AOP/Getty Images

Lawrence of Arabia stak het Midden-Oosten in brand

In 1916 bedacht Groot-Brittannië een list in de oorlog tegen het Ottomaanse Rijk. Een leger bedoeïenen onder leiding van de Britse officier Thomas Lawrence moest het rijk van de Turken van binnenuit ondermijnen. Het plan slaagde, maar voor Lawrence en de Arabieren was de zege bitter; de hele operatie berustte op bedrog.

De bedoeïenenleider Auda kijkt de onthutste Brit die bij hem op de heuvelrug ligt grijnzend aan, terwijl de kogels hun om de oren fluiten, en roept:

‘En, wat vind je van de Howeitatstam?’

Trots kijkt hij uit over zijn bedoeïenentroepen beneden hen. De krijgers schieten met hun geweren op een bataljon Turkse soldaten onder aan de heuvelrug bij het kleine fort Abu el Lissal in het huidige Jordanië.

‘Ze schieten wel veel, maar ze raken weinig,’ roept de Brit plagend terug.

Woedend rukt de bedoeïenenleider zijn hoofddoek af en smijt hem neer. ‘Haal je kameel, dan zul je eens zien wat een oude man kan uitrichten!’

Daarop galoppeert Auda te paard op de Turken af met 50 Howeitatruiters in zijn kielzog. Direct vliegt ook de Brit per kameel de heuvel af, samen met 400 bedoeïenen.

De circa 500 Turkse soldaten zijn niet op deze bestorming voorbereid en worden onder de voet gelopen.

Er komen 300 Turken om; de rest wordt gevangengenomen. Slechts twee bedoeïenen vinden de dood. Na deze slag is de weg vrij naar Akaba, de strategisch belangrijke plaats aan de Rode Zee, die de bedoeïenen vier dagen later, op 6 juli 1917, dan ook innemen.

Achter de verrassingsaanval zit een aantal zeer oorlogszuchtige Arabische bedoeïenenstammen onder leiding van de Britse officier Thomas Edward Lawrence­ – een naam die na de oorlog wereldberoemd zou worden.

Lawrence, of ‘El Aurens’, zoals de Arabieren hem noemden, zou het symbool worden van de Arabisch-Britse woestijnoorlog tegen het Ottomaanse Rijk.

Er kleeft echter een smet aan de glansrijke overwinning die Lawrence behaalde voor de Britten, want deze berustte op bedrog. En de gevolgen waren bitter – niet alleen voor Lawrence, maar ook voor de toekomst van het hele Midden-Oosten.

Lawrence (l) werkte vóór de oorlog samen met de beroemde archeoloog Leonard Woolley (r). Met zijn circa 1,62 m was Lawrence te klein om soldaat te mogen worden, maar door zijn studie geschiedenis en zijn kennis van het Arabisch was hij interessant voor de inlichtingendienst.

© Polfoto

Turken beginnen heilige oorlog

De verovering van Akaba in juli 1917 kwam de Britten erg gelegen.

De Eerste Wereldoorlog, tussen Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland enerzijds en Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk anderzijds, zette de Britten zwaar onder druk.

Het Ottomaanse Rijk stelde zich op als leidende moslimmacht met de sultan in Istanboel als kalief, de wereldlijke leider van de islam.

Machtig als het was verklaarde het land zijn vijanden kort na het uitbreken van het conflict de heilige oorlog.

De strijdende moslims wilden ‘eer behalen in deze wereld en terechtkomen in het paradijs’, aldus de religieuze leider van de Ottomanen, terwijl zijn bondgenoot Duitsland begeesterd liet weten dat de sultan met zijn oorlogsverklaring ‘het moslimfanatisme’ zou aanwakkeren.

Een heilige oorlog zou rampzalig zijn voor de Britten, die heersten over de helft van alle moslims, onder wie bijna 70 miljoen Indiërs.

Als die in opstand kwamen, konden de Britten hun meest waardevolle overzeese grondgebieden verliezen. Vastbesloten de Ottomanen te stoppen vielen de Britten in 1915 het Turkse schiereiland Gallipoli aan om op te rukken naar de hoofdstad, Istanboel.

Maar de Turken vochten terug, en na een paar maanden dropen de Britten af. Ze hadden zeker 21.000 man verloren.

