zich in het begin aan Zweedse zijde: het kleine Maagdenburg met zijn 25.000 inwoners. Maar zodra dat nieuws bekend was geworden, rukte een keizerlijk leger op om de stad te belegeren.
Achter de muren gingen de inwoners ervan uit dat de Zweden hen zouden komen ontzetten, maar Gustaaf Adolf wilde zijn soldaten nog niet inzetten. Hij stuurde één militair adviseur naar het stadje ten zuidwesten van Berlijn. Verder stond Maagdenburg er alleen voor.
Slachtoffers belanden in rivier
Die adviseur kon het verschil niet maken, en op 20 mei 1631 bestormden de keizerlijke troepen de stad. Dagenlang hielden ze verschrikkelijk huis in de stad. Vrouwen werden mishandeld en op straat verkracht en de inwoners werden beroofd van al hun bezittingen door de soldaten, die al een tijdlang geen soldij hadden gekregen.
‘Toen de burgers niets meer hadden om aan de soldaten te geven, begon de ellende pas goed,’ zei raadslid Otto von Guericke. ‘Toen begonnen de troepen te slaan en te dreigen mensen dood te schieten, te doorboren en op te hangen.’

De boeren hadden het zwaar tijdens de Dertigjarige Oorlog: hun gewassen en bezittingen werden geroofd, en de vrouwen werden verkracht.
En bij dreigementen bleef het niet. Van de 25.000 inwoners overleefde maar een op de vijf.
‘Ik denk dat meer dan 20.000 zielen verloren gingen. Het staat vast dat er niets afschuwwekkenders is voltrokken als straf van God sinds de verwoesting van Jeruzalem. Al onze soldaten zijn rijk geworden. God staat aan onze zijde,’ concludeerde de bevelhebber van de keizerlijke troepen, graaf Pappenheim.
Zijn soldaten hadden twee weken nodig om alle lichamen in de Elbe te gooien – zo veel doden lagen er in de straten.
Plunderen moet gestopt
In die tijd was het gebruikelijk dat soldaten ‘van het land leefden’. In de praktijk betekende dat dat ze roofden en plunderden, en dat de buit uit veroverde steden deel uitmaakte van hun soldij. Het bloedbad in Maagdenburg was echter zo heftig dat het in heel Europa veroordeeld werd.
Gustaaf Adolf wilde het anders doen. In 1621 had de Zweedse koning zijn soldaten bepaalde vormen van plundering verboden. In het decreet waarin hij dat bepaalde, stond: ‘Geen soldaat mag een stad of dorp op vijandelijk grondgebied in brand steken’ en ‘Geen man mag een kerk of ziekenhuis plunderen.’ Overtreding werd met de dood bestraft.
‘Voordat we Brandenburg verlieten, werd het kleine koninklijke leger getroffen door de pest. Bijna iedereen was ziek. Alleen al in ons regiment stierven er meer dan 30 soldaten in één week.’ Robert Munro over de pest in het Zweedse leger
Toen Gustaaf Adolfs zwager en bondgenoot, de vorst van Brandenburg, schreef om te vragen wat hij moest doen met een stel Zweedse officieren die zich hadden misdragen jegens de burgerbevolking, antwoordde de koning kortaf: ‘Heeft mijn zwager geen galgen in zijn land? Of is hij door zijn hout heen?’
Maar ook voor Gustaaf Adolf was het moeilijk om een jarenlange gewoonte de nek om te draaien. De mannen waren eraan gewend dat ze zich konden toe-eigenen wat ze wilden en de vijandelijke burgerbevolking konden terroriseren. In grote delen van Duitsland kregen de Zweden dan ook snel een slechte naam.
Zweden rukken op
Het duurde even voordat het Zweedse leger krachtig genoeg was om een grootschalig offensief te beginnen in Duitsland. Eerst moesten er versterkingen komen uit Zweden, Finland en het Balticum. Bovendien waren veel soldaten ziek, en Munro schreef in zijn dagboek:
‘Voordat we Brandenburg verlieten, werd het kleine koninklijke leger getroffen door de pest. Bijna iedereen was ziek. Alleen al in ons regiment stierven er meer dan 30 soldaten in één week.’
Maar toen de aanval eenmaal op gang kwam, boekten de Zweden veel terreinwinst. In april 1631 versloegen ze een katholiek leger bij Frankfurt aan de Oder en stelden ze een aantal oversteekplaatsen veilig. De Zweden rukten op naar Werben, waar ze de Elbe overstaken. De katholieke generaals hadden deze snelle opmars niet zien aankomen.
‘Toen ze hoorden dat ons leger de Elbe was overgestoken, werden ze zo bang dat ze ervandoor gingen zonder achterom te kijken, terwijl ze de ene brief na de andere aan generaal Tilly schreven om hem om hulp te vragen,’ aldus Munro.
De Zweden namen Werben in en versterkten de stad in afwachting van de komst van Tilly en zijn leger.

