Het Heilige Roomse Rijk, 1188
Frederik Barbarossa aan Saladin, koning van Egypte
Frederik I bij de Genade van God, de eeuwige verheven keizer van het Heilige Roomse Rijk en machtige bedwinger van zijn vijanden, aan Saladin, luisterrijk vorst van de Saracenen.
Ik raad hem aan verre te blijven van Jeruzalem! U hebt het Heilige Land ontheiligd, waarover wij namens de eeuwige Koning heersen, als hoeder van Judea, Samaria en Palestina.
Ons keizerlijke ambt verplicht ons ertoe hard op te treden tegen dergelijk misdadig gedrag. We eisen derhalve dat u het land en al het andere wat u hebt afgepakt teruggeeft en een boete betaalt voor uw misdaden.
Opdat niet gezegd zal worden dat we onwettig een oorlog beginnen, stellen we – bij het levenbrengende kruis en uit naam van de ware Jozef – hierbij een dag vast waarop we besluiten ten strijde te trekken. Deze dag zal zijn één jaar na 1 november 1188.
We kunnen nauwelijks geloven dat u onwetend bent van wat de oude bronnen verhalen, namelijk dat we in de loop der tijd talloze volken onze heerschappij hebben opgelegd.Dit alles is welbekend aan de koningen in wier bloed het Roomse zwaard zo vaak is gedoopt.
En met Gods hulp zult u ervaren wat onze krijgsscharen van velerlei nationaliteiten vermogen – de woeste Duitsers, die zelfs in vredestijd het zwaard opnemen, de wilde volken van de bronnen van de Rijn, de jongemannen van de Donau, die van geen wijken weten.
We hebben ook lange Beiers en sluwe Zwaben. Verder hebben we waakzame Franken, zwaardvechters uit Saksen, vurige Bourgondiërs en lichtvoetige Alpenstammen, evenals stervensbereide Bohemers en Friezen met speren.
Onze eigen rechterhand – waarvan u wellicht denkt dat deze door onze hoge leeftijd is verzwakt – weet nog altijd het zwaard te hanteren op de aangewezen dag om ons de zege te brengen voor Christus’ zaak, wees daarvan verzekerd.