Schateiland ligt in Canada – of toch niet?

Een piratenschat, de manuscripten van Shakespeare of de heilige graal. Sinds 1795 graven gelukszoekers op een klein Canadees eiland naar een verborgen schat. Tot dusver met als enige resultaat: aarde en takken.

Talloze schatzoekers zijn op Oak Island op zoek gegaan naar de verborgen schat. De bodem is inmiddels een gatenkaas.

© joannaatherton/flickr

Op een warme zomerdag in 1795 baant Daniel McGinnis zich een weg door de wildernis van Oak Island voor de kust van Nova Scotia. Hij heeft deze route naar zijn visstek al vaak afgelegd, maar vandaag ziet hij iets opmerkelijks.

Aan een dikke tak van een oude eik waar hij onderdoor loopt, hangt een zware katrol zoals je die nogal eens op zeilschepen aantreft. En de grond eronder is omgewoeld, alsof iemand er onlangs iets heeft begraven.

Daniels nieuwsgierigheid is gewekt. Hij haast zich terug naar zijn woonplaats Southern Shore om zijn vrienden John Smith en Anthony Vaughan te halen. Gewapend met houwelen en schoppen begeven de drie zich naar Oak Island.

Als de jongens beginnen te graven, merken ze dat de aarde rul is. Na ruim een halve meter komen ze bij een laag zorgvuldig neergelegde platte stenen. Hier is blijkbaar iemand bezig geweest.

De jongens halen de stenen weg en graven verder. Al snel blijkt dat ze in een soort put zitten met een doorsnee van vier meter, die recht naar beneden gaat in de kleibodem van het eiland.

Op ruim drie meter diepte stuiten de drie vrienden op een plateau van flinke takken van eikenhout.

Ze halen de takken weg en graven verder. Drie meter dieper vinden ze weer een laag takken en op negen meter diepte nog één.

Er doen in deze streek al een tijdje geruchten de ronde over een schat die er zou zijn begraven door een piraat – mogelijk de beruchte kapitein Kidd.

De jongens weten zeker dat ze zijn schatkist op het spoor zijn. Maar hoe diep ze ook graven, een schat vinden ze niet – alleen aanwijzingen dat ‘iemand’ hier eerder is geweest.

Na een paar dagen besluiten ze er voorlopig de brui aan te geven en later terug te komen met meer hulp en beter gereedschap.

Nu, na meer dan 200 jaar zoeken op Oak Island, is het mysterie van de verborgen schat nog altijd niet opgelost – en onbegrijpelijker dan ooit.

30 mannen gaan schatgraven

Oak Island ligt vlak bij Nova Scotia voor de oostkust van Canada. Rond 1795 woonden er arme boeren, vissers en ambachtslieden.

Het gerucht over de ontdekking van de jongens verspreidde zich als een lopend vuurtje, en bereikte ook de arts Simeon Lynds. Zijn belangstelling was meteen gewekt. Samen met de jongens en een groep herenboeren uit Nova Scotia vormde hij het Onslow

Syndicaat, genoemd naar de plaats waar de meesten van hen vandaan kwamen. Na een gedegen voorbereiding begonnen de mannen in 1801 vol verwachting op Oak Island te spitten.

Om de drie meter stuitten ze op een plateau van eikenhout, en tussen de plateaus troffen ze lagen kokosvezel aan, een materiaal dat van nature niet zo noordelijk gelegen gebied voorkomt.

Koortsachtig groeven ze verder, tot ze op bijna 30 meter diepte een grote, platte steen vonden boven op weer een plateau van eikenhout.

In deze steen waren symbolen gekrast, die een betrekkelijk eenvoudige code vormden: ‘40 voet hieronder ligt twee miljoen pond begraven’, stond er.

Talloze schatzoekers zijn op Oak Island op zoek gegaan naar de verborgen schat. De bodem is inmiddels een gatenkaas.

© joannaatherton/flickr

De put stroomt vol met water

De schatzoekers wisten nu zeker dat ze een grote schat op het spoor waren. Ze verwijderden het plateau en groeven verder. Op 33 meter diepte ontstonden er echter onvoorziene problemen.

Tot dan toe hadden ze het grondwater buiten de put weten te houden, maar nu moesten ze op elke twee emmers aarde die ze uitgroeven wel een emmer water afvoeren.

De volgende dag was het zondag, geen werkdag voor een rechtgeaarde christen. Maar toen de mannen op maandag terugkeerden naar The Money Pit, bleek dat de put tot negen meter van de oppervlakte vol water was komen te staan.

De mannen vermoedden dat ze een veiligheidsmechanisme geactiveerd hadden, dat was gemaakt om de put te laten overstromen als iemand zou proberen binnen te dringen.

De overstroming zou de eerste zware tegenslag zijn in wat zich sindsdien heeft ontwikkeld tot een nachtmerrie voor alle schatzoekers op Oak Island na hen.

De pogingen van het Onslow Syndicaat om het water omhoog te pompen bleken tevergeefs; onmiddellijk stroomde de put weer vol.

