De bedoeïenenleider Auda kijkt de onthutste Brit die bij hem op de heuvelrug ligt grijnzend aan, terwijl de kogels hun om de oren fluiten, en roept:
‘En, wat vind je van de Howeitatstam?’ Trots kijkt hij uit over zijn bedoeïenentroepen beneden hen. De krijgers schieten met hun geweren op een bataljon Turkse soldaten onder aan de heuvelrug bij het kleine fort Abu el Lissal in het huidige Jordanië.
‘Ze schieten wel veel, maar ze raken weinig,’ roept de Brit plagend terug.
Woedend rukt de bedoeïenenleider zijn hoofddoek af en smijt hem neer. ‘Haal je kameel, dan zul je eens zien wat een oude man kan uitrichten!’
Daarop galoppeert Auda te paard op de Turken af met 50 Howeitatruiters in zijn kielzog. Direct vliegt ook de Brit per kameel de heuvel af, samen met 400 bedoeïenen. De circa 500 Turkse soldaten zijn niet op deze bestorming voorbereid en worden onder de voet gelopen. Er komen 300 Turken om; de rest wordt gevangengenomen. Slechts twee bedoeïenen vinden de dood.
Na deze slag is de weg vrij naar Akaba, de strategisch belangrijke plaats aan de Rode Zee, die de bedoeïenen vier dagen later, op 6 juli 1917, dan ook innemen.

Auda Abu Tayi was de beste strijder van Lawrence. In zijn 60 jaar lange leven doodde hij persoonlijk 75 mannen.
Achter de verrassingsaanval zit een aantal zeer oorlogszuchtige Arabische bedoeïenenstammen onder leiding van de Britse officier Thomas Edward Lawrence – een naam die na de oorlog wereldberoemd zou worden.
Lawrence, of ‘El Aurens’, zoals de Arabieren hem noemden, zou het symbool worden van de Arabisch-Britse woestijnoorlog tegen het Ottomaanse Rijk.
Er kleeft echter een smet aan de glansrijke overwinning die Lawrence behaalde voor de Britten, want deze berustte op bedrog. En de gevolgen waren bitter – niet alleen voor Lawrence, maar ook voor de toekomst van het hele Midden-Oosten.

Lawrence had bewondering voor de bedoeïenen en hun vermogen om in de heetste, meest onherbergzame streken te overleven.
Turken beginnen heilige oorlog
De verovering van Akaba in juli 1917 kwam de Britten erg gelegen. De Eerste Wereldoorlog, tussen Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland enerzijds en Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk anderzijds, zette de Britten zwaar onder druk.
Het Ottomaanse Rijk stelde zich op als leidende moslimmacht met de sultan in Istanboel als kalief, de wereldlijke leider van de islam.
Machtig als het was verklaarde het land zijn vijanden kort na het uitbreken van het conflict de heilige oorlog. De strijdende moslims wilden ‘eer behalen in deze wereld en terechtkomen in het paradijs’, aldus de religieuze leider van de Ottomanen, terwijl zijn bondgenoot Duitsland begeesterd liet weten dat de sultan met zijn oorlogsverklaring ‘het moslimfanatisme’ zou aanwakkeren.

Na de zege bij Akaba wisten de Britten wat de Arabieren waard waren en gaven ze Lawrence pantservoertuigen.
Een heilige oorlog zou rampzalig zijn voor de Britten, die heersten over de helft van alle moslims, onder wie bijna 70 miljoen Indiërs. Als die in opstand kwamen, konden de Britten hun meest waardevolle overzeese grondgebieden verliezen.
Vastbesloten de Ottomanen te stoppen vielen de Britten in 1915 het Turkse schiereiland Gallipoli aan om op te rukken naar de hoofdstad, Istanboel. Maar de Turken vochten terug, en na een paar maanden dropen de Britten af. Ze hadden zeker 21.000 man verloren.
De Britten werden banger naarmate de Ottomanen zelfverzekerder werden.