Gustaaf II Adolf rekende op de steun van God in de Dertigjarige Oorlog.
‘Hij (Tilly, red.) probeerde ons bij Werben te grazen te nemen voordat we ons konden ingraven,’ schreef de Schot Munro, en hij vervolgde:
‘Maar terwijl hij alleen overdag optrok met zijn leger, groeven wij dag en nacht met spades en scheppen in de grond en konden we vóór zijn komst dekking zoeken voor zijn kanonnen.’
Op 1 augustus 1631 arriveerde Tilly ’s avonds bij Werben met zijn geschut, maar Gustaaf Adolf was voorbereid.
‘Ze openden het vuur op ons met 32 grote kanonnen,’ aldus Munro, die met zijn mannen dekking zocht onder de muren.
De hele nacht bombardeerden de katholieken de vesting, waarna de Zweedse cavalerie in de aanval ging.
‘Ze stootten door en zaaiden met hun paarden chaos in de gelederen van de vijand. Ze hakten de katholieken neer vanaf hun paarden terwijl die er in volle vaart vandoor gingen,’ schreef Munro.
Een paar dagen later probeerden de mannen van Tilly de Zweedse vesting weer aan te vallen, maar het was opnieuw vergeefs.
Gustaaf Adolf treft Tilly op het slagveld
Na de nederlaag bij Werben trok Tilly zich terug om op versterkingen te wachten. Gustaaf Adolf trok ondertussen verder op naar het zuiden.
De gevechten bij Werben hadden geen duidelijke winnaar opgeleverd, en beide aanvoerders bereidden zich voor op een echte veldslag, waarbij ze hun tegenstander in de pan konden hakken.
De krachtmeting liet niet lang op zich wachten. Op 7 september 1631 stond Gustaaf Adolf tegenover de 72-jarige Tilly bij Breitenfeld, niet ver van Leipzig.
Tilly was al tientallen jaren een van de beste bevelhebbers van Europa en in de huidige oorlog had hij nog geen veldslag verloren. Hoewel hij maar 35.000 soldaten tegenover de 42.000 van Gustaaf Adolf kon stellen, was hij een geduchte vijand voor de Zweedse koning.
Militaire genieën hadden verschillende tactiek
Bij Breitenfeld stonden Gustaaf Adolf en graaf Tilly, twee uitstekende bevelhebbers, tegenover elkaar. Beiden hadden vele jaren ervaring op het slagveld, maar ze pakten het totaal verschillend aan.

Graaf Tilly
INFANTERIE: De generaal gebruikte tercio’s: rechthoekige formaties waarin soldaten met een piek de vijand op afstand hielden. Zo’n formatie kon door een vijandelijke linie breken.
CAVALERIE: De bejaarde bevelhebber stuurde zijn ruiters vaak op de vijand af om een pistoolsalvo af te vuren, waarna ze rechtsomkeert maakten.
ARTILLERIE: Hij had zware kanonnen, die op een vaste plaats stonden om de vijand te bestoken. Ze hadden een groot bereik, maar waren niet mobiel.

