Alexander Selkirk was de echte Robinson Crusoe

Na een ruzie met de kapitein wordt Alexander Selkirk achtergelaten op een onbewoond eiland in de Stille Oceaan. Selkirk wordt gezien als de inspiratiebron voor de roman ‘Robinson Crusoe’ uit 1719.

Selkirk werd in 1709 gered. Defoe publiceerde zijn roman tien jaar later. Daarom denken historici dat Selkirk model stond voor Crusoe.

Schipbreukeling Alexander Selkirk is inspiratie voor til Robinson Crusoe

Alexander Selkirk heeft geen greintje vertrouwen meer in de zeewaardigheid van het kaperschip Cinque Ports. Bijna een half jaar lang hebben hij en de andere zeelieden van het Britse schip bij de Zuid-Amerikaanse kusten jacht gemaakt op Franse en Spaanse schepen met vele rijkdommen aan boord.

Maar nu hebben paalwormen het hout doorboord, en de romp lekt zo erg dat twee man dag en nacht water weg moeten pompen. In de ogen van de Schot Selkirk kan het vaartuig op dit moment nog maar één kant op: naar de bodem van de zee. In september 1704 spreekt de 28-jarige Selkirk zijn kapitein Thomas Stradling meermaals aan op de toestand van het schip, maar die wuift zijn klachten telkens weg.

Natuurlijk blijft de Cinque Ports drijven, zo houdt de pas 21-jarige kapitein vol. Stradling broedt op een gedurfd plan: het schip, dat al een kleine maand voor anker ligt in een baai bij het afgelegen eiland Más a Tierra op zo’n 650 kilometer ten westen van Chili, moet naar Peru varen om een willekeurig Spaans galjoen te overvallen. Pas als dat gelukt is en de Cinque Ports uitpuilt van de rijkdommen, kunnen de wormstekige planken vervangen worden.

Alexander Selkirk staat al sinds zijn jeugd in het Schotse vissersdorp Lower Largo bij Edinburgh bekend als een heethoofd met losse handjes. Inmiddels heeft hij zichzelf wel iets beter in de hand, maar het gaat toch nogal eens mis.

Hij en Stradling werken elkaar al een hele tijd op de zenuwen, en nu is voor Selkirk de maat vol: hij vindt de kapitein maar een eigenwijs stuk vreten dat alleen maar uit is op persoonlijk gewin, en de veiligheid van zijn 90-koppige bemanning op het spel zet. En hij bestaat het om Selkirk te verwijten dat deze te voorzichtig is. In een woedeaanval geeft de zeilmeester de kapitein de wind van voren.

Ook Stradling verliest zijn zelfbeheersing en beschuldigt Selkirk van het aanzetten tot muiterij. De straf volgt meteen: ‘Blijf jij maar op dit eiland,’ schreeuwt de kapitein, en hij beveelt een paar mannen om Selkirk aan land te zetten met een scheepskist met zijn weinige persoonlijke bezittingen en het hoogst noodzakelijke om te kunnen overleven.

In zijn wildste fantasieën had Selkirk niet kunnen denken dat de kapitein hem alleen achter zou laten op een onbewoond eiland. Hij vraagt de kapitein om vergiffenis en smeekt of hij alsjeblieft aan boord mag blijven, maar Stradling is onvermurwbaar.

‘Het zal me een zorg zijn of je als voer voor de gieren eindigt,’ luiden de kille afscheidswoorden van de kapitein aan de onfortuinlijke zeilmeester. Op het zandstrand van Más a Tierra moet Selkirk toekijken hoe de Cinque Ports zijn zeilen hijst en de baai verlaat.

De mannen op het scheepsdek worden steeds kleiner naarmate het schip verder van het eiland vaart, maar Selkirk is ervan overtuigd dat ze snel weer groter zullen worden, omdat de Cinque Ports wel om zal keren om hem te komen halen. De Schot denkt dat de kapitein hem even wilde laten zien wie de baas is. Urenlang staart hij naar de horizon, terwijl zijn hoop langzaam vervliegt.

Uiteindelijk beseft hij dat hij de Cinque Ports nooit meer zal zien, en moet hij zich troosten met de gedachte dat er vast snel een ander schip verschijnt. Opnieuw zit hij ernaast: het zal ruim vier jaar duren voor hij weer voet op een schip zal zetten – en met iemand zal spreken.