Lawrence (l) werkte voor de oorlog samen met de beroemde archeoloog Leonard Woolley (r).
Van oudheidkundige tot geheim agent
Lawrence had in Oxford geschiedenis gestudeerd en had in het Syrische Karkemish aan opgravingen deelgenomen. Met zijn circa 1,62 m was hij te klein om soldaat te worden, maar door zijn kennis van het Arabisch was hij interessant voor de geheime dienst.
Hij bracht o.a. de Negevwoestijn in kaart onder het mom van een archeologische expeditie en werkte voor de inlichtingendienst in Caïro.
Britten komen beloftes niet na
Lawrence nam de Ottomaanse dreiging serieus. Sinds december 1914 was hij verbonden aan de inlichtingendienst in Egypte, dat toen nog onder Brits gezag viel.
Daar moest hij onder meer verslag uitbrengen over de oorlog. De Britten huiverden bij het lezen van de verslagen – Egypte moest het hoofd zien te bieden aan een dreigend moslimoproer en aan aanvallen op het Suezkanaal.
Midden in de chaos kreeg sir Henry McMahon, de Britse hoge commissaris in Egypte, een idee. In de Arabische landen, die al 400 jaar naar de pijpen van de Ottomanen dansten, klonk de roep om onafhankelijkheid. Dat gold met name voor de Hidjaz, het gebied waar de voor de moslims heilige steden Mekka en Medina liggen.
‘En als er een staat komt, dan hebben we de middelen om die eronder te houden.’ Sir Reginald Wingate, bevelhebber van de Britse troepen in Egypte over het nut van een Arabische staat
De Ottomanen hadden de Arabische stamleider Hoessein hier aangesteld als sjarief – beschermheer – van Mekka. Hij behoorde tot de hasjemitische clan, net als de profeet Mohammed, en had de Britten al eerder om steun gevraagd tegen de Turken, die hem wel eens zouden kunnen afzetten.
Hoessein had genoeg aanzien om kalief te worden en een Arabisch rebellenleger onder zich te scharen, dacht McMahon, die in juli 1915 aan een intensieve briefwisseling met de sjarief begon.
Hij had de steun van het Britse oorlogskabinet – ook om gehoor te geven aan Hoesseins eis dat de Britten hem na de oorlog heerser van een eigen Arabische staat zouden maken. Hoessein zou op zijn beurt een machtig rebellenleger van 100.000 man op de been brengen. In januari 1916 werd de afspraak bezegeld.
De Britten waren echter niet van plan zich eraan te houden. Sir Reginald Wingate, de opperbevelhebber van de Britse troepen in Egypte, wees erop dat de Britten hun belofte van Arabische onafhankelijkheid niet hoefden na te komen als het oproer faalde:
‘En als er een staat komt, dan hebben we de middelen om die eronder te houden. Wij hebben alle troeven in handen; we moeten het spel alleen slim spelen.’

De Ottomaanse sultan was in 1914 al veel gebieden kwijt. De keizer van Oostenrijk-Hongarije pikte in 1878 Bosnië-Herzegovina in, en Bulgarije maakte zich in 1908 los met hulp van de tsaar.
Opstandige officieren stelden Arabieren achter
Weinig Arabieren overwogen een aanval op het Ottomaanse Rijk, totdat Turkse officieren in 1908 de macht in Istanboel grepen.
Het Ottomaanse Rijk was bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog volgens diplomaten de ‘zieke man van Europa’. Het rijk, dat zich op zijn hoogtepunt uitstrekte van Noord-Afrika tot Zuid-Europa en het Arabisch Schiereiland, was in de 19e eeuw sterk geslonken.
In 1914 omvatte het rijk alleen nog Turkije, Syrië, Palestina, het huidige Irak en delen van het Arabisch Schiereiland. De sultan en zijn ambtenarij bleven de Bulgaren en Egyptenaren echter tot hun onderdanen rekenen, al waren ze de beide landen al in respectievelijk 1882 en 1908 kwijtgeraakt.
In een uiterste poging om nog meer verliezen te voorkomen greep een aantal officierem – de Jonge Turken – in 1908 de macht, en vanaf nu was de sultan slechts een stroman.
De nationalistische officieren stelden de Turkstalige moslims boven anderen, onder wie de christenen en de circa 10 miljoen Arabieren in het rijk, die nu nog meer onderdrukt werden. Voor veel Arabieren was de maat vol; nu voelden ze wel voor een gewapende opstand tegen de onderdrukkers.
De eerste Arabische lente
Om hun troefkaarten niet te verliezen zonden de Britten in oktober 1916 een vertegenwoordiger naar het Arabisch Schiereiland. Luitenant Lawrence, 27 jaar, mocht mee. Hij had twee broers in de oorlog verloren en wilde graag een steentje aan de strijd bijdragen.
Eenmaal ter plekke zag Lawrence in dat de Arabieren zich in de nesten hadden gewerkt. Hoessein had net een paar duizend bedoeïenen onder zich weten te scharen. Ze hadden het slecht verdedigde Mekka en de havenstad Yanbu ingenomen, maar toen ze zich in oktober aan Medina waagden, ging het mis.
Turkse troepen stroomden massaal toe via de Hidjaz-spoorweg, die van Istanboel naar Bagdad en Medina liep, en de rebellen zaten als ratten in de val.