Gustaaf II Adolf
INFANTERIE: De Zweedse koning had veel musketiers, die de vijand konden beschieten. Die waren snel te trainen en konden de vijand op grote afstand veel schade berokkenen.
CAVALERIE: De vorst zette infanteristen met een musket tussen zijn ruiters. Als de vijandelijke cavalerie aanviel, stuitte die op een muur van musketkogels.
ARTILLERIE: De Zweedse artillerie bestond uit kleine kanonnen. Het bereik viel tegen, maar ze konden in het heetst van de strijd verplaatst worden.
Tilly’s leger bestond uit doorgewinterde veteranen, terwijl de Zweedse eenheden meer gemengd waren. Gustaaf Adolf had weliswaar veel Zweedse en Finse veteranen van de oorlogen tegen Polen bij zich, maar zijn leger telde ook een Saksisch korps dat in feite uit ongeoefende boeren bestond.
De keizerlijke troepen slaakten de strijdkreet ‘vader Tilly!’, waarna de bejaarde generaal voor zijn mannen op en neer reed om hen aan te moedigen. De Waalse graaf stelde zijn leger meestal op in twee rijen van zogeheten tercio’s, wat in die tijd gebruikelijk was.
Een tercio was een rechthoekige formatie van piekeniers met lange lansen, die aan de flanken werden gedekt door kleine groepjes soldaten met musketten. Zo’n grote formatie was goed opgewassen tegen een aanval van de vijandelijke cavalerie, maar was kwetsbaar voor kanonnen en musketten.
Dat wist de Zweedse koning, en zijn leger maakte daarom volop gebruik van vuurwapens. De Zweedse gelederen telden meer musketiers dan piekeniers, en de loodzware kanonnen die de katholieken gebruikten, waren aan protestantse zijde vervangen door kleinere exemplaren die makkelijker te verplaatsen waren.
Pappenheim trotseert orders
De kanonnen openden de slag met een urenlang artilleriebombardement. De linkerflank van het keizerlijke leger stond onder leiding van maarschalk Gottfried Heinrich Graf zu Pappenheim: een moedige, maar enigszins roekeloze officier, die het bevel voerde over 5000 ruiters.
Toen hij meer dan twee uur onder vuur was genomen door de vijand, kon Pappenheim niet meer wachten en stuurde hij zijn cavalerie naar voren.
Tilly zag dat zijn ondergeschikte zonder toestemming in de aanval ging en riep woedend: ‘U (Pappenheim, red.) hebt me beroofd van mijn eer!’

De Zweedse koning vocht zelf mee en liep daarom groot gevaar.
Normaal zouden de zware ruiters van Pappenheim korte metten maken met de Zweedse cavalerie, die kleinere paarden en slechter materieel had, maar Gustaaf Adolf had veel musketiers opgesteld tussen zijn ruiters, en met hun vuur en een tegenaanval van de Zweedse ruiterij sloeg hij de aanval van Pappenheim af.
Nadat de koppige maarschalk zeven keer had geprobeerd door de formatie van de vijand te breken, werden de katholieke ruiters uiteindelijk teruggedreven door een Zweedse tegenaanval.
Saksen gaan ervandoor
Intussen had Tilly bevel gegeven om langs de rest van het front aan te vallen. Aan de linkerflank van de Zweden stonden de slecht getrainde Saksen, en die werden aangevallen door wat er over was van de katholieke cavalerie. Kolonel Sydnam Poyntz van het Saksische leger beschreef wat er toen gebeurde:
‘Ruiters van beide partijen zochten de confrontatie, en het was een langdurig en fel gevecht. Mijn heer, de hertog, was ontsteld dat hij zo veel mannen om zich heen zag sneuvelen, want hij was niet gewend om zich in het heetst van de strijd te bevinden. Toen hij na een tijdje voor zijn eigen leven begon te vrezen, trok hij zich terug en droeg hij het bevel over aan zijn generaal Arnim, waarna hij het slagveld in alle haast verliet.’

De Zweedse koning Gustaaf II Adolf ontpopte zich in de 17e eeuw als een genie op het slagveld en maakte zijn land tot een militaire grootmacht.
Gelijktijdig viel het centrale deel van Tilly’s leger de Zweden aan en stuurde hij een deel van zijn infanterie op de Saksen af.
‘De Saksische soldaten, jonge knapen die nog nooit gevochten hadden, zagen nu hun kameraden vallen en lagen zwaar over vuur, terwijl hun hertog ervandoor ging. Ze lieten hun wapens vallen en gingen hun vorst achterna,’ aldus kolonel Poyntz. De katholieken waren aan de winnende hand.
Koning leidt tegenaanval
Peter Hagendorf, een gewone Duitse soldaat die aan katholieke zijde vocht, deed mee aan de aanval op de Saksen van Gustaaf Adolf: ‘We stonden aan de rechterflank en hadden de Saksen aangevallen, die we snel op de vlucht joegen.’
Ook de Schot Robert Munro zag dat de Saksen vluchtten en de Zweedse linkerflank kwetsbaar achterlieten: ‘De Saksen gebruikten hun benen en dropen af, in het geloof dat alles verloren was. Ze roofden onze wagens en bagage leeg.’
Aan katholieke zijde werd gejuicht: ‘Toen dachten we dat we hadden gewonnen,’ vertelde Hagendorf.