Alexander Selkirk drinkt om te vergeten

De eerste dagen op Más a Tierra is Selkirk er zo kapot van dat hij is achtergelaten dat hij op het strand blijft en bijna niets eet en drinkt, laat staan dat hij het eiland dat zijn gevangenis is geworden gaat verkennen.

Overdag ligt hij op het zand te suffen bij het geluid van de golven en krijsende zeevogels, en in de koele nachten kan hij de slaap niet vatten en luistert hij naar het angstaanjagende gebrul van de kolonie gigantische zeeolifanten die zich maar een paar honderd meter van hem vandaan op het strand bevindt.

Met de duisternis komt de angst – de angst om door kannibalen uit de bergen te worden opgegeten, de angst voor de schaduwen die in de bosrand dansen, de angst om aangevallen te worden door wilde dieren en vooral de angst om gek te worden van eenzaamheid.

Selkirk heeft een musket meegekregen met kogels en kruit, en een paar keer komt de gedachte hij hem op dat hij zichzelf met dit geweer door het hoofd kan schieten om een eind te maken aan de ellende. Maar elke ochtend, als de eerste zonnestralen over de zee schijnen en de hemel rood kleuren, vat Selkirk weer een beetje moed en pakt hij de tabakszak, de fles met rum en de bijbel die in de scheepskist met al zijn aardse bezittingen liggen.

Mistroostig drinkt hij om zijn zorgen te vergeten of verdooft hij zijn zenuwen met rook terwijl hij in de Heilige Schrift bladert op zoek naar een woord van troost, maar hij kan zich nooit helemaal concentreren. Vaak richt hij zijn blik op de zee, maar telkens als hij een zeil meent te ontwaren, moet hij inzien dat het gezichtsbedrog was en dat het slechts om de fontein van een walvis of de weerkaatsing van de zon in zee ging.

Na een paar weken is Alexander Selkirk vel over been, en dat vindt hij eigenlijk wel best. De rum is allang op, dus daar kan hij geen troost meer in vinden, en nu wil hij alleen nog maar sterven. De kracht om voedsel te zoeken kan hij niet opbrengen, en alleen als hij zo veel dorst heeft dat zijn tong aan zijn gehemelte blijft plakken, drinkt hij een paar druppels water uit een beekje of een van de vele watervallen van het eiland.

Daar zoekt hij ook een beetje verkoeling van de verzengende hitte op het eiland en kan hij zich wassen als hij zijn eigen lichaamsgeur niet meer kan verdragen – omdat hij naar zweet stinkt of omdat hij in zijn enige broek heeft geplast of gepoept.

Terwijl dagen weken worden en weken maanden, begint Selkirk zich in zijn lot te schikken. Hij overwint zijn neerslachtigheid en heel af en toe geniet hij er zelfs van dat hij koning van zijn eigen rijkje is. Hij ontdekt dat hij zelf de baas is over zijn humeur. Door bezig te blijven weet hij de uitzichtloosheid van zijn situatie te verdringen.

Alle uren dat het licht is werkt hij zich nu uit de naad, en als de duisternis invalt, is hij zo moe dat hij dwars door het kabaal van de zeeolifanten heen slaapt.

Alexander Selkirk sluit vriendschap met katten

Maar één ding houdt hem steevast uit zijn slaap, hoe uitgeput hij ook is: ratten. ’s Nachts wordt hij belegerd door deze knaagdieren, die aan zijn kleding en aan het eelt op zijn voeten knabbelen. Het zijn er zo veel dat de grond soms lijkt te leven.

De miljoenen bruine, zwarte, witte en grijze ratten die op het eiland leven zijn allemaal nakomelingen van dieren die in de loop der tijd als verstekelingen zijn meegevaren op de Europese schepen die er aanlegden om water en brandhout in te slaan. Hun vacht krioelt van de parasieten, ze sproeien overal hun onwelriekende urine en hoeveel stenen Selkirk ook naar ze gooit en hoe wild hij ook met zijn armen maait: hij kan ze met geen mogelijkheid op afstand houden.

Gelukkig zijn de ratten niet de enige dieren die zeelui onbewust naar het eiland hebben gebracht: het stikt er ook van de wilde katten, en daar sluit Selkirk al snel een bondgenootschap mee. Hij lokt ze met eten, en in een mum van tijd slaagt hij erin om ze te temmen, waarna hij wordt omringd door een leger van honderden katten. Die volgen hem overal, en ’s nacht liggen ze spinnend op zijn benen, zodat de ratten op afstand blijven.