De Britten haalden Hoessein Ibn Ali over om in opstand te komen tegen de Turken. Zijn zoon Faisal leidde echter de oorlog.
Lawrence was niet onder de indruk van Hoessein en zijn zoons Abdallah, Ali en Zeid. Maar de vierde zoon, Faisal, was uit ander hout gesneden. Volgens Lawrence was Faisal de man die ‘de woestijn in vuur en vlam kan zetten’, zoals hij later zou schrijven.
Lawrence had een onderhoud met Faisal, wist wat de Arabieren waard waren en bracht in Caïro verslag uit: de Britten hoefden geen versterking te sturen om het Arabische leger te redden.
Dat viel in goede aarde bij de Britse leiding, die het vertrouwen in de Arabieren allang kwijt was. Lawrence werd naar Faisal teruggestuurd als verbindingsofficier – maar de ambities van de jonge Brit reikten veel verder dan dat.

Lawrence verplaatste zich vaak per kameel, en zijn karavanen telden altijd een paar kamelen die beladen waren met gouden munten om zijn rekruten te betalen.
Drie dingen die je niet wist over Lawrence of Arabia
Kameel per ongeluk doodgeschoten
Tijdens de aanval op Abu el Lissal viel Lawrence’ kameel plotseling om. In het heetst van de strijd had Lawrence hem door zijn kop geschoten.
Held bleef zijn leven lang maagd
Niets duidt erop dat Lawrence ooit een relatie heeft gehad. Aan een vriend schreef hij wel dat hij ooit had betaald voor een afranseling.
Onder valse naam bij de RAF
Na de oorlog was Lawrence alle ophemeling een beetje beu en meldde hij zich bij de Britse luchtmacht onder de naam John Hume Ross.
Arabieren gaan over op guerrilla
Lawrence kwam in december 1916 aan in het kamp van Faisal bij de havenstad Yanbu. Hier maakte hij kennis met de bijzondere tactiek van de bedoeïenen. Lawrence was niet in dienst geweest, maar had oog voor militaire strategieën.
Hij begreep dat de bedoeïenen goed in man-tegen-mangevechten waren, maar ‘als leger stelden ze weinig voor, want ze hebben geen teamgeest, discipline of vertrouwen in elkaar’, schreef hij.
De Brit haalde Faisal over om zijn aanspraak op het versterkte Medina te laten varen. De Arabieren konden met hun kennis van de woestijn en hun vaardigheden als kameelruiters beter de Turken speldenprikken uitdelen, met name door de spoorweg aan te vallen.

Faisal leidde de Arabische opstand in het noorden en werkte nauw samen met Lawrence.
In maart 1917 zou die strategie zich bewijzen. Het eerste doelwit was een station bij Abu el-Naam, dat zwaar werd bewaakt door een Turks garnizoen. In het donker legde Lawrence een mijn onder de rails. Maar toen er de ochtend daarop een trein langs kwam, gebeurde er niets.
Door het natte weer was de mijn in de grond weggezakt, waardoor hij niet detoneerde, en Lawrence moest het nog eens proberen. De volgende morgen voelde hij de grond onder zijn tent schudden; opgetogen verkenners vertelden dat de trein aan flarden lag.
Lawrence legde de lat algauw hoger. Bij de noordoostpunt van de Rode Zee lag de havenstad Akaba. Hier konden de Britten de benodigdheden voor het rebellenleger naartoe varen, maar de stad was versterkt en in Turkse handen.
Als de Arabieren die wilden innemen, moesten ze iets verzinnen. Lawrence besloot naar het noorden te trekken om de Turken te laten denken dat hij naar Damascus ging. Eenmaal uit het zicht zou het leger rechtsomkeert maken en naar het zuiden gaan, op Akaba af.
‘Met dynamiet en Engels goud is alles mogelijk.’ Auda Abu Tayi, stamhoofd van de Howeitat
Daar had Lawrence meer strijders voor nodig. Hij regelde een ontmoeting met de leider van de Howeitatstam, Auda Abu Tayi, die bedoeïenen ertoe moest overhalen om zich onderweg bij de veldtocht aan te sluiten.
Auda kwam uit de Sinaïwoestijn en stond bekend als een van de meest strijdlustige bedoeïenenkrijgers. Naar eigen zeggen had hij persoonlijk 75 man omgebracht. Hiermee bedoelde hij Arabieren, want het aantal Turken dat hij naar gene zijde had geholpen, viel niet meer te tellen.
‘Met dynamiet en Engels goud is alles mogelijk,’ zei Auda toen Lawrence hem zijn plan had ontvouwd.
Auda bezegelde het pact door zijn kunstgebit uit zijn mond te halen, naar buiten te gaan en het te verbrijzelen met een steen. Het gebit was van Turkse makelij.
‘Ik heb het brood van mijn heer Faisal met Turkse tanden gegeten,’ zei hij toen hij onder luid gejuich – en zonder gebit in zijn mond – de tent weer binnenkwam.

