Doodsstrijd in Antarctica

Op 10 november 1912 trekken drie mannen eropuit om de oostelijke kuststrook van Antarctica in kaart te brengen. Ze vechten 90 dagen voor hun leven, tegen kou, gletsjerspleten, honger en de waanzin. Slechts een van hen keert levend terug.

Douglas Mawson (rechts) bereikt in 1909 als eerste mens de magnetische zuidpool. Drie jaar later leidt hij een rampzalige expeditie langs de kust van Antarctica.

© History Trust of Australia

Douglas Mawson heeft nog nooit zoiets meegemaakt. Een paar minuten eerder, toen de 29-jarige expeditieleider zijn honden rustig richting de ondergaande zon stuurde, was het nog bladstil.

Nu komt er onder oorverdovend lawaai vanuit het oosten een dreigende muur van sneeuw aanzetten. Mawson kan nog net zijn hut in kruipen voor de sneeuwstorm echt losbarst.

De gammele houten hut staat te schudden op zijn grondvesten terwijl steen en ijs de planken doen trillen alsof ze midden op zee in een zware storm zitten.

In zijn kleine werkkamer zoekt Mawson naar zijn pen en terwijl hij angstig naar buiten kijkt, schrijft hij in zijn dagboek:

‘Dit moet de winderigste plaats ter wereld zijn.’ Hij kan zich moeilijk voorstellen dat hij en zijn team zich binnenkort op deze genadeloze ijsvlakte zullen begeven met als enige beschutting een kleine leren tent.

Op het moment dat ze zich in deze storm bevinden, zijn Mawson en zijn mensen al drie maanden in Antarctica. Op 8 januari 1912 braken ze met de walvisvaarder Aurora door de ijsschotsen en gingen ze bij Commonwealth Bay, aan de oostkant van dit ijzige continent, aan land.

Ondanks zijn jonge leeftijd is Mawson een ervaren expeditiedeelnemer. Vijf jaar eerder hielp hij Ernest Shackleton het zuidelijkste punt ter wereld te bereiken.

Nu is Mawson de expeditieleider, en hij wil het deel van Antarctica onderzoeken dat direct ten zuiden van Australië ligt.

Als geoloog wil Mawson dolgraag nieuwe gebieden onderzoeken, en tegelijkertijd hoopt hij nog onbekend land voor de Britse kroon te ontdekken.

Mawson met twee mannen zuidwaarts

Het is de bedoeling dat Mawson en zijn mannen in een half jaar hun basis bouwen en dan in het voorjaar de ijsvlaktes op gaan. Maar het werk verloopt moeizaam.

Ze worden geteisterd door hevige stormen en Mawson en zijn team moeten rotsen opblazen en het gesteente gebruiken om de planken van de hut en observatiepost mee te stutten.

Toch is de stemming onder de 18 mannen, voornamelijk Australiërs en Nieuw-Zeelanders, opperbest: ze voelen zich uitverkoren.

In de korte lunchpauzes eten ze havermout met
marmelade en drinken ze warme thee, terwijl ze intussen genieten van het magnifieke uitzicht over Commonwealth Bay.

Mawson heeft een bijzondere band met de sterke Zwitser Xavier Mertz, die meervoudig skikampioen is, en met luitenant Edward Ninnis, die er ook bij was toen Mawson en Shackleton voor het eerst de zuidpool verkenden.

In gedachten stelt Mawson zich voor hoe ze met zijn drieën erop uittrekken en een gebied van 800 kilometer in kaart brengen.

Tien maanden lang wachten de expeditie­leden geduldig op de lente. Als het weer het toelaat, stuurt Mawson kleine expedities de ijsvlakte op, maar ze komen zelden verder dan een paar kilometer, waarna ze zich door hevige stormen weer een weg terug moeten banen.

In oktober komt eindelijk het eerste teken van de lente: de pinguïns keren terug naar Commonwealth Bay.

De weken daarna komt de zon steeds hoger aan de hemel te staan en het moment dat de expeditie echt begint, komt steeds dichterbij.

Het is de bedoeling dat Mawson, Mertz en Ninnis een gletsjergebied van honderden kilometers langs de oostkust van Antarctica zullen onderzoeken.

Op de dag van vertrek ontbijten ze met pinguïneieren, gesmolten boter, kruiden en goede wijn.

Na het ontbijt zingen ze een psalm en leest Mawson voor uit de bijbel. Daarna gaat hij met Mertz en Ninnis de drie wachtende hondenspannen inspecteren.

