Bloed sijpelt uit de dij van Alonso de Contreras. De 19-jarige Spanjaard verbijt de pijn. In de afgelopen 24 uur is zijn dij doorboord door een musketkogel en heeft een hellebaard een diepe wond gemaakt in zijn hoofd. Maar hij weet dat hij geluk heeft – in tegenstelling tot veel van zijn kameraden, leeft hij nog. En zo meteen zal hij zich weer in het strijdgewoel storten.
Het is 1601, en Alonso de Contreras bevindt zich aan boord van een galei nabij de Egyptische stad Alexandrië. In de mast van het schip wappert een rode vlag met een wit kruis – het symbool van de christelijke Orde van Sint Jan op Malta. De 150-koppige bemanning van de galei bestaat uit door de staat gesubsidieerde kapers die door de paus zelf zijn gemachtigd om kruistochten te ondernemen op de Middellandse Zee.
‘Vader, zegen ons, want dit kan weleens onze laatste dag zijn.’ Maltese kapitein voor de aanval op een islamitisch schip
Al ruim een etmaal achtervolgt de kapersgalei van De Contreras een reusachtige, zwaarbewapende galei van het Ottomaanse Rijk. Bij de eerste ontmoeting tussen de twee schepen vuurden beide hun kanonnen af, waarna er man tegen man op het dek gevochten werd tot De Contreras en zijn metgezellen zich moesten terugtrekken. Maar nu zijn de christenen klaar voor de laatste ronde.

De Ottomaanse schepen waren vaak zwaarbewapend, met veel soldaten aan boord, dus de Maltezers moesten hard werken voor hun buit.
‘Vader, zegen ons, want dit kan weleens onze laatste dag zijn,’ zegt de kapitein tegen de priester van het schip, die zojuist is opgeroepen. De priester doet wat hem gevraagd wordt, en met Gods zegen beginnen de christelijke kruisvaarders aan de laatste aanval.
Drie uur lang bulderen kanonnen en musketten, tot de kruisvaarders erin slagen het vijandelijke schip te veroveren.
‘We wisten dat we gewonnen hadden toen de Turken, toen ze zo dichtbij land zagen, in zee sprongen,’ schreef De Contreras jaren later.
In het ruim van het Ottomaanse schip liggen meer dan 250 dode Turken, die snel overboord worden gegooid, waarna de buit kan worden verdeeld. De Contreras krijgt 1500 dukaten, een fortuin voor de jonge Spanjaard.
Alonso de Contreras is slechts een van de vele gelukszoekers die zich in de 17e eeuw aansluiten bij de Orde van Malta ofwel de johannieters. In de anderhalve eeuw daarop groeit het beruchte piratenleger van de kruisvaarders gestaag.
Niet alleen de Ottomanen hebben reden om de Maltese vlag te vrezen. Al snel worden ook christelijke schepen het doelwit van de zeerovers – en zelfs de paus kan de heilige piraten niet tegenhouden.
Malta is piratennest
De johannieters waren 71 jaar eerder, in 1530, op Malta aangekomen. De christelijke kruisvaarders hadden ruim 200 jaar op het mooie Griekse eiland Rodos geheerst, maar in 1522 viel de Ottomaanse sultan Süleyman de Grote het eiland aan. Met een enorm leger verdreef de sultan de circa 600 ridders en 5000 soldaten.
Acht jaar zwierven de kruisvaarders door Europa, tot de Spaanse koning Karel V hun Malta toewees. Dit eiland midden op de Middellandse Zee was een strategisch belangrijke basis voor de Europeanen om de oorlogszuchtige Ottomanen op afstand te houden. De moslims beheersten de meeste landen rond de Middellandse Zee.

Karel V van Spanje streed in het oosten tegen de Ottomanen, terwijl zijn conquistadors in het westen Amerika veroverden.
Toen de johannieters voor het eerst de vlakke zandstenen kliffen van Malta aan de horizon zagen, barstten sommigen van hen naar verluidt in tranen uit. Op het eerste gezicht lijkt Malta dan ook niet veel soeps. Het is maar 27 kilometer lang en is met kale rotsen bedekt.
Dit zou echter een groot voordeel blijken voor de ridders. Het eiland was moeilijk binnen te dringen, en de johannieters gebruikten de zandsteen om van Malta de meest onneembare vesting van Europa te maken, met sterke muren rond de belangrijkste havensteden.