De bedoeïenen vielen keer op keer de Hidjaz-spoorweg aan. Treinen die toen ontspoorden zijn nog steeds bij Medina te zien.
Lawrence had een leger guerrillabedoeïenen
De bedoeïenen waren erg op zichzelf en een gewoon leger was niets voor hen. Lawrence leidde ze daarom op tot guerrillastrijders.
Ondanks enorme Britse financiële injecties kon het Arabische leger niet tegen de getrainde Ottomanen op. Lawrence gaf daarom het toenmalige legerideaal – dat de oorlog in grote slagen beslecht moest worden – op.
In plaats daarvan wilde hij de Ottomanen laten verkommeren. Door de spoorwegen te saboteren sneden de Arabieren de Ottomanen af van voorzieningen en legerversterkingen, en bliksemaanvallen met groepjes ruiters moesten paniek zaaien.
Zoals Lawrence het formuleerde: ‘Oorlog voeren tegen rebellen duurt lang en is lastig, net alsof je soep moet eten met een mes.’
Tijdens de drie jaar durende woestijnoorlog bliezen de bedoeïenen keer op keer de Hidjaz-spoorweg op. Honderden Turken werden daarbij uiteengereten.
Lawrence beschreef later zo’n aanslag, waarbij hij zelf bijna het leven liet doordat hij te dicht bij de explosie in de buurt was: ‘Door het stof en de wolken van de explosie heen zag ik dat de ketel van de voorste locomotief eraf lag. Pal voor me lag het aan flarden gereten en rokende bovenlijf van een man.’
‘Ze vechten voor een leugen’
Op 9 mei 1917 aanvaardden Lawrence, Auda en een troep bedoeïenen de lange tocht door de hete woestijn naar Akaba. Onderweg sloten zich steeds meer mannen aan. Lawrence bracht de Britten niet op de hoogte van zijn plan.
Hij had namelijk gehoord dat de Britse diplomaat Mark Sykes en zijn Franse collega François Georges-Picot tijdens een geheime ontmoeting afgesproken hadden dat ze het Midden-Oosten na de oorlog zouden verdelen. Daarmee lapten de Britten hun belofte van Arabische onafhankelijkheid aan hun laars. De heerschappij kwam alleen in andere handen.
Lawrence voelde zich beetgenomen, en ook onder druk gezet om de Arabieren, die op hem vertrouwden, om de tuin te leiden. ‘Ze moeten vechten voor een leugen, en daar doe ik niet aan mee,’ telegrafeerde hij naar het kantoor in Caïro.

De Arabische sjeiks lagen constant in de clinch. Lawrence kreeg het als buitenstaander voor elkaar om ze te laten vechten voor een gezamenlijk doel.
Hij besloot zijn eigen plan te trekken en het Arabische leger te helpen door eerst Akaba en dan Damascus in te nemen. Hij hoopte dat de Arabieren zo de Europese grootmachten ertoe konden bewegen om hun zelfstandigheid te verlenen.
Onderweg naar Akaba reed hij in zijn eentje door vijandelijke gebieden naar Damascus, zo’n 600 kilometer. En hij probeerde nog meer mannen voor de opstand te werven: ‘Ik was losgeslagen. Een fysieke wond zou een welkome uiting van mijn innerlijke verwarring zijn geweest,’ schreef hij later over zijn woede vanwege het Britse dubbelspel.
Na twee weken keerde hij terug naar het bedoeïenenleger, marcheerde met Auda Abu Tayi door de woestijn en nam op 6 juli 1917 Akaba in. De Arabieren wisten 1200 Turkse soldaten te doden of gevangen te nemen – en verloren zelf maar twee man. Een enorme triomf.