De Britten werden banger naarmate de Ottomanen zelfverzekerder werden.

Britten komen beloftes niet na

Lawrence nam de Ottomaanse dreiging serieus. Sinds december 1914 was hij verbonden aan de inlichtingendienst in Egypte, dat toen nog onder Brits gezag viel. Daar moest hij onder meer verslag uitbrengen over de oorlog.

De Britten huiverden bij het lezen van de verslagen – Egypte moest het hoofd zien te bieden aan een dreigend moslimoproer en aan aanvallen op het Suezkanaal.

Midden in de chaos kreeg sir Henry McMahon, de Britse hoge commissaris in Egypte, een idee. In de Arabische landen, die al 400 jaar naar de pijpen van de Ottomanen dansten, klonk de roep om onafhankelijkheid. Dat gold met name voor de Hidjaz, het gebied waar de voor de moslims heilige steden Mekka en Medina liggen.

De Ottomanen hadden de Arabische stamleider Hoessein hier aangesteld als sjarief – beschermheer – van Mekka.

Hij behoorde tot de hasjemitische clan, net als de profeet Mohammed, en had de Britten al eerder om steun gevraagd tegen de Turken, die hem wel eens zouden kunnen afzetten.

Hoessein had genoeg aanzien om kalief te worden en een Arabisch rebellenleger onder zich te scharen, dacht McMahon, die in juli 1915 aan een intensieve briefwisseling met de sjarief begon.

Hij had de steun van het Britse oorlogskabinet – ook om gehoor te geven aan Hoesseins eis dat de Britten hem na de oorlog heerser van een eigen Arabische staat zouden maken.

Hoessein zou op zijn beurt een machtig rebellenleger van 100.000 man op de been brengen. In januari 1916 werd de afspraak bezegeld.

De Britten waren echter niet van plan zich eraan te houden. Sir Reginald Wingate, de opperbevelhebber van de Britse troepen in Egypte, wees erop dat de Britten hun belofte van Arabische onafhankelijkheid niet hoefden na te komen als het oproer faalde:

‘En als er een staat komt, dan hebben we de middelen om die eronder te houden. Wij hebben alle troeven in handen; we moeten het spel alleen slim spelen.’

De eerste Arabische lente

Om hun troefkaarten niet te verliezen zonden de Britten in oktober 1916 een vertegenwoordiger naar het Arabisch Schiereiland. Luitenant Lawrence­, 27 jaar, mocht mee. Hij had twee broers in de oorlog verloren en wilde graag een steentje aan de strijd bijdragen.

Eenmaal ter plekke zag Lawrence in dat de Arabieren zich in de nesten hadden gewerkt. Hoessein had net een paar duizend bedoeïenen onder zich weten te scharen.

Ze hadden het slecht verdedigde Mekka­ en de havenstad Yanbu ingenomen, maar toen ze zich in oktober aan Medina waagden, ging het mis. Turkse troepen stroomden massaal toe via de Hidjaz-spoorweg, die van Istanboel naar Bagdad en Medina liep, en de rebellen zaten als ratten in de val.

Lawrence was niet onder de indruk van Hoessein en zijn zoons Abdallah, Ali en Zeid. Maar de vierde zoon, Faisal, was uit ander hout gesneden. Volgens Lawrence was Faisal de man die ‘de woestijn in vuur en vlam kan zetten’, zoals hij later zou schrijven.

Lawrence had een onderhoud met Faisal, wist wat de Arabieren waard waren en bracht in Caïro verslag uit: de Britten hoefden geen versterking te sturen om het Arabische leger te redden.

Dat viel in goede aarde bij de Britse leiding, die het vertrouwen in de Arabieren allang kwijt was. Lawrence werd naar Faisal teruggestuurd als verbindingsofficier – maar de ambities van de jonge Brit reikten veel verder dan dat.

Arabieren gaan over op guerrilla

Lawrence kwam in december 1916 aan in het kamp van Faisal bij de havenstad Yanbu. Hier maakte hij kennis met de bijzondere tactiek van de bedoeïenen. Lawrence was niet in dienst geweest, maar had oog voor militaire strategieën.

Hij begreep dat de bedoeïenen goed in man-tegen-mangevechten waren, maar ‘als leger stelden ze weinig voor, want ze hebben geen teamgeest, discipline of vertrouwen in elkaar’, schreef hij.

