De kreet klinkt over de bescheiden eenmaster Gjøa: ‘Schip in zicht!’
Al twee jaar vaart hij eenzaam op de zee ten noorden van Canada, speurend naar de Noordwestelijke Doorvaart – een haast mythische zeeweg waar ontdekkingsreizigers naarstig naar zochten. En al die tijd heeft de bemanning geen blanke gezien.
De zeven bemanningsleden drommen samen op het dek en kijken nieuwsgierig naar de walvisvaarder Charles Hansson uit San Francisco.
‘Óf jullie zijn Noren, óf jullie zijn geschift!’ Amerikaanse walvisvaarders tegen Amundsens mannen volgens een Noorse legende
Het is zaterdagochtend 26 augustus 1905 en de straat tussen Cape Parry (het uiterste noorden van Amerika) en Nelson Head op de zuidpunt van het eiland Banks is bijna ijsvrij.
Op de Gjøa wordt de Noorse vlag gehesen en kapitein Roald Amundsen pakt zijn dagboek om zijn triomf te beschrijven: ‘De Noordwestelijke Doorvaart is bedwongen. Mijn jongensdroom – dit is het moment waarop die in vervulling gaat.’
Poolvorser sluipt weg als dief in de nacht
Roald Amundsens ontdekkingsreis begon in feite al in 1889, toen de 17-jarige jongen las over zijn landgenoot Fridtjof Nansen, die dwars door Groenland had geskied. De tocht over de ijskap was een sensatie en de verslagen maakten een poolvorser wakker in de jonge Roald.

Als jongen las Roald Amundsen graag over ontdekkingsreizen. De verhalen hebben uiteindelijk zijn levensloop bepaald.
5 prestaties maken Roald Amundsen tot superheld
‘Voor het eerst fluisterde een duidelijke stem bevend in mijn diepste ziel: stel je eens voor dat je de Noordwestelijke Doorvaart zou vinden!’ schreef Amundsen een aantal jaar later. Maar de weg was lang, want hij had zijn vader beloofd medicijnen te gaan studeren, al zei hem dat niets.
Pas toen zijn ouders overleden waren, volgde de Noor zijn droom – hij ging varen om ervaring op te doen en meldde zich vervolgens aan als tweede officier voor de Belgica-expeditie, die op Antarctica overwinterde (1897-1899).
Het werd een ware nachtmerrie door scheurbuik, en in de lange poolnacht draaiden twee matrozen door. Maar Roald Amundsen kreeg zijn portie ervaring en werd zelfs de eerste skiër op het ijskoude continent.
Weer thuis bereidde de enthousiaste Amundsen zijn eigen expeditie voor. Hij begreep dat het niet genoeg was om de eerste mens in een onbekend land te zijn; een expeditie zou wetenschappelijk gewicht moeten hebben.

Twee jaar lag de Gjøa bij King William Island voor anker. Aan de verlaten baai verrees later de plaats Gjøahavn met 1300 inwoners.
In die tijd vroegen wetenschappers zich af waardoor de magnetische polen leken te bewegen, dus Amundsen zocht de grote deskundige in aardmagnetisme, professor Georg von Neumayer, op in Hamburg om er meer over te horen.
‘Een nauwkeurige bepaling van de magnetische noordpool van de aarde is voor de wetenschap van onschatbare waarde,’ sprak Neumayer, die de Noor ruim een maand les gaf in magnetisme.
Amundsen sprak zijn erfenis aan om de oude haringkotter Gjøa te kopen en klaar te maken voor de vaartocht door het pakijs. Met slechts 70 voet lengte paste het schip precies bij Amundsen, die een kleine expeditie voor ogen had. Waren er op de Belgica 19 mannen die elke dag werk en eten moesten krijgen, op de Gjøa nam hij maar zes man mee.
‘Voor de honden betaalde ik 13 kroon per stuk. Daarnaast zijn er veel sleden, zwepen en koperen tuigen.’ Dagboek van Roald Amundsen
Zijn erfenis was niet toereikend, dus Amundsen moest geld lenen om aan voorraden en manschappen te komen. De schuldeisers zouden hun geld terugzien wanneer het avontuur voorbij was, maar ze hadden er weinig fiducie in en dreigden het schip in beslag te nemen.
Op 17 juni 1903 vertrok de Gjøa in het holst van de nacht vanuit Kristiania. Niemand zwaaide het uit, want kapitein Amundsen had niemand iets verteld. De expeditie begon als een vlucht, en pas toen de Gjøa internationaal vaarwater bereikte, voelde Amundsen zich veilig. Hij pakte een goede fles rum.
‘We zijn van de schuldeisers af, jongens. Nu gaat het erom dat alle mannen hun plicht doen. Dat is het hele eiereneten. Proost en goede reis.’
Zes ervaren zeelieden gaan mee
Kapitein Amundsen hief het glas en nam zijn mannen een voor een op. Helmer Hanssen was jager en wist alles van varen door het ijs, Peder Ristvedt was ooit Amundsens sergeant in het leger, Anton Lund voer al vanaf zijn 12e en Gustav Juel Wiik had in Duitsland zes weken studie gemaakt van het meten van aardmagnetisme.