De johannieters bouwden grote vestingwerken om Malta te beschermen tegen Ottomaanse aanvallen vanaf zee.
Toen de johannieters arriveerden, leed Malta al tientallen jaren onder plunderende moslimpiraten van de Noord-Afrikaanse of Barbarijse kust. Maar de circa 20.000 eilandbewoners deden zelf ook aan piraterij om in hun levensonderhoud te voorzien.
Hout, metalen en zeker ook voedsel waren schaars, en om te overleven verkregen de eilandbewoners goederen van de vele langsvarende koopvaardijschepen – al dan niet legaal. Dus toen de ridders van Sint Jan zich op het eiland vestigden, was Malta al het beruchtste piratennest van Europa.
Dat bood de johannieters een gouden kans om wraak te nemen op de Ottomanen. Ze brachten een kleine vloot galeien mee naar Malta, die doorgaans geroeid werden maar ook zeilen hadden. Hiermee gingen ze, geholpen door de lokale bevolking, op zoek naar de schepen van de vijand.

In de film The Maltese Falcon geven de johannieters de koning een gouden valk, maar dat is een fabeltje.
Ridders kregen Malta voor een valk
Acht jaar nadat de Ottomanen in 1522 de johannieters van Rodos hadden verdreven, schonk de Spaanse koning Karel V Malta aan de kruisvaarders. Hij hoopte dat de orde de Europese mogendheden kon helpen om de moslims op afstand te houden.
Maar Karel stelde ook voorwaarden: de ridders moesten in vrede samenleven met de bevolking van het eiland, en de koning wilde elk jaar op Allerheiligen, 1 november, een valk cadeau krijgen. In de beroemde film The Maltese Falcon is de valk van goud, maar in werkelijkheid was het een echte.
De koning hield van jagen met roofvogels en de Maltezen stonden erom bekend dat ze de beste jachtvalken van Europa fokten en trainden. Zo’n 250 jaar lang leverden de kruisridders elk jaar een jachtvalk aan de Spaanse koning.
Ottomanen zetten aanval in
Malta was de Ottomanen in alle opzichten een doorn in het oog, en reeds in 1551 probeerde de beruchte Ottomaanse zeerover Turgut Reis het eiland te veroveren. Maar dat mislukte.
In de jaren daarop nam het aantal aanvallen van johannieters op Ottomaanse schepen toe, en onder leiding van grootmeester Jean de la Valette maakten de christelijke kapers meer dan 3000 moslims tot slaaf.
Uiteindelijk had Süleyman de Grote er genoeg van. Op 18 mei 1565 zette hij alles op alles om Malta klein te krijgen en ‘het slangennest tot de grond toe af te branden’. Met de grootste vloot sinds de oudheid en 50.000 strijders voeren de Ottomanen naar het eiland.

Na de verovering van Constantinopel in 1453 namen de Ottomanen grote gebieden rond de Middellandse Zee in.
Moslims bedreigden Middellandse Zeegebied
Het Ottomaanse Rijk werd in de 16e eeuw een supermacht dankzij veroveringen in Europa en Noord-Afrika. Vanwege die expansie vreesden de Europese machthebbers dat het hele Middellandse Zeegebied zou worden veroverd.
‘De tijd is gekomen dat het christendom optreedt tegen de Ottomanen en dat de christelijke vorsten hen samen bestrijden en wegvagen.’
Dat bulderde paus Pius V in 1566. Sinds de verovering van de Griekse havenstad Thessaloniki in 1387 vormde het Ottomaanse Rijk een constante bedreiging voor zijn buren, die een voor een werden onderworpen.
In 1453 veroverden de Ottomanen Constantinopel. Syrië en Egypte werden in 1516 en 1517 veroverd, en Rodos viel in 1522. Vier jaar later annexeerde de sultan ook een deel van Hongarije.
In Noord-Afrika allieerden de Ottomanen zich met Barbarije, vanwaar moslimpiraten de christelijke scheepvaart teisterden. Daarmee dreigden de moslims de Middellandse Zee volledig af te sluiten voor christelijk Europa.
Ottomanen hadden veel invloed op Middellandse Zeekusten

Christenen vochten voor Middellandse Zee
Vanaf de 14e eeuw veroverden de Ottomanen steeds grotere delen van het Middellandse Zeegebied en dreigden ze de zee af te sluiten voor christelijke schepen.