Alexander Selkirk komt in een gespreid bedje

Welbeschouwd heeft Alexander Selkirk geluk dat hij van alle onbewoonde eilanden die er bestaan juist op Más a Tierra is terechtgekomen. Het is een waar paradijs, dat alles biedt wat zijn hartje begeert. Het klimaat is mild en het is vrijwel het hele jaar droog, er zijn geen giftige of gevaarlijke dieren en er is water genoeg.

En Selkirk hoeft zich ook geen zorgen te maken dat hij verhongert: overal op het eiland groeien eetbare planten, vruchten, wortels en bessen, in de lagunes barst het van de kreeften en vissen, vogeleieren zijn er in overvloed en de vette zeeolifanten op het strand leveren olie en vooral bont, waar hij dekens van kan maken.

Aanvankelijk is de Schot bang voor de grote beesten, die tonnen wegen en wel vijf meter lang kunnen worden. Maar als hij een paar keer probeert de kolossen te besluipen, ontdekt hij dat ze nogal log zijn en maar moeilijk vooruit komen.

Als hij een van de zeeolifanten weet te naderen, kan hij toeslaan met zijn dolk voordat het dier ook maar een vin kan verroeren, en dan heeft hij weer een voorraad vlees, olie en bont om het een hele tijd uit te kunnen zingen.

De zeeolifanten vormen dus een makkelijke prooi, maar het grootste cadeau van het eiland aan Selkirk zijn niet de bijzondere dieren met hun slurfachtige neus, maar de duizenden geiten die vrolijk rondspringen op de rotsen en berghellingen.

Zij zitten goed in het vlees en laten zich vrij makkelijk vangen. De geiten zijn ooit achtergelaten door een Spaanse koopman die met de gedachte speelde om het eiland te koloniseren. En Selkirk komt erachter dat hun melk lekker smaakt en dat je er zelfs kaas van kunt maken. Ook het vlees is prima, en de Schot ontwikkelt een gerecht dat hij bijna dagelijks eet: warme geitenstoofpot met kool en kruiden.

Om een geit te vangen gaat de zeilmeester in een hinderlaag liggen achter een rotspunt op een plek waar de dieren drinken, en als er een aankomt, rent hij naar voren en doodt hij het met zijn dolk. Dankzij zijn leven in de vrije natuur is hij nu in een betere conditie dan ooit: hij rent zelfs sneller dan de geiten. Maar op een dag wordt de jacht hem bijna fataal.

In een poging een kwieke geit te pakken te krijgen kijkt hij niet goed voor zich, en hij ontdekt te laat dat hij aan de rand van een afgrond staat. Samen met de geit stort hij een paar meter omlaag, een diepe kloof in, en hij raakt buiten westen.

Als Selkirk weer bijkomt, merkt hij dat hij boven op de dode geit ligt, en zelf is hij er ook niet al te best aan toe. Hij is bont en blauw, en drie dagen lang kan hij zich niet verroeren. Wanneer hij uiteindelijk naar zijn hut weet te strompelen – ruim een kilometer – blijft hij tien dagen in bed liggen, terwijl hij voortdurend in en uit een diepe slaaptoestand glijdt.

Alexander Selkirk bouwt een onderkomen

Selkirk heeft een onderkomen gebouwd op een beboste berghelling op zo’n anderhalve kilometer van de baai waar hij werd achtergelaten. Hiervandaan heeft hij een goed uitzicht over het eiland en de zee. Aan weerszijden van een beekje heeft hij hutten neergezet van takken en boomstammen en een dak van gras.

In de grootste heeft hij een slaapkamer ingericht met een tapijt van geitenleer op de grond en een houten bed met een matras van zeeolifantenbont. Hier ligt hij vaak de Bijbel te lezen en psalmen te zingen. Sinds hij alleen is, is hij een vromere christen dan hij ooit geweest is.

In de tweede, iets kleinere hut zijn een keuken en eetkamer, en buiten brandt een eeuwig vuur dat hij dag en nacht voedt met hout van de heerlijk geurende sandelboom, een groenblijvende soort die overal gedijt.