De Turken waren in de minderheid ten opzichte van de Arabische rebellen en hadden weinig artillerie en andere zware wapens.
Grootmachten verdeelden Arabië
Lawrence wilde met zijn veldtocht de Arabieren onafhankelijk maken, maar de Fransen en Britten zaten boven op het Midden-Oosten.
Drie jaar lang was Lawrence met zijn Arabische leger bezig om de Turken zware slagen toe te brengen. Hij hoopte dat zijn vaderland dan niet onder de belofte van Arabische onafhankelijkheid uit zou kunnen komen. Lawrence wist namelijk dat de Britten en Fransen in het geheim het zogeheten Sykes-Picotverdrag hadden gesloten, waarin was bepaald dat Palestina een internationale zone zou worden.
Tijdens de oorlog verloren de Britten hun interesse in de afspraak en probeerden ze Palestina voor zichzelf te krijgen. Na de oorlog begonnen de landen in 1918 nieuwe onderhandelingen in Parijs over de verdeling van het Midden-Oosten. De staatshoofden van Frankrijk, de VS en Groot-Brittannië ruzieden over gebieden die ze alleen van naam uit de Bijbel kenden.
Uiteindelijk werd het gebied opgedeeld volgens een mandaatsysteem, dat de Ababieren meer zelfstandigheid moest geven. Maar in werkelijkheid waren de landen veredelde koloniën zonder zelfbestuur. Pas na zo’n 30 jaar werden de staten onafhankelijk.





Lawrence wilde Britten te snel af zijn
Toen hij begreep dat de Britten en Fransen het Midden-Oosten na de oorlog wilden verdelen, schoot Lawrence de Arabieren te hulp en veroverden ze de belangrijkste stad in het Midden-Oosten, Damascus.
1. De eerste verovering
Vanuit Yanbu gaan de bedoeïenen en Lawrence op 23 januari 1917 naar het noorden, waar ze met Britse hulp al-Wagh in het huidige Saoedi-Arabië veroveren.
2. Lawrence neemt Akaba in
In mei 1917 gaat Lawrence, zonder ruggenspraak met de Britten, met zijn leger op weg naar de strategisch belangrijke havenstad Akaba. Het leger gaat eerst in de richting van Damascus om de Turken te misleiden, en slaat dan af naar Akaba.
3. Triomf bij Tafila
Na de verovering van Jeruzalem in december 1917 neemt Lawrence de stad Tafila in. Op 26 januari 1918 zetten de Turken een tegenaanval in, maar de Arabieren houden stand en verslaan de 600 manschappen.
4. Race naar Damascus
Lawrence wil als eerste in Damascus zijn, maar Britse soldaten komen eerder aan. Op 1 oktober 1918 vallen Lawrence en het Arabische leger Damascus binnen.
Na Damascus een Arabische staat
Na de val van Akaba trok Lawrence door de Sinaï naar Caïro, waar hij op 10 juli aankwam, met zijn Arabische kleding nog aan. Hij moest op het matje komen bij de leider van het Egyptische expeditieleger, generaal Allenby.
‘Hij zat in zijn stoel en keek me aan, niet direct maar een beetje zijdelings – verwonderd,’ schreef Lawrence later.
Allenby zag in dat er met het leger van de Arabieren niet te spotten viel, en dat het hem nog goed van pas kon komen bij zijn geplande veldtocht naar Jeruzalem. De generaal sprak daarom met Lawrence af dat zijn bedoeïenenleger parallel aan Allenby’s troepen naar de heilige stad zou oprukken en onderweg het spoor zou saboteren.
De maanden daarop voerden Lawrence en zijn bedoeïenenleger tal van sabotageacties uit op de Hidjaz-spoorweg. De Turkse troepen konden daardoor niet oprukken, en op 11 december 1917 nam Allenby Jeruzalem in. Naast hem liep Lawrence, voor deze gelegenheid in een geleend Brits uniform.
‘Voor mij was dit het hoogtepunt van de oorlog,’ schreef hij achteraf over de intocht.