Ridders werden verdreven
In 1522 veroverden de Ottomanen Rodos op de johannieters, die vanaf hier de Ottomanen op afstand hadden gehouden. De kruisvaarders zetten de strijd echter voort vanaf Malta.

Grieken gingen werken voor Ottomanen
In de 16e eeuw was bijna heel Griekenland in Ottomaanse handen. Griekse zeelui werden vanwege hun expertise ingelijfd bij de Ottomaanse vloot.

Moslimpiraten plunderden
Vanaf de Barbarijse kust in Noord-Afrika plunderden moslimpiraten, bondgenoten van de Ottomanen, de scheepvaart. Vooral in Algerije, Tunesië en Libië zaten veel piraten.
Jean de la Valette en zijn ridders, de lokale Maltezen en enkele Spaanse troepen waren in totaal slechts met zo’n 7000 man, maar ze vochten zo fel dat de Turken het na maandenlange belegeringspogingen opgaven. Bij de gevechten sneuvelde ook Turgut Reis.
‘Nooit eerder klonk muziek zo lieflijk als het gelui van onze klokken die dag,’ schreef de christelijke soldaat Balbi di Correggio toen de Ottomanen afdropen.

Grootmeester Jean de Valette van de johannieters leidde de verdediging van Malta tegen het Ottomaanse invasieleger.
Het beleg maakte de Maltezer ridders niet minder strijdlustig, integendeel. De nieuwe grootmeester Pietro del Monte gaf kort daarop ook particuliere piraten toestemming om – onder de vlag van de Orde van Malta – moslimschepen te plunderen. In ruil daarvoor moesten zij een percentage van hun buit afstaan aan de orde, die met deze uitbreiding van zijn vloot een ware piratenindustrie op poten zette.
De nederlaag van de moslims bij Malta in 1565 werd gevolgd door nog een militair fiasco toen de Ottomaanse vloot in 1571 bij de haven van Lepanto (nu Nafpaktos in Griekenland) door een christelijke vloot werd verslagen. Daaruit bleek dat de Ottomaanse vloot niet onoverwinnelijk was.
Vanwege de zege, waaraan ook de Maltese kruisvaardersvloot bijdroeg, trokken in de jaren daarop allerlei Griekse kapiteins, criminelen en avonturiers naar Malta om hun geluk als piraat te beproeven, met de zegen van de kruisvaarders.
Een van de gelukszoekers was Alonso de Contreras uit Madrid.
Zeeman verliest zijn hoofd
Op zijn 13e had De Contreras in Madrid een vriendje doodgestoken, waarna hij de stad was ontvlucht. Hij ging bij het Spaanse leger, maar deserteerde en kwam uiteindelijk op Malta terecht, waar hij aanmonsterde op een piratenschip.
‘We namen alle vrouwen en kinderen gevangen, maar de meeste mannen wisten te ontkomen.’ Piraat Alonso de Contreras
In de jaren daarop voer De Contreras plunderend over de Middellandse Zee. Volgens zijn dagboek was hij in 1601 bij de aanval op La Mahometa (nu Hammamet in Tunesië) aan de Barbarijse kust. Tegen de avond gingen hij en zo’n 300 andere piraten bij de stad aan land, met tulbanden op om de inwoners te misleiden. Die liepen de christenen nietsvermoedend tegemoet in de veronderstelling dat het terugkerende moslimpiraten waren.
‘We namen alle vrouwen en kinderen gevangen, maar de meeste mannen wisten te ontkomen. Toen plunderden we de stad,’ schrijft De Contreras.
Volgens de jonge zeerover werden er honderden gevangenen aan boord van de schepen gebracht. Een ruim 3000-koppig moslimleger kwam te laat: de christelijke kapers waren al weg.
‘We verloren drie ridders en vijf soldaten, die sneuvelden doordat ze te hebberig werden. Daarna keerden we vrolijk terug naar Malta,’ aldus De Contreras, die zijn deel van de buit direct uitgaf aan quiracas, prostituees.
‘De courtisanes van het eiland zijn zo mooi en uitgekookt dat ze alles hebben wat de ridders en soldaten hebben,’ erkende hij.
‘Een kanonskogel landde recht op zijn hoofd, dat verbrijzeld werd. De hersenmassa besmeurde degenen die naast hem stonden.’ Kruisridder Alonso de Contreras