Alexander Selkirk danst met de geiten

Heel af en toe dooft het vuur omdat het stortregent of omdat Selkirk uitgeschakeld is door koorts, en als dat gebeurt, vervloekt hij zichzelf. Hij heeft geleerd om vuur te maken door twee stukjes hout tegen elkaar aan te wrijven, maar dat is een tijdrovende bezigheid die zijn geduld zwaar op de proef stelt.

Daarnaast beseft de Schot pas echt hoe kwetsbaar hij eigenlijk is wanneer het vuur uitgaat. Als hij opnieuw gewond zou raken en voor langere tijd geen eten zou kunnen vergaren, dan loopt hij het risico van de honger om te komen.

Dat lot wil hij zich koste wat kost besparen, want hij ziet het leven weer zitten. Hij besluit dan ook dat hij altijd vlees binnen handbereik moet hebben. Daarom maakt hij een omheining en vangt hij een paar jonge geitjes, die niet alleen wandelende voedselpakketten zijn, maar ook zijn trouwe danspartners worden.

Als hij zijn zinnen even wil verzetten, maakt Selkirk een dansje met de geitenlammetjes. Er wordt er regelmatig eentje geslacht, maar de zeilmeester houdt altijd bij hoeveel geitjes er zijn door streepjes in een boomstam te kerven. Op dezelfde manier probeert hij vast te leggen hoeveel dagen, weken, maanden en jaren hij al op het eiland verblijft.

Na verloop van tijd is het mes dat hij meegekregen had tot op het heft versleten. Maar gelukkig hebben zeelieden door de jaren heen veel hoepels van tonnen op het strand achtergelaten. Die slaat Selkirk plat, waarna hij ze met een steen scherp slijpt tot een bruikbaar mes.

Ook maakt de Schot telkens nieuwe kleding, omdat zijn oude kleren snel slijten of stukscheuren in het struikgewas. Hij prijst zichzelf gelukkig dat hij de zoon van een leerlooier is en gedurende zijn hele jeugd gezien heeft hoe zijn vader dierenhuiden bewerkte.

Van geitenleer maakt hij een trui en een muts, en hij houdt de huiden bij elkaar met veters van dunne strookjes leer. In plaats van een naald gebruikt hij een spijker, waar hij gaatjes mee prikt, en van stof uit zijn scheepskist en draad van zijn oude sokken naait hij een paar hemden. Het enige dat hij niet eens probeert te repareren zijn zijn versleten schoenen.

In plaats daarvan went hij zich aan om op blote voeten te lopen. Binnen de kortste keren zijn zijn voetzolen zo hard als paardenhoeven en kan hij zonder moeite over zelfs de scherpste stenen lopen. Vanaf een nauwkeurig uitgekozen uitzichtpunt op de berg waar zijn hutjes staan, kan Selkirk uitkijken over het hele eiland.

Met kolibries die boven zijn hoofd door de lucht zoemen en een tapijt van fraaie, bonte bloemen onder zich kan hij een heel eind het laagland in kijken, over de bergtoppen en de dichte bossen, en verder over de schier oneindige Stille Oceaan.

Hij ziet regelmatig grote schepen langskomen, als een beweeglijk, vluchtig stipje in de verte, en telkens hoopt hij dat een ervan – het hoeft er maar eentje te zijn – van koers verandert en de baai van het eiland binnenvaart.

Hij beseft echter dat de nationaliteit van het schip veel uitmaakt. Als hij in handen van de Spanjaarden valt, dan is hij ten dode opgeschreven – Spaanse zeelieden weten wel raad met hun Britse aartsvijanden. Ze zullen hem als slaaf in een van hun zilvermijnen tewerkstellen of meteen om het leven brengen.

Spanjaarden verwoesten hutten van Selkirk

Ook voor Franse vaartuigen is het uitkijken geblazen, want Frankrijk en Groot-Brittannië zijn voortdurend met elkaar in oorlog. De Fransen zullen hem in ieder geval naar Europa brengen, maar hij loopt dan wel het risico om de rest van zijn leven in een Franse cel te moeten slijten.

Een Brits schip zou het beste zijn, en op een dag meent hij er een te zien. En het is nog vlak bij het eiland ook. Dolblij rent hij de berg af, naar de baai waar het vaartuig voor anker is gegaan. Pas als hij heel dichtbij is, ziet hij de Spaanse vlag wapperen.