Alle andere expedities gaven het op
1497: Eerste man in Canada
Het zoeken naar de doorvaart begint. De Venetiaanse zeevaarder Caboto bereikt Newfoundland, dat hij voor Azië aanziet.
1536: Montréal krijgt naam
De Fransman Jacques Cartier tekent de rivier de Saint Lawrence op en noemt een plaats Montréal.
1576: Grote teleurstelling
De Engelse admiraal Frobisher komt bij een baai die nu Frobisher Bay heet. Het ‘goud’ dat hij er vindt, blijkt pyriet te zijn.
1585: Engelse volharding
Kapitein John Davis zoekt drie jaar achtereen naar de doorvaart. Hij verkent onder meer Baffineiland.
1609: Muiterij
Hollandse kooplieden betalen kapitein Henry Hudson om een doorsteek naar China te zoeken. Hij vindt het grote eiland dat nu Manhattan heet. Twee jaar later gaat hij er opnieuw opuit, maar muitende zeelieden zetten Hudson in een bootje, waarna hij voorgoed verdwijnt in het ijzige vaarwater.
1619: Deens drama
De Deense koning Christiaan IV stuurt er een expeditie opuit onder kapitein Jens Munk. De twee schepen moeten in de Hudsonbaai overwinteren, waar 61 van de 64 man aan scheurbuik overlijden.
1728: Bering vindt een weg
De Deense zeeman Vitus Bering is in dienst van de tsaar en vindt een zeeweg tussen Siberië en Alaska. In 1741 sterft hij aan scheurbuik.
1772: Over land naar de IJszee
De Engelse bonthandelaar Samuel Hearne legt in 18 maanden 8000 kilometer af ten westen van de Hudsonbaai. Hij komt als eerste Europeaan via land bij de IJszee aan.
1776: Worst voor Cooks neus
De Engelse kapitein James Cook maakt zijn derde grote ontdekkingsreis. Hij kan 20.000 pond opstrijken voor het vinden van de Noordwestelijke Doorvaart, maar komt niet langs het ijs.
1829: Vier winters op Noordpool
De Engelsman James Clark Ross overwintert vier keer op schiereiland Boothia. In 1831 bereikt hij als eerste Europeaan de magnetische noordpool.
1845: John Franklins tragedie
Met 134 man en de schepen Terror en Erebus gaat de Engelse kapitein John Franklin op zijn derde expeditie. De mannen overwinteren op Beechey Island en reizen weer verder. Bij King William Island vriezen de schepen vast en na 18 maanden wachten besluit de bemanning naar het zuiden te keren.
1848: Hulp komt te laat
In Groot-Brittannië vraagt men zich af waar John Franklin blijft. Vanaf 1848 trekken er zo’n 20 expedities opuit om hem te zoeken, maar vergeefs. De reddingspogingen kosten meer levens dan er verloren zijn gegaan tijdens Franklins expeditie. Wel brengen deze reddingsexpedities het gebied ten noorden van Canada in kaart. De wrakken van de twee schepen van Franklin worden pas in 2014 respectievelijk 2016 gevonden.
1854: Zeeweg ligt open
De Schotse avonturier John Rae onderneemt drie grote poolexpedities en brengt de laatste delen van het Noord-Amerikaanse vasteland in kaart. Maar de Noordwestelijke Doorvaart is nog steeds niet gevonden.
Scheepskok Adolf Henrik Lindstrøm was al bij een eerdere Noorse expeditie en vrolijkte met zijn gerechten elke ontmoedigde poolvorser op. Ook was er een Deen bij het gezelschap: zeeofficier Godfred Hansen had verlof van de marine aangevraagd om eerste stuurman op de Gjøa te worden.
Het waren allemaal goede zeelieden en deskundigen op hun vakgebied, en Amundsen benutte hun kunde met zijn ‘vrijwilligersdiscipline’: ‘Ik had besloten om zoveel mogelijk gebruik te maken van het vrijheidssysteem aan boord – iedereen het gevoel te geven dat hij op zijn eigen vakgebied onafhankelijk is.’
Zo begon een avontuur dat de laatste 300 jaar honderden levens had gekost.
Schip zit vol met honden
De Gjøa stak zonder moeite de oceaan over en rondde Kaap Vaarwel. Aan de Groenlandse westkust sloeg Amundsen in Godhavn voorraden in en nam hij Groenlandse sledehonden aan boord.
‘Voor de honden betaalde ik 13 kroon per stuk. Daarnaast zijn er veel sleden, zwepen en koperen tuigen,’ noteerde Amundsen op 31 juli in zijn dagboek.