De plunderingen verliepen echter niet altijd zo soepel. Datzelfde jaar was De Contreras bij de aanval op een grote Ottomaanse galei, die door honderden soldaten met handwapens en kanonnen werd verdedigd. Bij de eerste confrontatie verloor De Contreras 17 kameraden.
‘Een Hollandse kanonnier was een kanon aan het laden toen een vijandelijke kanonskogel recht op zijn hoofd landde, dat volledig verbrijzeld werd. De hersenmassa besmeurde degenen die naast hem stonden,’ aldus De Contreras. Een schedelfragment trof een andere zeeman in het gezicht die was geboren met een nogal kromme neus.
‘Maar toen de wond genezen was, leek zijn neus ineens meer op de mijne!’ schrijft De Contreras verbaasd.
Slavernij is erger dan de dood
De johannieters mochten volgens hun eigen regels alleen moslimschepen aanvallen. Toch hadden de Maltese kapers het ook vaak op Venetiaanse en vooral Griekse schepen gemunt.
Het voorwendsel was dat de Venetianen in de 16e eeuw veel handel dreven met de Ottomanen, waardoor ze ‘hoeren van de Turken’ werden genoemd. En zolang de Venetiaanse schepen goederen vervoerden voor de islamitische vijand, vonden de johannieters dat zij ze mochten aanvallen.
Dezelfde logica werd toegepast op schepen van Grieks-orthodoxe christenen. In de 16e eeuw was een groot deel van Griekenland veroverd door de Ottomanen, die veel gebruikmaakten van Griekse zeelieden en schepen. Ze hoopten dat de zeerovers hun schepen daardoor met rust zouden laten, maar dat bleek niet het geval.
‘Door zelfmoord te plegen, voorkwam hij jaren van ellende.’ Brit Henry Blunt over Turkse zelfmoordenaar (1634)
In 1634 was de Britse reiziger Henry Blunt aan boord van een Frans schip getuige van een aanval op een Grieks koopvaardijschip door Maltese kapers bij de Egyptische havenstad Alexandrië.
‘We keken verbijsterd toe hoe drie Turken op het Griekse schip gevangen werden genomen. De vierde en laatste Turk liep naar de achtersteven van het schip. Hij boeide zichzelf met touw en dook in zee. Door zichzelf van het leven te beroven, voorkwam hij jaren van ellende,’ schreef Blunt.
Ellende was precies wat moslims die de ontmoeting met de christelijke zeerovers overleefden, te wachten stond. Vaak was de kostbaarste schat aan boord niet de lading, maar de bemanning. De vraag naar slaven was enorm, want de galeien van de Franse, Spaanse, Italiaanse en Ottomaanse vloten werden alle door slaven geroeid.
Het was onvermijdelijk dat soms ten onrechte Griekse koopvaardijschepen werden geplunderd die niet onder het Ottomaanse Rijk vielen. In dat geval werden de bemanningsleden niet tot slaaf gemaakt, maar verloren ze wel hun schip plus alle lading.
Voordat ik zelf iets kon doen, trokken vier mannen mijn kleren uit.’ Fransman Jean de Thévenot over de Maltezer ridders
De reden was dat Grieks-orthodoxe christenen voor de piraten geen ‘echte’ christenen waren. Een deel van de Grieken klaagde de kruisvaarders aan bij het johannieter tribunaal op Malta, en velen van hen wonnen en werden gecompenseerd.
Sommige kapers gingen voor elke buit, ongeacht geloofsrichting. In 1657 was de Fransman Jean de Thévenot op weg naar de havenstad Akko in Palestina toen zijn schip werd geënterd door Maltese kapers, die niet luisterden toen De Thévenot riep dat hij Frans en christen was.
‘Het grootste deel van de tijd had ik een pistool tegen mijn keel en een zwaard tegen mijn buik. Op een gegeven moment vroegen ze mij om me uit te kleden. Voordat ik zelf iets kon doen, trokken vier mannen mijn kleren uit, waardoor ik poedelnaakt was. Ze prikten me met zwaarden totdat ik mijn gouden ring afdeed en die naar hen gooide,’ zei hij.

