Anders dan de soldaat John Laing zich had voorgesteld, is de oorlog geen avontuur. Samen met zijn kameraden van het Black Watch Regiment bukt hij als hij het gehuil van een Duitse granaat hoort.
Het is 15 september 1914, en de Schotten liggen al de hele dag onder vuur. Ze kunnen geen kant op, want vlak voor hen ligt de heuvelrug Chemin des Dames, waar de Duitsers zitten.
En achter hen stroomt de rivier de Aisne, die geen enkele beschutting biedt.
Laing is moe, nat en uitgehongerd. De lage loopgraaf waarin hij zit is een van de eerste van de oorlog.
Een dag eerder gingen de schoppen de Franse grond in, en de Schotten zijn de hele nacht aan het graven geweest. Eten is er niet, want de beschietingen zijn zo hevig
dat de voorste linies niet bevoorraad kunnen worden. En het regent ook nog onophoudelijk.
Doordat de kalkgrond het water niet snel genoeg opneemt, is de bodem van de loopgraaf een modderpoel geworden. Laings laarzen zijn doorweekt, maar hij leeft in elk geval nog.
De uren tikken tergend traag weg. Om de tijd te doden schrijft hij een paar zinnetjes in zijn dagboek:
‘De granaten vallen onafgebroken. Onze commandant is er niet meer, hij was de eerste die vanochtend viel, en we hebben heel veel gewonden. Van de vier officieren van onze compagnie is er nog maar een over. Dichte mist en zware regenval.’
Miljoenen mannen zitten aan het front in Noord-Frankrijk in hetzelfde schuitje als John Laing. Ze weten het nog niet, maar ze zullen vier jaar in de loopgravenhel doorbrengen.