De Brit haalde Faisal over om zijn aanspraak op het versterkte Medina te laten varen. De Arabieren konden met hun kennis van de woestijn en hun vaardigheden als kameelruiters beter de Turken speldenprikken uitdelen, met name door de spoorweg aan te vallen.

In maart 1917 zou die strategie zich bewijzen. Het eerste doelwit was een station bij Abu el-Naam, dat zwaar werd bewaakt door een Turks garnizoen. In het donker legde Lawrence een mijn onder de rails.

Maar toen er de ochtend daarop een trein langs kwam, gebeurde er niets. Door het natte weer was de mijn in de grond weggezakt, waardoor hij niet detoneerde, en Lawrence moest het nog eens proberen. De volgende morgen voelde hij de grond onder zijn tent schudden; opgetogen verkenners vertelden dat de trein aan flarden lag.

Lawrence legde de lat algauw hoger. Bij de noordoostpunt van de Rode Zee lag de havenstad Akaba. Hier konden de Britten de benodigdheden voor het rebellenleger naartoe varen, maar de stad was versterkt en in Turkse handen.

Als de Arabieren die wilden innemen, moesten ze iets verzinnen. Lawrence besloot naar het noorden te trekken om de Turken te laten denken dat hij naar Damascus ging. Eenmaal uit het zicht zou het leger rechtsomkeert maken en naar het zuiden gaan, op Akaba af.

Daar had Lawrence meer strijders voor nodig. Hij regelde een ontmoeting met de leider van de Howeitatstam, Auda Abu Tayi, die bedoeïenen ertoe moest overhalen om zich onderweg bij de veldtocht aan te sluiten.

Auda kwam uit de Sinaïwoestijn en stond bekend als een van de meest strijdlustige bedoeïenenkrijgers. Naar eigen zeggen had hij persoonlijk 75 man omgebracht.

Hiermee bedoelde hij Arabieren, want het aantal Turken dat hij naar gene zijde had geholpen, viel niet meer te tellen.

‘Met dynamiet en Engels goud is alles mogelijk,’ zei Auda toen Lawrence hem zijn plan had ontvouwd.

Auda bezegelde het pact door zijn kunstgebit uit zijn mond te halen, naar buiten te gaan en het te verbrijzelen met een steen. Het gebit was van Turkse makelij.

‘Ik heb het brood van mijn heer Faisal met Turkse tanden gegeten,’ zei hij toen hij onder luid gejuich – en zonder gebit in zijn mond – de tent weer binnenkwam.

‘Ze vechten voor een leugen’

Op 9 mei 1917 aanvaardden Lawrence, Auda en een troep bedoeïenen de lange tocht door de hete woestijn naar Akaba. Onderweg sloten zich steeds meer mannen aan. Lawrence bracht de Britten niet op de hoogte van zijn plan.

Hij had namelijk gehoord dat de Britse diplomaat Mark Sykes en zijn Franse collega François Georges-Picot tijdens een geheime ontmoeting afgesproken hadden dat ze het Midden-Oosten na de oorlog zouden verdelen.

Daarmee lapten de Britten hun belofte van Arabische onafhankelijkheid aan hun laars. De heerschappij kwam alleen in andere handen.

Lawrence voelde zich beetgenomen, en ook onder druk gezet om de Arabieren, die op hem vertrouwden, om de tuin te leiden. ‘Ze moeten vechten voor een leugen, en daar doe ik niet aan mee,’ telegrafeerde hij naar het kantoor in Caïro.

Hij besloot zijn eigen plan te trekken en het Arabische leger te helpen door eerst Akaba en dan Damascus in te nemen. Hij hoopte dat de Arabieren zo de Europese grootmachten ertoe konden bewegen om hun zelfstandigheid te verlenen.

Onderweg naar Akaba reed hij in zijn eentje door vijandelijke gebieden naar Damascus, zo’n 600 kilometer.

En hij probeerde nog meer mannen voor de opstand te werven: ‘Ik was losgeslagen.

Een fysieke wond zou een welkome uiting van mijn innerlijke verwarring zijn geweest,’ schreef hij later over zijn woede vanwege het Britse dubbelspel.