Vaak omsingelden Maltezers vijandelijke schepen met een aantal galeien, zodat ze van meerdere kanten konden aanvallen.
Galeien met zware artillerie versloegen vijand
De kruisvaarders op Malta hadden op het hoogtepunt van de plunderingen 30 galeien. Een galei werd door maximaal 200 slaven voortgeroeid, en als de buit dichtbij was, vuurden de kapers de kanonnen af.
Toen de johannieters in 1530 op Malta aankwamen, hadden ze vier galeien. In de tweede helft van de 17e eeuw waren dat er 20 à 30. Zo’n twee derde van de schepen was echter geen eigendom van de ridderorde, maar van particuliere kapers die onder de vlag van de kruisvaarders voeren.
Elke galei bood plaats aan 150 à 200 kapers, zodat de vloot op het hoogtepunt 4500-6000 zeelui in dienst had. Daarbij kwamen zo’n 200 slaven per galei, die de roeispanen bedienden. De schepen hadden zeilen, maar de roeiriemen gaven de galeien extra snelheid om hun doelwit in te halen.
De aanval werd ingezet door het vijandelijke schip onklaar te maken: masten en zeilen werden kapotgeschoten met zware kanonnen in het voorste deel van de galei.
Dan vuurden de kapers musketten en kleine kanonnen – draaibassen – af. De waardevolste buit waren vaak de gevangenen, die als slaven werden verkocht. Daarom was het zaak de bemanning uit te schakelen zonder te veel mensen te doden.
Uiteindelijk enterden de piraten het schip en overmeesterden ze de bemanning, om met de buit terug naar huis te varen.
Overzicht: Zo vochten de piratengaleien