Ze schudden elkaar de hand en spreken elkaar moed in. Dan roept Ninnis ‘Hike, hike’ en klapt met zijn zweep.

De honden zetten het op een lopen en de slee vertrekt in hoog tempo. Het is 12 november 1912 en Mawsons expeditie is begonnen.

Wind maakt lopen onmogelijk

Al meteen laat het continent zich van zijn meest genadeloze kant zien. Het terrein is bezaaid met kloven en gaten die onder de sneeuw zitten en dus vrijwel onzichtbaar zijn.

Mawson zakt een keer tot aan zijn oksels in de sneeuw en kan er slechts met moeite weer uit komen. Kort daarop schuift een slee met zes honden in een gletsjerspleet.

Mertz en Ninnis redden de slee en de onmisbare proviand door de honden aan hun tuig op te trekken.

Na twee weken hebben ze nog maar 200 kilometer afgelegd in het onherbergzame landschap, een kwart van de afstand die Mawson in gedachten had.

Constant snijdt de vlijmscherpe wind de mannen in het gezicht. Vaak waait het zo hard dat de drie mannen niet vooruit komen en dagen in hun tent moeten blijven.

Mawson merkt dat zijn mannen door alle inspanningen uit­geput beginnen te raken, en ter afleiding vertellen de mannen elkaar verhalen over hun jeugd en waar ze vandaan komen.

Ninnis beschrijft zijn studietijd in Dulwich en zijn familie, die generaties lang in de tinmijnen van Cornwall heeft gewerkt.

Mertz, een Zwitser, vertelt over Bazel en over zijn vader, die fortuin heeft gemaakt doordat hij een airconditioner heeft uitgevonden.

Op 9 december gaat de storm plotseling liggen en kunnen de drie mannen voor het eerst in een week weer wat kilometers maken.

Na zes uur merkt Mawson echter dat de eerder zo zorgeloze Ninnis het tempo niet meer kan bijhouden en hij besluit een pauze te houden.

En als Xavier Mertz probeert om de gasbrander aan te maken, wordt het duidelijk dat hij op het punt staat om in te storten.

De tranen lopen de doorgaans vrolijke Zwitser over de wangen. Ze drinken zwijgend hun thee op.

Mawson opereert Ninnis’ vinger

Toch leggen de mannen de dagen erna nog 50 kilometer af voordat Mawson beseft dat er iets goed mis is.

Het valt hem op dat Ninnis bij het besturen van zijn slee telkens zijn linkerhand gebruikt. Hij vraagt Ninnis of hij diens hand mag zien en geschrokken constateert de expeditie­leider dat Ninnis’ middelvinger wel twee keer zo dik is en dat zijn vingertop een zwartgroenige kleur heeft.

‘Hij is ontstoken en ik heb al zeker een week niet geslapen. Ik wilde jullie niet tot last zijn. Ik dacht dat het vanzelf wel over zou gaan’, verklaart de arme Ninnis.

Mawson probeert Ninnis’ hand met sneeuw te koelen, maar moet erkennen dat hun reis erop zit. ‘Laten we nog drie dagen doorgaan,’ stelt hij voor.

‘Daarna keren we om.’ Slechts een paar kilometer verder zegt Ninnis tegen zijn expeditieleider: ‘Het gaat zo niet. De pijn is ondraaglijk. Kun je mijn vinger opensnijden?’

Het is een simpele en snelle operatie. Mawson verhit zijn mes boven de gasbrander en houdt Ninnis vast.

Dan maakt hij een lange snee in de vinger van de luitenant waardoor de etter naar buiten komt.

Ninnis vergaat van de pijn en krijgt een paar uur rust. Intussen ontdoen Mawson en Mertz zich van een slee en herpakken ze de twee andere.

Zo kunnen alle honden gebruikt worden voor twee sleeën. Ninnis mag op de beste slee met de sterkste honden, samen met de proviand. Mawson hoopt dat hij zo een beetje kan rusten.

Mawson (rechts) en Ninnis rusten uit tijdens een verkenningstocht waarbij ze onder meer strategisch belangrijke voedseldepots aanleggen.

© State Library of NSW

Ninnis verdwijnt in een diepe kloof

De operatie heeft geholpen: Ninnis voelt zich beter en slaapt de hele nacht door. Mawson heeft besloten om terug te keren naar de basis.

Het is 14 december en de mannen hebben de afgelopen maand zo’n 500 kilometer afgelegd. De wind is geluwd en het landschap is vlak en begaanbaar, en in de loop van de dag komt de zon zelfs tevoorschijn.