De Gjøa bleef achter in San Francisco en keerde pas 66 jaar later naar Oslo terug. Nu is het gerestaureerde schip te bezichtigen.
De Gjøa voer door mist en drijfijs door naar het rotseilandje Dalrymple Rock, waar Schotse walvisvaarders volgens afspraak 105 dozen proviand hadden afgeleverd met onder andere pemmikan voor de honden. Daarna ging de reis westwaarts naar Lancaster Sund – en naar de Noordwestelijke Doorvaart.
Het schip lag diep in het water, zwaar beladen met de benodigdheden voor de expeditie. Aan dek stonden grote stapels kisten, waarop de honden speelden.
Op de route lag Beechey Island met de restanten van het eerste winterkwartier van de Franklin-expeditie. Zo’n 50 jaar eerder brachten John Franklin en zijn schepen Terror en Erebus de winter hier door vóór het noodlot in 1846 toesloeg.
Voor Amundsen was dit een waar heiligdom voor het poolonderzoek. Een avond lang mediteerde hij respectvol.
‘Franklin en zijn mannen lieten het leven in de strijd om de Noordwestelijke Doorvaart. Laten we een gedenksteen voor ze oprichten die langer standhoudt dan een bautasteen (soort menhir, red.): de erkenning dat zij de ontdekkers van de Noordwestelijke Doorvaart waren.’

Honden werden wekenlang getraind om in een span te lopen en samen te werken.
Amundsen was de best voorbereide ontdekkingsreiziger ooit die eropuit ging om de doorvaart te vinden, want hij beschikte over alle kaarten die door eerdere expedities waren gemaakt.
Tussen de restanten van Franklin op Beechey Island vond Amundsen spullen die van pas konden komen, zoals ijzer, zoolleer en een vat kolen. Die nam hij mee voor de reis.
Noodlot slaat twee keer toe
Als Amundsen door het vrijwel ijsvrije water naar het westen was blijven varen, dan was hij binnen de kortste keren bij de Noordwestelijke Doorvaart geweest, maar vanwege zijn wetenschappelijke taken moest hij overwinteren. Om dicht bij de magnetische noordpool te blijven, voer hij daarom naar het zuiden – recht op de wateren af die Franklin vóór hem het leven hadden gekost.
Aanvankelijk ging alles zoals gepland, en op 27 augustus noteerde Amundsen in zijn dagboek: ‘Zijn verder naar het zuiden afgezakt, deels in de mist, deels in helder weer, nu eens met een bries, dan weer in de stilte. De zee zit vol met ijsblokken die niet groter zijn dan een voetbal, wat ons niet in het minst deert. Komen we er echt zo makkelijk vanaf?’
Drie dagen later, op 30 augustus, vond de eerste ramp echter al plaats, toen de Gjøa op een rif vast kwam te zitten.
‘Om 11 uur werd ik gewekt door een hevige schok en ik vloog meteen het dek op. We zaten aan de grond vlak bij een laag eiland, dat bij nader inzien een van de Beaufort-eilandjes bleek te zijn.’
De ingebouwde motor kon het schip niet vlottrekken. Daarom liet Amundsen lading overboord gooien en alle zeilen bijzetten, zodat de wind het werk kon doen. Dat besluit was gewaagd, maar de mast hield het en het schip kon verder.