Na twee weken keerde hij terug naar het bedoeïenenleger, marcheerde met Auda Abu Tayi door de woestijn en nam op 6 juli 1917 Akaba in. De Arabieren wisten 1200 Turkse soldaten te doden of gevangen te nemen – en verloren zelf maar twee man. Een enorme triomf.

Na Damascus een Arabische staat

Na de val van Akaba trok Lawrence door de Sinaï naar Caïro, waar hij op 10 juli aankwam, met zijn Arabische kleding nog aan. Hij moest op het matje komen bij de leider van het Egyptische expeditieleger, generaal Allenby.

‘Hij zat in zijn stoel en keek me aan, niet direct maar een beetje zijdelings – verwonderd,’ schreef Lawrence later.

Allenby zag in dat er met het leger van de Arabieren niet te spotten viel, en dat het hem nog goed van pas kon komen bij zijn geplande veldtocht naar Jeruzalem. De generaal sprak daarom met Lawrence af dat zijn bedoeïenen­leger parallel aan Allenby’s troepen naar de heilige stad zou oprukken en onderweg het spoor zou saboteren.

De maanden daarop voerden Lawrence en zijn bedoeïenenleger tal van sabotageacties uit op de Hidjaz-spoorweg. De Turkse troepen konden daardoor niet oprukken, en op 11 december 1917 nam Allenby Jeruzalem in.

Naast hem liep Lawrence, voor deze gelegenheid in een geleend Brits uniform. ‘Voor mij was dit het hoogtepunt van de oorlog,’ schreef hij achteraf over de intocht.

Het volgende doelwit was Damascus, dat al eeuwen als politieke hoofdstad van de Arabieren gold. Het Britse leger ging naar het noorden terwijl Lawrence de Turken onderweg zo veel mogelijk probeerde op te houden. Maar hij was vast van plan om eerder bij de stad aan te komen dan Allenby’s troepen.

De veldtocht naar Damascus begon op 19 september 1918, en enkele dagen later nam Lawrence met zijn nu circa 1000 krijgers de Syrische stad Deraa in.

Onderweg wachtte het Arabische leger een gruwelijk schouwspel in het dorp Tafas, waar 2000 Turkse soldaten uit Deraa een bloedbad hadden aangericht onder de dorpelingen.

Lawrence zag er een dode zwangere vrouw liggen: ‘Aan de grond genageld met een bajonet, die tussen haar benen de lucht in priemde.’

Aan de horizon zagen de Arabieren het Turkse regiment verdwijnen. Auda en de andere sjeiks zwoeren wraak, en Lawrence liet ze hun gang gaan.

‘In de waanzin die op de gruwelen in Tafas volgde, hakten we erop los en we schoten gevallenen en dieren door het hoofd, alsof hun bloed ons verdriet kon verzachten,’ schreef hij er later over.

Op 1 oktober 1918 kwam Lawrence in Damascus aan, maar niet als eerste: er was al een Britse compagnie geweest. Bij aankomst werden het Arabische leger en ‘El Aurens’ echter toegejuicht.

Die avond hoorde Lawrence hoe het stil werd op straat, terwijl de inwoners ‘zich op hun eerste nacht in vrijheid overgaven aan het gebed’. Een paar dagen later keerde de Brit terug naar Engeland. Zijn taak was volbracht.

Arabieren krijgen de restjes

Toen de boedel van het Ottomaanse Rijk opgemaakt moest worden, riep de Britse regering Lawrence’ hulp echter weer in.

Maar het bleef bij politieke praatjes, en Lawrence zag verbitterd toe hoe de Arabieren genoegen moesten nemen met de gebieden die de grootmachten niet hoefden. Op audiëntie bij George V weigerde hij de medaille die de koning hem wilde overhandigen.

Op 19 januari 1918 deed Lawrence bij de vredesbesprekingen een beroep op de staatshoofden. Vergeefs, want ze waren al bezig om het Midden-Oosten te verdelen.

Faisal werd in 1920 wel tot koning van Syrië gekroond, maar al na vier maanden zette Frankrijk hem het land uit. Na de Tweede Wereldoorlog wist het Midden-Oosten zich pas uit de Europese greep te bevrijden.

Lawrence maakte dit niet meer mee – na een loopbaan bij de Britse luchtmacht trok hij zich in 1935 terug. Kort erop kreeg hij een motorongeluk en zes dagen later stierf ‘El Aurens’, 46 jaar oud.