Xavier Mertz neemt zingend de leiding, op 50 meter afstand gevolgd door Mawson, en achteraan zit Ninnis op zijn slee lekker te genieten van de zon en het vrolijke gezang van Mertz.

Maar plotseling zwijgt de Zwitser en wijst met een stok naar rechts. Dit signaal wil zeggen dat er zich aan de rechterkant een gletsjerspleet bevindt.

Mawson ziet het, draait zich om en roept: ‘Gletsjerspleet!’

Vanaf zijn slee ziet Ninnis dat de expeditieleider weer op zijn slee gaat zitten en verder schrijft in zijn dagboek. Ninnis wil zijn honden veilig over de spleet leiden en springt daarom van zijn slee.

Dan voelt hij opeens de grond onder zich wegzakken en verdwijnt hij geluidloos in de diepte. Het enige wat Mawson en Mertz horen is een laatste, radeloze jank van de hond Basilisk.

Als ze zich omdraaien, staren ze vol ongeloof naar het lege landschap. Ninnis is verdwenen, samen met de slee, de proviand en een heel span honden.

Geschokt rennen Mawson en Mertz terug naar de gletsjerspleet. Daar horen ze zwak gejank van een hond uit de diepte komen.

Snel bindt Mawson een touw om het middel van Mertz, die over de kant naar beneden kijkt.

Enkele meters lager ziet hij in het zwakke licht de resten van de slee op een klein plateau liggen. Daarnaast ligt de hond Franklin te janken, zo te zien met een gebroken rug.

‘Ninnis!!’, ‘Ninnis!!’, roept Mertz, maar de enige reactie komt van zijn eigen echo. Even
later houdt Franklin op met janken.

Wanhopig laten de twee mannen een landmeetinstrument in de spleet zakken. Het touw is 45 meter lang, maar bereikt de dode hond op het plateau maar net.

Ninnis ligt waarschijnlijk veel dieper. Drie uur lang proberen ze tevergeefs contact met hem te krijgen, maar dan pakt Mawson Mertz stevig bij zijn schouders. Ze moeten accepteren dat Edward Ninnis niet meer leeft.

Hoog aan de hemel zweeft een mooie Ant­arctische stormvogel met zilvergrijze vleugels – de eerste vogel die Mertz en Mawson op hun reis zien.

‘Hij was mijn beste vriend,’ snikt de Zwitser en kijkt naar de vogel, die volgens de twee mannen de ziel van Ninnis moet zijn.

Op weg terug naar de slee wordt het pas echt duidelijk in wat voor hopeloze situatie ze zich bevinden.

In anderhalve maand tijd hebben ze ongeveer 500 kilometer afgelegd door sneeuwstormen en over levensgevaarlijke gletsjers.

Nu zijn de zes beste honden en bijna al het voedsel verdwenen – op Mawsons slee is nog maar één zak met proviand over.

Oude laarzen als hondenvoer

Vastberaden om terug te keren naar de plek waar ze enkele dagen eerder de derde slee hebben achtergelaten, volgen Mawson en Mertz de hele nacht hun eigen sporen in de sneeuw.

’s Morgens vroeg bereiken ze volkomen uitgeput hun doel. Ze halen de laatste proviand van de achtergelaten slee af, binden hem op hun eigen slee en zetten de tent op.

Ook het hondenvoer is in de gletsjerspleet verdwenen. Daarom snijdt Mawson een leren laars in kleine stukjes en geeft die aan de honden, die ze gulzig opeten.

Alleen George eet niet meer; de volgende dag ligt hij apathisch in de sneeuw. Een kogel maakt snel een eind aan zijn leven en Mawson snijdt de dode hond open.

Hij is blij verrast dat de warme lever niet verschrompeld is, ondanks de slechte toestand van de hond.

Hij besluit dan ook dat honden­lever de komende weken het belangrijkste voedsel van Mertz en hemzelf zal zijn.

De terugreis wordt een harde strijd: elke stap put de twee mannen en hun honden verder uit.

Het wolkendek is loodzwaar en ligt zo laag dat het lijkt alsof ze door een tunnel van wit en grijs lopen. Iedere dag schreeuwen hun magen om eten en hun lichamen om nieuwe energie.

Om de situatie iets te verlichten, beloven Mawson en Mertz zichzelf dat ze elke zevende dag wat chocolade en boter mogen hebben uit de laatste zak eten.