Een stel bemanningsleden is al aan land geroeid, en heel even staat Selkirk als aan de grond genageld. Dan maakt hij snel rechtsomkeert en vlucht hij een bos in en verder een berghelling op. Een handjevol Spanjaarden komen hem achterna en roepen onverstaanbare woorden terwijl ze wild om zich heen schieten.

Alleen doordat de Schot in topvorm is en het eiland als zijn broekzak kent, weet hij te ontsnappen. Hijgend klimt hij hoog een boom in, en van achter het dichte gebladerte ziet hij later die dag hoe een aantal zeelieden onder de boom plassen en vlakbij een heleboel geiten doden.

Pas als de duisternis over het eiland is neergedaald, komt de uitgeputte Selkirk tevoorschijn uit zijn schuilplaats. Hij sluipt het bos in, waar hij zich kan verbergen tot de Spanjaarden na twee dagen weer vertrekken.

Als hij bij zijn hutjes op de berg komt, ontdekt hij tot zijn grote schrik dat de vijand alles heeft vernield. De Spanjaarden hebben zijn geitjes gedood, zijn vuur gedoofd en zijn beide hutten platgebrand. Zijn scheepskist en alle gereedschappen die hij met zo veel pijn en moeite heeft gemaakt, zijn warme bontdekens en de bijbel waar hij dagelijks zo veel troost in vond, alles is verwoest. Er is slechts een rokende puinhoop over.

Redding is nabij voor Alexander Selkirk

Wanneer Selkirk de grootste schok weer een beetje te boven is, besluit hij om opnieuw een leven op te bouwen op het eiland, helemaal van voren af aan. Met engelengeduld wrijft hij twee houtjes tegen elkaar om het vuur weer tot leven te wekken, en in de weken die volgen is hij van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat bezig met het maken van nieuwe ijzeren werktuigen, het omhakken van bomen, het herbouwen van zijn hutten, het vangen van geiten en het aanvullen van zijn etensvoorraad.

En weer struint hij het strand af om voorwerpen te zoeken die de Spanjaarden hebben achtergelaten. Hij vindt een gouden munt, drie lege flessen, een stukje zeildoek, een roestige ketting, een eindje rafelig touw en een stapel afgekloven dierenbotten.

Op een februaridag in 1709 tuurt Selkirk zoals zo vaak over de zee in de hoop op redding, en opeens klopt zijn hart in zijn keel. Heel ver weg, bijna op het punt waar de horizon kromt, ziet hij twee schepen, en zonder te weten waarom voelt hij aan dat hij nu gevonden zal worden. Hij laat alles uit zijn handen vallen en met een stuk gloeiend hout rent hij naar de baai, waar hij een vuur maakt en de komst van zijn redders ongedurig afwacht.

Het lijkt een eeuwigheid te duren voor de zeilschepen eindelijk de baai bereiken en het grootste schip een jol met acht man aan boord te water laat. Gekleed in geitenleer en met zijn haren en baard wild wapperend in de wind kijkt Selkirk ademloos naar de gewapende zeelieden die dichterbij komen. Hij hoort ze praten en is door het dolle heen als hij hun taal verstaat.

Dan blijft hij met zijn blote voeten in het zand staan, terwijl hij koortsachtig met een witte lap zwaait die hij aan een stok gebonden heeft. ‘Wie ben je?’ roept een van de mannen wanneer de jol zo dicht bij het strand is dat ze de wilde kunnen zien.

‘Schipbreukeling,’ antwoordt Selkirk, en hij spreidt zijn armen om de mannen hartelijk welkom te heten. Dan rent hij weg om een geit te halen, zodat hij de zeelieden op een maaltijd kan trakteren. De Engelsen zijn onder de indruk van Selkirk, die als een berggeit over de rotsen springt en met het grootste gemak de buldog die ze mee aan land hebben genomen voor blijft.

Alexander Selkirk is zijn taal bijna vergeten

Later die dag, 2 februari 1709, gaat Selkirk aan boord van het kaperschip Duke. Er zijn vier jaar en vier maanden verstreken sinds hij voor het laatst voet op een schip zette. Voor kapitein Woodes Rogers heeft het behaarde tweebenige beest dan ook weinig weg van een zeeman.