De Inuit op King William Island behoorden tot de Netsilik-stam: het meest geïsoleerde volk van Canada.
Al de volgende dag sloeg het noodlot opnieuw toe: ‘Toen ik gisteravond de dag in mijn dagboek beschreef, werd ik onderbroken door kreten over brand. Ik schoot overeind en zag vlammen en een dikke, verstikkende rook uit de machinekamer slaan,’ noteerde Amundsen.
Naast de motor stonden ijzeren vaten met 10.000 liter petroleum. Als het vuur was overgeslagen naar de brandstof, zou dat het eind van het schip en de mannen hebben betekend. Maar de koelbloedige bemanning gooide ladingen water in de machinekamer om het vuur te doven. En de mannen mochten nooit meer open vuur in de machinekamer gebruiken.
Haven aan het eind van de wereld
Amundsen hield rekening met twee overwinteringen. De magnetische waarnemingen hadden de hoogste prioriteit, maar hij verwachtte toch ook praktische kennis te verwerven over het overleven in poolstreken – kennis die hij nodig zou hebben voor de toekomstige expedities waar hij nu al van droomde.
Op 9 september arriveerde de Gjøa in een baai bij King William Island. Op het eiland waren rivieren met zoet water en fazanten, rendieren en ganzen. Aan de overblijfselen van een Inuitkamp was te zien dat dit een gunstige plek was.
‘Ik besloot dat dit een overwinteringshaven zou zijn. Wie thuis zo’n haven had moeten bedenken, was vast niet op iets beters uitgekomen.’
Amundsen leerde van de Inuit
Roald Amundsen vergaarde zijn hele leven lang kennis over het overleven op de polen. Tijdens zijn eerste Zuidpoolreis (1896-1899) leerde hij dat moreel en voedsel een probleem voor expedities kunnen zijn.
Door in Gjøahavn het leven van de Inuit te bestuderen, vergrootte hij zijn kans om de Zuidpool te bereiken.

Goed aangekleed
Leer en bont bleken veel praktischer te zijn dan Europese kleding. Bont is comfortabeler, warmer, houdt zichzelf schoon en weegt de helft minder. Sokken van rendierhuid gevoerd met gras houden de voeten warm.

Warme iglo
Aan tenten had je niets bij -40 °C: ze waren koud en vochtig en de wind waaide er dwars doorheen. Amundsen en zijn mannen leerden al snel de kunst om een warme, gerieflijke sneeuwhut te bouwen zoals de Inuit.

Voedsel
Blikjes roesten en de inhoud is weinig voedzaam of vitaminerijk. Dat begreep Amundsen al op de Zuidpool, waar een aantal mannen weigerden om pinguïns te eten. Maar vis en vlees houden ziekten als
scheurbuik op afstand.

Honden zijn van nut
Van de Inuit leerde Amundsen dat een waaier van honden beter werkt dan een rij. Bovendien doen de honden meer hun best en zijn ze beter te vertrouwen als er een man voor ze loopt. Verder glijden de sleden beter als de ijzers besprenkeld worden met water, dat bevriest tot een zeer dun laagje ijs.
De baai kreeg de naam Gjøahavn, en toen de temperatuur de weken daarop ver onder het vriespunt daalde, werden er in allerijl huisjes, voorraadkamers en de sterrenwacht Uranienborg neergezet. Tegelijkertijd werd de voedselvoorraad aangevuld.
In oktober wisten de mannen 90 rendieren neer te schieten. Dat grote aantal was nodig omdat de dieren ieder jaar naar het zuiden trekken zodra hun voedsel ondersneeuwt. Maar met alleen hun voorraden kwamen ze er niet.
De dagboekbijdrage van 12 oktober: ‘We hebben vandaag negen rendieren geschoten, waarvan twee prachtige bokken, die nu zijn gevild. We hebben vandaag ook de honden ingezet voor het vervoer van vlees, maar vinden dat heel moeilijk – ongeoefend als we nu eenmaal nog zijn.’
Amundsen maakte al snel kennis met de echte pooldeskundigen toen vijf Inuit langskwamen. Helemaal veilig voelde het stelletje Noren zich echter niet; toen Amundsen ze tegemoet ging, volgden zijn bemanningsleden met karabijnen.
‘Zonder een spoortje angst kwamen ze op ons af. Ze groetten ons door ons over de borst te strijken en “Minaktumi” uit te brengen. Wij deden hetzelfde, en de vriendschap was aangeknoopt.’
Nieuwe vrienden, nieuwe kleding
De Inuit werden aan boord uitgenodigd om rendiervlees te komen eten, en er volgden veel bezoeken waarbij de Noren onder meer stalen naainaalden ruilden voor de zelfgemaakte werktuigen van de Inuit, zoals bogen en messen, en voor kleding en andere spullen. Enkele weken later mocht Amundsen zelfs bij de Inuit in een iglo overnachten. Als gast had hij cacao meegenomen, die hij uitdeelde.
‘Die leek hun echter niet te smaken. Ze schudden alleen met hun hoofd en mompelden “ita” (rendiervlees).’