Zo’n 50 partijen namen deel aan de onderhandelingen die na een paar jaar leidden tot de Vrede van Westfalen van 1648.
Oorlog was nog lang niet voorbij
In 1632 was de Dertigjarige Oorlog nog lang niet voorbij. In de 16 jaar daarna groeide hij uit tot een van de meest verwoestende conflicten van Europa.
Ten tijde van de Zweedse verovering van München was de Dertigjarige Oorlog pas halverwege, maar de Zweedse dominantie liep wel ten einde. Tijdens een grote veldslag bij Lützen in de nazomer van 1632 sneuvelde Gustaaf Adolf. Zweden bleef daarna doorvechten, maar zou nooit meer een echt sterke partij vormen.
Frankrijk en de Nederlanden raakten aan protestantse zijde betrokken bij de strijd in Duitsland, terwijl Spanje steeds actiever ging deelnemen aan de kant van de katholieken. Nu deze grootmachten meevochten, sloeg de strijd zelfs over naar de Caribische koloniën.
In de loop van de oorlog werden grote gebieden in Duitsland verwoest en werd het steeds moeilijker om grote legers op de been te houden. Pas in 1648, 30 jaar na het uitbreken van de oorlog, werd er vrede gesloten.
De protestantse vorsten kregen meer vrijheid en macht, de Nederlanden maakten zich los van Spanje en Frankrijk en Zweden kregen er grondgebied bij.
De overwinningsroes duurde echter maar kort, want terwijl de Saksen vluchtten, boekten de Zweden op een andere plaats succes. ‘Onze linkervleugel was totaal verslagen,’ aldus Hagendorf.
Gustaaf Adolf leidde nu zelf een aanval dwars over het front, en de Zweedse cavalerie maakte gehakt van het katholieke leger.
De Zweden behaalden een verpletterende zege bij Breitenfeld. Gustaaf Adolf was ruim 5500 man verloren, maar van het katholieke leger was niets over: van Tilly’s 35.000 soldaten waren er 27.000 dood, gewond, gevangengenomen of gedeserteerd.
Soldaten proosten met Beiers bier
Na de overwinning bij Breitenfeld begon een nieuwe fase in de oorlog. Voor het eerst maakten de protestanten de dienst uit, en Gustaaf Adolf wist diep door te dringen op katholiek grondgebied. In de tweede helft van 1631 veroverden de Zweden stad na stad.
‘Deze opmars was even winstgevend als bevredigend voor ons,’ schreef Munro, wiens troepen de Beierse steden plunderden die zich verzetten tegen de Zweden.
Het einddoel van de Zweedse koning was de grote stad München. De inwoners waren bang dat ze afgeslacht zouden worden uit wraak voor het bloedbad in Maagdenburg. In de hoop de koning gunstig te stemmen gaf de stad zich op 17 mei 1632 over aan de Zweden, en die strategie leek te werken.

In de lente van 1632 trokken de Zweden triomfantelijk München binnen.
Gustaaf Adolf stuurde zijn mannen niet de stad in om te roven en brand te stichten, maar bepaalde dat de inwoners een losgeld van 300.000 daalders moesten betalen: een enorm bedrag, dat niet zomaar bijeengeharkt was. De koning stond de inwoners toe om gijzelaars ter beschikking te stellen tot het geld er was, en ging ermee akkoord dat een deel van het losgeld betaald mocht worden met 22.000 liter Beiers bier, dat hij onder zijn soldaten verdeelde.
De vorst was op het toppunt van zijn macht. Zijn soldaten hadden de onoverwinnelijk geachte Tilly verslagen, en de Duitse godsdienstoorlog leek bijna achter de rug.
Maar voor het eind van het jaar bleek dat dat te optimistisch gedacht was: de katholieken kwamen sterk terug. De Schot Munro sneuvelde op een Duits slagveld, en de Leeuw van het Noorden zou weldra voor het laatst brullen.
MEER OVER GUSTAAF II ADOLF
- Theodore Ayrault Dodge: Gustavus Adolphus: A History of the Art of War from Its Revival After the Middle Ages to the End of the Spanish Succession War, Houghton, Mifflin and Company, 2019