Galei was gebouwd op snelheid
Met zeilen en roeiriemen kwam de galei snel vooruit. Daardoor was het vaartuig vanaf halverwege de 15e eeuw 200 jaar lang overal op de Middellandse Zee populair.
Slaven roeiden
Doorgaans bemanden drie slaven één roeispaan. De grootste galeien hadden 84 roeispanen aan elke kant. Als de kapitein op een zilveren fluitje blies, moesten de slaven gaan roeien.
Kanonnen verzwakten de vijand
De galeien hadden in de voorsteven twee of drie zware kanonnen. Daarmee werden de masten en zeilen van de tegenpartij vernietigd om vluchten onmogelijk te maken. Vaak gaf de vijand het al snel op.
Draaibassen veegden dek leeg
Als het vijandelijke schip was uitgeschakeld, maaiden musketten en kleine, draaibare kanonnen (draaibassen) gewapende tegenstanders op het dek neer. De grootste galeien hadden 35 draaibassen.
Boegspriet was enterbrug
De laatste fase was de verovering van het schip. Op de voorsteven van de galei zat een lange boegspriet, waarmee het vijandelijke dek werd geënterd, waarna het laatste verzet werd neergeslagen.
Piraten smijten met geld
De Fransen en de Grieken waren echter niet alleen slachtoffer van de Maltezer ridders – ze werkten ook met hen samen. Veel kruisvaarders op Malta waren van oorsprong Frans. En aangezien er meestal in en rond de Griekse wateren geplunderd werd, huurden de kruisvaarders vaak Grieken in als loods.
‘Als ik geld heb, vergok ik het of geef ik het uit in de herberg of aan prostituees.’ Anonieme Maltese piraat
Doorgaans was de bemanning van de Maltese galeien een bont gezelschap. De slaven die het schip roeiden waren voornamelijk moslims. De kapitein behoorde tot de Orde van Malta en was bijna altijd een ridder of sergeant. En dan waren er nog de soldaten, die het grootste deel vormden van de rest van de bemanning van 150 à 200 man.
De soldaten kwamen uit heel Europa, maar de meesten werden op Malta gerekruteerd. Vaak waren het vroegere criminelen of gelukszoekers zonder beroep. Zoals een piraat zei bij een proces op Malta: ‘Ik heb geen beroep, en als ik geld heb, vergok ik het of geef ik het uit in de herberg of aan prostituees.’
Iedereen wilde graantje meepikken
De buit van de kruisvaarders moest worden verdeeld onder honderden mensen – van de laagste matroos aan boord van de galei tot de grootmeester zelf op Malta. Voordat de bemanning aan de beurt was, kregen diverse personen en groepen een deel. Er bleef dus voor de individuele piraat weinig over als iedereen betaald was.
De Spanjaard Alonso de Contreras was hierop geen uitzondering. In zijn dagboek beschrijft hij hoe de kapitein hem en zijn makkers tijdens een expeditie beveelt alle speelkaarten en dobbelstenen in zee te gooien, zodat ze niet om geld kunnen spelen.
‘De luis die het eerst uit de grote cirkel was, won het hele bedrag.’ Kruisridder Alonso del Contreras over de goklust van de piraten
De zeelui konden het echter niet laten. Ze tekenden nu een cirkel ter grootte van een hand op een tafel, en daarin een kleinere cirkel.
‘Iedereen die meespeelde, plaatste een luis in de kleine cirkel en zette een fors bedrag in. De luis die het eerst uit de grote cirkel was, won het hele bedrag,’ schrijft De Contreras. Hij voegt er vrolijk aan toe dat de kapitein het verbod op gokken daarna stilletjes opgaf.
Na verloop van tijd werd De Contreras bevorderd tot kapitein van een piratenschip, maar zijn plundertochten eindigden allemaal op dezelfde manier: hij stortte zich onbevreesd in de ene rooftocht na de andere, om zodra hij weer in veilige haven was alle dukaten aan drank, vrouwen en gokken te spenderen.
Rond 1604 verliet Alonso de Contreras Malta en de orde en ging hij elders in Europa op zoek naar nieuwe avonturen. Dit deed hij tot aan zijn dood in 1641. In die tijd leverden de zeerovers Malta veel geld op, maar zoals zo vaak met succes duurde het niet eeuwig.
In dit geval ging het gaandeweg steeds slechter, tot twee van de machtigste mannen in Europa het laatste duwtje gaven.
Napoleon wordt ridders fataal
In de tweede helft van de 17e eeuw en in de 18e eeuw werd de macht van de johannieters danig verzwakt door de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV en de paus. In de jaren 1660 zette Lodewijk sterker in op de handel in de Levant, en dat betekende een verregaande samenwerking met het Ottomaanse Rijk.
De koning kon niet accepteren dat de Maltese zeerovers Franse schepen aanvielen, ook al vervoerden die goederen uit het Ottomaanse Rijk. Daarom vaardigde hij in 1673 een decreet uit dat Maltese kapers die de schepen van de koning aanvielen, vervolgd en gevangengenomen mochten worden.
Daardoor gingen de johannieters zich nog meer op Griekse koopvaardijschepen richten. Konden benadeelde Grieken voorheen verhaal halen bij het tribunaal op Malta, nu werd dat bijna onmogelijk. Zaken werden jarenlang opgeschort en er werden zelfs Grieken gearresteerd wegens meineed – ook al hadden ze in feite de waarheid verteld.
Zolang de kruisvaarders echter onder de vlag van de Orde van Malta voeren, konden de Grieken hun zaak bij Rome aanhangig maken. En daar werd graag gehoor aan gegeven, want de paus wilde op goede voet staan met de belangrijke Griekse kooplieden.
Slachtoffer van Maltese piraten gevonden op zeebodem
In het oosten van de Middellandse Zee hebben duikers een paar jaar geleden het wrak gevonden van een enorm Ottomaans schip. Het zonk rond 1630, toen Maltese piraten hier actief waren. Mogelijk brachten zij het schip dus tot zinken.
In 2015 deed een groep Britse onderwaterarcheologen een spectaculaire ontdekking in de oostelijke Middellandse Zee. Op 2 kilometer diepte voor de kust van Libanon vonden ze 12 scheepswrakken uit diverse perioden.
Een van de jongste wrakken is een koopvaardijschip uit het Ottomaanse Rijk. Het schip, dat door onderwaterrobots werd gevonden, is de Colossus gedoopt en zonk naar schatting rond 1630. Het was maar liefst 43 meter lang en 11 meter breed en kon 700 ton vracht vervoeren.
Hoe het schip ten onder ging, is nog onbekend. Maar volgens de archeologen kan het het werk zijn geweest van Maltese zeerovers. Het gebied waar het schip zonk, was destijds een geliefd jachtterrein van de christelijke piraten.
En hoewel niet met zekerheid te zeggen is of de Maltezers erachter zaten, is het duidelijk dat de bemanning van het koopvaardijschip op de hoogte was van de dreiging. Het vaartuig was bewapend met zes kanonnen die stenen konden afvuren en vuile bommen: houten vaten gevuld met buskruit, stenen, glasscherven en loden kogels.