‘Hij ziet er wilder uit dan de eersten die in geitenvellen liepen,’ noteert de kapitein in zijn logboek. In zijn eenzaamheid is Selkirk zijn moedertaal bijna vergeten, en als hij weer oog in oog met een medemens staat, heeft hij moeite zich verstaanbaar te maken. Als hij iets zegt, slikt hij de helft van de woorden in, en wanneer Rogers hem vragen stelt over zijn tijd op het eiland, moet hij zijn zinnen telkens herhalen voordat de kapitein begrijpt wat hij wil zeggen.

Net als iedereen aan boord van de Duke en zijn zusterschip Duchess staat kapitein Rogers versteld dat Selkirk zich zo goed heeft weten te redden met slechts een paar primitieve werktuigen, in het gezelschap van alleen een stel wilde dieren.

‘Je kunt zien dat eenzaamheid en een teruggetrokken bestaan helemaal niet zo ondraaglijk zijn als de meeste mensen denken,’ schrijft de verbaasde kapitein. De zeelieden geven Selkirk een flinke slok brandewijn, maar de Schot is geen drank meer gewend. Het brandt in zijn keel en hij moet het weer uitspugen. Hij krijgt eten, maar dat is zo zout dat hij het niet binnen kan houden.

De kleren die ze hem geven kan hij nauwelijks verdragen: ze voelen aan als een dwangbuis. Om van schoenen nog maar niet te spreken. In het paar dat hij van de kapitein krijgt, zwellen zijn eeltige voeten op. Selkirk moet inzien dat het nog niet zo makkelijk zal worden om naar de bewoonde wereld terug te keren.

Alexander Selkirk wordt piraat

Wanneer Selkirk Más a Tierra uiteindelijk verlaat, wacht hem een leven op zee met de piraten die hem uit zijn eenzaamheid hebben verlost. Een kat en een handjevol stenen is het enige wat hij van het eiland meeneemt. Drie jaar lang reist hij met zijn redders de wereld over.

Na deze lange tocht komt Alexander Selkirk aan in Groot-Brittannië. Hij vestigt zich eerst in Bristol, en pas in 1714 keert hij als een rijk man terug naar zijn geboortedorp Lower Largo in Schotland. Op een zondagochtend maakt hij zijn entree in het plaatsje, en omdat de inwoners in de kerk zitten, gaat hij daarheen. Iedereen staart de vreemdeling nieuwsgierig aan als hij de kerk betreedt, en pas wanneer de moeder van Selkirk begint te gillen, beseffen de dorpelingen wie hij is. 11 jaar geleden verliet een jonge en straatarme Selkirk zijn geboortestreek om zijn geluk te beproeven op zee.

Nu is hij terug, elegant gekleed en veel rijker dan al zijn dorpsgenoten. Sinds Selkirk het eiland verliet, heeft hij 800 pond verdiend in de kaapvaart – een godsvermogen, waar een ambachtsman 10 of 15 jaar voor moet werken. Maar hoe welvarend Selkirk ook is, hij kan nooit meer helemaal aarden in de beschaving.

‘Ik ben nu 800 pond waard, maar ik zal nooit meer zo gelukkig zijn als toen ik nog geen shilling bezat,’ zo vertrouwt hij zijn vrienden regelmatig toe.

Alexander Selkirk wordt een beroemdheid in Engeland

Op zijn eiland kon Selkirk het met niemand aan de stok krijgen, maar thuis des te meer.

Eenmaal thuis in Engeland was Selkirk al snel weer de oude: een dronkenlap en ruziezoeker, die van pub naar pub trok om zijn fantastische verhaal te vertellen voor een maaltje en een paar pinten. Toen zijn oude kapitein Woodes Rogers een boek schreef over de redding van Selkirk, steeg de roem van de zeeman tot ongekende hoogte.

Maar het leven op de wal was niets voor Selkirk. Hij maakte ruzie met iedereen en belandde uiteindelijk in het gevang. Later trouwde hij met een jong melkmeisje, maar hij bleef een zeeman in hart en nieren. In 1717 meldde hij zich als stuurman aan bij de Britse marine. In 1720 trouwde hij opnieuw, deze keer met de mooie weduwe en kroegbazin Frances Candis.

Een paar dagen later ging Selkirk aan boord van de HMS Weymouth, die op piratenjacht ging bij Afrika. In maart 1721 bereikte het schip Gambia, waar Selkirk gele koorts opliep. Op 13 december van dat jaar overleed de 45-jarige avonturier.