De leden van het Onslow Syndicaat gaven het op, maar ze spraken af een jaar later terug te keren voor een nieuwe poging. Ook toen lukte het echter niet om het water uit de put te krijgen.

Ze besloten daarom om op vier meter afstand van de eerste put een parallelle put te graven voor de afwatering.

Toen ze na 35 meter nog steeds geen water tegenkwamen, groeven ze een horizontale tunnel naar de oude put. Met als gevolg dat er al snel water de tunnel in stroomde, totdat het in beide putten op hetzelfde niveau stond.

Put stort in

De mannen onder in de nieuwe put konden maar ternauwernood aan het water ontsnappen. De 30 leden van het syndicaat moesten erkennen dat ze de strijd tegen het water hadden verloren en verlieten Oak Island.

De jaren daarop nam de interesse voor The Money Pit af. De put raakte in de vergetelheid en stortte in. Pas in 1849 kwam Oak Island weer in beeld. Een groep mannen uit Truro in Nova Scotia ging haar geluk beproeven.

Met een boor gingen ze de oude put te lijf – in eerste instantie met hetzelfde resultaat als het Onslow Syndicaat: op 30 meter diepte begon het water de put in te stromen. Maar de mannen trotseerden het water en boorden verder.

Net als het Onslow Syndicaat vond de Truro Compagnie op 30 meter diepte een eiken plateau.

Daarna stuitten ze op een 10 centimeter dikke laag eikenhout en een laag metaal.

Vervolgens ging de boor door 20 centimeter eikenhout, waarna er weer een halve meter ‘metaal in kleine stukjes’ kwam, nog meer eikenhout en takken en een paar meter massieve klei. Geen schat.

Toen de mannen de boor optrokken, zaten er drie schakels van een gouden ketting aan. Dat moest betekenen dat ze door een schatkist heen geboord hadden, net onder het punt waar het Onslow Syndicaat was gestopt.

Dat was het eerste tastbare bewijs dat er onder Oak Island iets waardevols lag – en het is tot op heden het enige edelmetaal dat ooit op het eiland is gevonden.

In 1909 kwam de latere Amerikaanse president Franklin Roosevelt schatgraven op Oak Island.

© National Archives

Mysterie wordt groter

De leden van de Truro Compagnie gingen onverdroten door met het boren van gaten rond de eerste Money Pit, maar elke keer gebeurde er hetzelfde: zodra de mannen op 30 meter diepte waren aangekomen, begon het water weer de put in te stromen.

Tot een van de mannen ontdekte dat het naar binnen stromende water een zoute smaak had. De putten liepen dus niet vol met grondwater, maar met zeewater.

Dat betekende dat er een verbinding met de zee moest zijn. Met die wetenschap gingen de mannen op zoek naar een tunnel waardoor het water naar binnen drong, om deze te blokkeren.

Aan de kust, op ongeveer 150 meter van The Money Pit, vonden de mannen sporen van omvangrijke waterwerken net onder het zeeoppervlak. Het hele strand bleek kunstmatig te zijn!

Ze vonden resten van een damwand rond het strand, en de uitmonding van vijf stenen, onderzeese tunnels die alle naar The Money Pit leken te leiden!

Onder het kunstmatige strand trof de Compagnie bovendien een dikke laag kokosvezel aan, net zoals het Onslow Syndicaat had gevonden in The Money Pit.

De bewijzen van een geheimzinnige schat op Oak Island stapelden zich op.

Bewijzen zijn verdwenen

Helaas vond ook de Truro Compagnie de schat niet, en toen het geld op was moesten de mannen weer naar huis.

In de loop der tijd kwamen er meer teams van schatzoekers – onder wie de latere Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt in 1909.

Allen huurden ze de graafrechten op het eiland, en allemaal waren ze bij vertrek van het eiland armer dan ze bij aankomst waren.

Nog steeds trekken er schatzoekers naar Oak Island. En regelmatig kunnen ze verslag doen van een sensationele vondst, zoals een oude houweel.

Maar het is intussen waarschijnlijker dat zo’n houweel afkomstig is van een eerdere opgraving, want het eiland is de laatste 217 jaar grondig omgewoeld.

Het meest verwonderlijke aan de verwoede schatzoekerij op het eiland is dat de schatgravers eigenlijk heel weinig harde bewijzen in handen hebben voor het bestaan van de schat.

De negen plateaus van eikenhout zijn bijvoorbeeld niet gedocumenteerd en de steen met de inscriptie over twee miljoen pond is sinds de 19e eeuw verdwenen.

Ook de onderaardse tunnels van de zee naar The Money Pit bestaan niet meer. Die zouden zijn opgeblazen om het binnendringende water te stoppen.

Zelfs de oorspronkelijke Money Pit is verdwenen. Niemand weet meer waar Daniel McGinnis in 1795 begon met graven. Maar de jacht duurt voort, want het gerucht over de schat onder Oak Island is te mooi om niet waar te zijn.