De Arabieren maakten veel Turkse artillerie buit en namen er de Ottomanen zelf mee onder vuur.
Het volgende doelwit was Damascus, dat al eeuwen als politieke hoofdstad van de Arabieren gold. Het Britse leger ging naar het noorden terwijl Lawrence de Turken onderweg zo veel mogelijk probeerde op te houden. Maar hij was vast van plan om eerder bij de stad aan te komen dan Allenby’s troepen.
De veldtocht naar Damascus begon op 19 september 1918, en enkele dagen later nam Lawrence met zijn nu circa 1000 krijgers de Syrische stad Deraa in. Onderweg wachtte het Arabische leger een gruwelijk schouwspel in het dorp Tafas, waar 2000 Turkse soldaten uit Deraa een bloedbad hadden aangericht onder de dorpelingen.
Lawrence zag er een dode zwangere vrouw liggen: ‘Aan de grond genageld met een bajonet, die tussen haar benen de lucht in priemde.’
‘In de waanzin die op de gruwelen in Tafas volgde, hakten we erop los en we schoten gevallenen en dieren door het hoofd, alsof hun bloed ons verdriet kon verzachten.’ T.E. Lawrence over het bloedvergieten
Aan de horizon zagen de Arabieren het Turkse regiment verdwijnen. Auda en de andere sjeiks zwoeren wraak, en Lawrence liet ze hun gang gaan.
‘In de waanzin die op de gruwelen in Tafas volgde, hakten we erop los en we schoten gevallenen en dieren door het hoofd, alsof hun bloed ons verdriet kon verzachten,’ schreef hij er later over.
Op 1 oktober 1918 kwam Lawrence in Damascus aan, maar niet als eerste: er was al een Britse compagnie geweest. Bij aankomst werden het Arabische leger en ‘El Aurens’ echter toegejuicht.
Die avond hoorde Lawrence hoe het stil werd op straat, terwijl de inwoners ‘zich op hun eerste nacht in vrijheid overgaven aan het gebed’. Een paar dagen later keerde de Brit terug naar Engeland. Zijn taak was volbracht.
Eerste Wereldoorlog verdeelde Midden-Oosten
Veel huidige conflicten in het Midden-Oosten vinden hun oorsprong in de tijd waarin de grootmachten het na de Eerste Wereldoorlog inpikten.

Frankrijk gooide koning Faisal eruit
Syrië – Zelfstandig in 1946
In 1920 liet de rebellenleider Faisal, die samen met Lawrence had gevochten, zich tot koning van Syrië kronen. Maar Frankrijk mocht het land besturen volgens het Sykes-Picotverdrag en wees Faisal de deur. Om elke opstand te breken speelden de Fransen de religieuze groeperingen in Syrië tegen elkaar uit. De alawieten, een tak van sjiitische moslims, werden bevoordeeld ten koste van de soennitische meerderheid, en hebben er nog steeds de macht.

Christenen kregen een ministaatje
Libanon – Zelfstandig in 1943
Een paar maanden na de val van Syrië in 1920 scheidden de Fransen Libanon van dat land af. Er woonde een grote groep christenen, waar de Fransen op grond van de kruistochten een band mee dachten te hebben. Ze hoopten dat de christenen hen als overheersers zouden steunen. De spanningen tussen christenen en moslims liepen hoog op. Het wederzijdse wantrouwen bleef na de losmaking bestaan en mondde in 1975 uit in een burgeroorlog.

Bedoeïenenrebel kreeg Arabische olie
Saoedi-Arabië – Verenigd in 1932
De bedoeïenenleider Ibn Saoed had voor de Eerste Wereldoorlog met Britse steun een groot deel van het huidige Saoedi-Arabië veroverd op de Turken. Saoed trok echter ook ten strijde tegen zijn Arabische buurlanden, en in 1924 nam hij de Hidjaz in en verjoeg hij de Britse bondgenoot Hoessein van Mekka. De grootmachten haalden gelukkig hun neus op voor zijn onvruchtbare gebieden. Pas in 1938 werden de eerste oliebronnen aangeboord.