Kerst in het veld. Het ontbrak de bemannning niet aan feestelijk voedsel of kerstgeschenken.
Op 1 december zagen de Noren de zon voor het laatst – het daglicht slonk tot een paar uur schemering midden op de dag. Maar het golvende noorderlicht kondigde het komende feest aan. En het vieren van kerst is belangrijk voor het moreel van een bemanning die ver van huis is, wist Amundsen.
De zeelieden versierden de kajuit met vlaggen en namen er plaats na een heet stoombad op de Gjøa. Eerst schepte de scheepskok, Lindstrøm, rijstebrij op, en daarna volgde er rendiervlees met rode wijn. Als nagerecht was er rumcake met likeur en sigaren. Er werden geschenken uitgedeeld en de kerstpsalmen werden begeleid door een mondharmonica.
‘Het klinkt goed als we alle zeven als uit één keel juichen. Ik weet zeker dat we ons allemaal kostelijk amuseerden,’ aldus Amundsen na de gedenkwaardige kerst aan het einde van de wereld.
Iglo bouwen is een kunst
Het nieuwe jaar, 1904, begon met een sleehondentraining van de Inuit. Toen vingen de expedities aan om de exacte locatie van de magnetische noordpool te bepalen. Metingen toonden aan dat de magnetische noordpool een stuk was verschoven ten opzichte van de plek waar de poolvorser James Clark Ross hem 73 jaar eerder had gevonden.

De iglo was ’s winters het verblijf van de Inuit. Een oliebrander hield de hut warm en droogde kleding.
Weer terug bij de Gjøa konden de Noren iets terugdoen voor de Inuit met een westers medicijn.
‘Teraiu lag vandaag op bed – hij had hoofd- en buikpijn en moest overgeven. Ik gaf hem laxeerpillen in Amerikaanse olie. Een uitstekend smeermiddel,’ staat in het dagboek van Amundsen te lezen.
Ook waren er lessen ‘iglo bouwen’. Amundsen maakte na enkele weken een vierpersoonsiglo in nog geen twee uur. Dat was indrukwekkend – al deden de Inuit het in een half uurtje.
Amundsen had ondertussen een hele Inuit-garderobe bij elkaar gescharreld, en na vijf maanden Noordpool was hij om.
‘Ik ben afgelopen woensdag begonnen om me geheel te kleden als een eskimo. Zowel de buiten- als de binnenanorak hangen los om de broek, en de lucht heeft vrije toegang tot het lichaam. De binnen- en buitenbroek zijn met een koord om de middel geknoopt en hangen over de knieën boven de laarzen, zodat ook daar lucht onder kan komen.’
Toen de lente in aantocht was, werden Amundsens mannen bevangen door heimwee. Ze waren klaar om verder te varen, maar Amundsen weigerde, want het wetenschappelijke werk was nog niet voltooid. De sfeer aan boord werd er bepaald niet beter op toen de kapitein verbood om het gezelschap van Inuit-vrouwen te zoeken.