Porselein in de lading
In het ruim lag onder andere veel Chinees porselein. Het is een van de vroegste vondsten hiervan in de Middellandse Zee.

Producten uit de hele wereld
Het ruim bevatte ook waterkaraffen uit Jemen, keramiek uit Italië, peper uit India en wierook uit Arabië. Alles moest naar Constantinopel.

Robot vond het wrak
Een onderwaterrobot lokaliseerde het wrak op 2 kilometer diepte. Volgens experts is er nooit eerder zo’n groot Ottomaans schip gevonden.
In de 18e eeuw probeerde de grootmeester dit probleem te omzeilen door kapers toe te staan onder de vlag van andere landen te varen – ook al vertrokken alle schepen vanuit Malta. De keuze viel vaak op het Groothertogdom Toscane en het Koninkrijk Spanje, die kruisvaarders op Malta hadden.
Als er Grieken klaagden, wees het tribunaal op Malta de zaak automatisch af omdat hun schip niet tot de Orde van Malta behoorde. En de Grieken konden in Rome geen beroep aantekenen, want de Pauselijke Staat behandelde alleen zaken die rechtstreeks verband hielden met het Maltezer kruis.
Dit juridische getouwtrek leidde tot diplomatieke twisten tussen de grootmeester op Malta en de paus, die zijn best deed om het gewelddadige gedrag van de johannieters in te tomen. Maar de kruisvaarders weigerden hun aanvallen te staken.
Ten slotte had de paus er genoeg van, en in 1732 dichtte hij eindelijk de maas in de wet door een decreet uit te vaardigen dat het piraten van Malta verbood onder vreemde vlag te varen.
Begin jaren 1740 perkte de paus de lucratieve onderneming van de kapers nog verder in. Hij bepaalde dat Maltese piraten voortaan alleen nog mochten patrouilleren langs de Barbarijse kust van Noord-Afrika, die werd beheerst door de Ottomanen en door Noord-Afrikaanse piraten.
Teleurgesteld beseften de johannieters dat de tijden veranderd waren en dat ze, ondanks hun jarenlange strijd en opofferingen, geen steun konden verwachten van de paus of de grote Europese mogendheden.
De christelijke kruisridders bleven plunderen, maar op veel kleinere schaal, tot Napoleon in 1798 Malta veroverde. De Franse generaal wilde vrede met de moslims aan de Barbarijse kust en gooide de johannieters eruit.
Na 250 jaar van door de staat gesubsidieerde piratenrooftochten was het voor de heilige strijders van Malta gedaan met de lucratieve avonturen op de Middellandse Zee.