Britten beloven de joden eigen land
Palestina – Israël opgericht in 1948
Volgens het Sykes-Picotverdrag zou Palestina na de oorlog een internationale zone worden. Maar dat zagen de Britten niet zitten. Daarom beloofden ze de joden een thuisland in het gebied, door Britse troepen beschermd. Zo kreeg Groot-Brittannië het mandaat over Palestina. De joden en Arabieren gingen echter slecht samen, en de Britten werden van beide kanten aangevallen. Met Franse steun gooiden joodse milities de Britten in 1948 eruit.

Eigen koninkrijk voor zoon Hoessein
Jordanië – Zelfstandig in 1946
Transjordanië – nu Jordanië – viel vanaf 1921 onder Brits bewind. De Britten hadden het gebied van Palestina afgescheiden en stelden Abdallah, de zoon van de rebellenleider Hoessein van Mekka, aan als gouverneur. Toen het Britse mandaat in 1946 verviel, werd Abdallah tot koning gekroond. Na de oprichting van Israël in 1948 vluchtten 100.000 Palestijnen – en in 1967 nog meer – naar Jordanië. Van hen wonen er nog zeker 410.000 in vluchtelingenkampen.

Soennieten kregen de macht
Irak – Zelfstandig in 1932
Irak kwam in 1920 onder Brits mandaat, wat tot een gigantische opstand leidde. De Britten overwogen zelfs mosterdgas te gebruiken. Toen het oproer was neergeslagen, zetten de Britten in 1921 koning Faisal, die het jaar daarvoor door de Fransen uit Syrië was gezet, op de troon van Irak. Op de hoogste posten kwamen soennieten, al was het land overwegend sjiitisch. Tot aan de oorlog in Irak in 2003 zaten de soennieten op het pluche.
Arabieren krijgen de restjes
Toen de boedel van het Ottomaanse Rijk opgemaakt moest worden, riep de Britse regering Lawrence’ hulp echter weer in. Maar het bleef bij politieke praatjes, en Lawrence zag verbitterd toe hoe de Arabieren genoegen moesten nemen met de gebieden die de grootmachten niet hoefden.
Op audiëntie bij George V weigerde hij de medaille die de koning hem wilde overhandigen.

Faisal I leidde de Arabische delegatie tijdens de vredesconferentie in Parijs, waar Lawrence ook aan deelnam. Er kwam geen zelfstandige Arabische staat in het huidige Palestina.
Op 19 januari 1918 deed Lawrence bij de vredesbesprekingen een beroep op de staatshoofden. Vergeefs, want ze waren al bezig om het Midden-Oosten te verdelen. Faisal werd in 1920 wel tot koning van Syrië gekroond, maar al na vier maanden zette Frankrijk hem het land uit.
Na de Tweede Wereldoorlog wist het Midden-Oosten zich pas uit de Europese greep te bevrijden. Lawrence maakte dit niet meer mee – na een loopbaan bij de Britse luchtmacht trok hij zich in 1935 terug. Kort erop kreeg hij een motorongeluk en zes dagen later stierf ‘El Aurens’, 46 jaar oud.

President Wilson nam het tijdens de vredesbesprekingen na de oorlog op tegen de Britse premier Lloyd George en de Franse premier Clemenceau.
VS knokten voor Arabische onafhankelijkheid
Als enige leider van een grootmacht maakte president Wilson van de VS zich sterk voor zelfbeschikking van de Arabische volkeren.
In 1918 stelde de Amerikaanse president Woodrow Wilson een lijst van 14 punten op die na de Eerste Wereldoorlog van kracht moesten worden. Op één punt streek hij Groot-Brittannië en Frankrijk tegen de haren in door zich sterk te maken voor het recht op zelfbeschikking van de Arabieren en andere volkeren in het voormalige Ottomaanse Rijk.
Wilson hekelde het Brits-Franse imperialisme en was bang dat de vrede na één generatie weer voorbij zou zijn als er geen recht werd gedaan aan alle volkeren op aarde.
‘Bij iedere andere vorm van vrede zal ik hard weglopen, want dan krijgen we niet alleen conflicten, maar ook rampen,’ verklaarde hij.
Wilson vond dat de verliezen van mensenlevens op het slagveld alleen maar gevolgd konden worden door vrede zonder annexatie van landen. Groot-Brittannië en Frankrijk stonden daar lijnrecht tegenover: bij een grote oorlog hoorden grote veroveringen. Op de vredesconferentie in Parijs na de oorlog knokte Wilson verbeten tegen de Brits-Franse annexatieplannen in het Midden-Oosten, maar vergeefs.