Gjøa vindt Noordwestelijke Doorvaart
Meer dan 30 expedities hebben gezocht naar een vaarroute rond Noord-Amerika – vergeefs. Maar ze voegden allemaal iets toe aan de kaart van de Noordpool.
Eind 1902 ging Roald Amundsen naar Londen om met oude poolvorsers te praten, en om de vele kaarten te bestuderen die de Britse poolreizigers door de eeuwen heen hadden getekend.
Die kaarten bevonden zich bij de Admiraliteit, waar de Britten de gast hartelijk ontvingen en hem kopieën meegaven. Bij elkaar gaven de kaarten het grootste deel van het gebied weer waar Amundsen naartoe wilde.
Een oude walvisvaarder vroeg of hij de man was die de Noordwestelijke Doorvaart zou vinden. ‘Nee,’ antwoordde Amundsen bescheiden, ‘ik ben de man die put uit andermans ervaringen.’
Amundsen stelde streng vast dat de geslachtsdrift geen pas gaf tijdens een expeditie – en bovendien had hij geconstateerd dat sommige Inuit de geslachtsziekte syfilis hadden.
Ook met de Inuit waren er wrijvingen, want de Noorse voorraden aan voedsel en apparatuur brachten de bevolking, die nog nooit zo’n overvloed meegemaakt had, danig in de verleiding.
‘Vanmorgen waren Ugpik en Angudju hier. Ze meldden dat vijf eskimo’s hier gisteravond waren geweest en brood, pemmikan en een kistje boter uit de proviandtent hadden gestolen,’ schreef Amundsen op 13 februari 1905.
‘Het vreemdste is dat er onder deze vijf dieven mensen zijn die we het best van iedereen hebben behandeld: Teraiu en Nanurlo. De eerste verbleef de hele afgelopen winter bij ons, de tweede – een jongen van een jaar of 16 – is onlangs nog voor syfilis behandeld.’
Ugpik kreeg een goede bijl cadeau voor zijn diensten, en in zijn kamp moest hij vertellen dat als de dieven opnieuw zouden verschijnen, ‘ze zonder pardon zouden worden neergeschoten’.
Het vertrek
Na nog een winter werden de watervaten gevuld en de motor grondig nagekeken, en op 13 augustus 1905 was alles klaar voor vertrek.
‘Vanmorgen om 3 uur vertrokken. Onze vrienden – de eskimo’s – zaten aan het water en zwaaiden ons uit. Een paar aarden wallen van de diverse huizen en enkele ringen van eskimotenten zijn de enige overblijfselen van ons tweejarige verblijf in Ogochjogtu (Gjøahavn, red.),’ schreef een nuchtere Amundsen over het afscheid van zijn poolverblijf.
‘Waar vind je nog een man die het kan opnemen tegen het ijs in de beruchtste wateren op aarde en tegelijk de verfijndste instrumenten hanteert?’ De Noorse krant ‘Aftenposten’
Na slechts twee weken kwamen de Noren ten zuiden van Banks Island de Amerikaanse walvisvaarder Charles Hansson tegen. Een Noorse legende vertelt met smaak over de verbazing van de kapitein toen hij de Gjøa zag: ‘Óf jullie zijn Noren, óf jullie zijn geschift!’
De Amerikaan nodigde de Noren uit voor een goed maal, waarna ze verder naar het westen voeren. Maar de winter viel in en bij Herscheleiland, op Kings Point, hield het ijs ze tegen. Ze moesten nog eens overwinteren – 12 andere schepen zaten al vast in het ijs.
Een laatste tocht op de slee
Het nieuws dat de Gjøa door de Noordwestelijke Doorvaart was gevaren, moest snel de wereld in, vond Amundsen. Hij besloot ondanks de kou naar het dichtstbijzijnde telegraafstation te rijden met de kapitein van de walvisvaarder Bonanza, die ook aan de grond was gelopen.
Twee sleden en 12 honden moesten hen naar Fort Yukon brengen, dat 600 kilometer naar het zuiden lag. De reis duurde echter veel langer dan verwacht. Op ski’s – en met hulp van de Inuit Jimmi en zijn vrouw Kappa – bereikten ze Fort Yukon na een maand. Maar er was helemaal geen telegraaf, dus moesten ze naar Eagle City, 160 kilometer zuidoostwaarts.

Met het schip Gjøa zocht Roald Amundsen naar de Noordwestelijke Doorvaart.
Eindelijk kon Amundsen op 5 december in zijn dagboek noteren:
‘Vanmiddag om 12 uur in Eagle City aangekomen. We gingen direct naar de militaire basis en werden vriendelijk door de commandant ontvangen. Hij bracht ons naar het telegraafstation, vanwaaruit we onze telegrammen hebben verstuurd.’
Amundsen had geen rooie cent meer, maar de telegrafist begreep het belang van de zaak en wilde helpen. Hij zond het nieuws gratis naar de ontvangers in Noorwegen, maar kon het niet nalaten de tekst ook naar de Amerikaanse pers te sturen, die als eerste wist dat de Noordwestelijke Doorvaart was bedwongen.
En al was het dus geen echte primeur meer, de Noorse kranten waren laaiend enthousiast. ‘Waar vind je nog een man die het kan opnemen tegen het ijs in de beruchtste wateren op aarde en tegelijk de verfijndste instrumenten hanteert? Die man is de Noor Roald Amundsen,’ schreef de krant Aftenposten.
Zijn financiers scholden Amundsen zijn schulden kwijt wegens zijn prestatie. Drie jaar tevoren was hij nog met stille trom vertrokken, en nu schreef zijn held Fridtjof Nansen: ‘Na ontvangst van uw telegram heb ik met premier Michelsen gesproken, die ermee instemt de nodige middelen voor uw terugkeer te verstrekken, ongeacht of die afkomstig zijn van regering, parlement of particulieren.’