Voor de rest eten ze vlees en levers van de honden die ze slachten als die van uitputting niet meer verder kunnen.

Maar wat Mawson niet weet, is dat een hondenlever zoveel vitamine A bevat dat deze zeer giftig is voor mensen.

En de symptomen liegen er niet om: eerst komen duizeligheid en misselijkheid. Daarna volgen haaruitval en een afstervende huid, hevige bloedingen en wonden rond de neus en mond.

Door langdurige vergiftiging zwellen de organen op en krijgt het slachtoffer last van dysenterie en waanbeelden, tot uiteindelijk de dood erop volgt.

Op kerstavond, twee weken na de dood van Ninnis, zijn de twee mannen halverwege. Alle honden op één na zijn dood, maar Mertz en Mawson houden in hun tent de feestdag in ere met cacao en poedermelk.

Ze braden een stukje hondenlever boven de gasbrander, maar ineens staart Mertz de expeditieleider aan.

‘Wacht eens ... Blijf even stil zitten!’ zegt hij. De Zwitser wrijft met zijn vinger over het
linkeroor van Mawson en ziet hoe een groot stuk huid zomaar loslaat.

Onmiddellijk controleert hij ook zijn eigen oren en merkt hij tot zijn afgrijzen dat ook de huid van zijn oren tot aan de rand van zijn muts loslaat.

‘Onze lichamen zijn aan het rotten,’ fluistert Mawson geschrokken.

‘Dat komt vast omdat we te weinig vitamines binnenkrijgen. We werken zo hard dat ons lichaam het niet aankan.’

Krankzinnige Mertz bijt zijn vinger af

De volgende dag passeren beide mannen de huidige Ninnisgletsjer, de eerste van twee gletsjers die ze op de heenreis tegenkwamen.

Als ze bij de tweede aankomen, wordt duidelijk dat Mertz ernstig ziek is.

Op 1 januari kan de ijzersterke skikampioen slechts acht kilometer afleggen voordat hij uitgeput in zijn slaapzak kruipt. Hij schrijft in zijn dagboek:

‘Het licht is vreselijk, de hemel is zwaar­bewolkt. Ik kan geen hap hondenvlees meer zien. Gisteren werd ik er doodziek van.’

Dit zijn de laatste woorden in Mertz’ dagboek. Die avond weigert hij om poedermelk te drinken en ook wil hij niets weten van de biscuitjes die Mawson tevoorschijn tovert.

Als ze de volgende dag verder moeten, weigert Mertz om zijn slaapzak uit te komen. Mawson moet hem eruit trekken en aankleden.

Het is een verschrikkelijk gezicht. Zijn huid valt in lange lappen van zijn benen en zijn baard valt samen met grote stukken huid van zijn gezicht.

Mertz kan niet meer lopen en uiteindelijk moet Mawson hem op een slee vooruit trekken, eerst nog lopend, maar al gauw op handen en voeten voortkruipend als een hond.

Zo leggen ze nog eens vier kilometer af, maar door het kruipen is de huid van Mawsons door de vitamine aangetaste knieën verdwenen, en Mertz schreeuwt het uit van de ellende.

Ze kruipen in hun slaapzakken terug en proberen weer op krachten te komen. Op 7 januari krijgt
Mertz diarree en als Mawson hem zegt uit zijn slaapzak te komen, praat hij onsamenhangend:

‘Ben ik een man of een hond? Omdat ik niet kan lopen, geloof je niet dat ik dapper ben ... Wacht jij maar! Wacht jij maar!’

Daarna stopt Mertz zijn linkerpink – geel van de kou – in zijn mond. Terwijl Mawson niet begrijpend naar zijn zieke vriend kijkt, bijt Mertz in een vlaag van verstandsverbijstering het topje van zijn pink af en spuugt het uit in de sneeuw.

De volgende uren gaat Mertz als een bezetene tekeer in de tent terwijl Mawson hem tot bedaren probeert te brengen. Dan valt hij in slaap.

Om twee uur ’s nachts strekt Mawson zijn hand uit naar zijn vriend en voelt een stijf en koud lichaam. Mertz is dood.

Mawson begraaft de Zwitser in een ijzige storm. Hij breekt twee stukken hout van de slee en maakt een kruis.

Dan bidt hij voor zijn overleden reisgenoot en doopt de gletsjer waarop hij zich bevindt om tot Mertzgletsjer.

Als Mawson de eindeloze sneeuwvlakte ziet, voelt hij zich eenzamer dan ooit. Twee maanden geleden vertrok hij met twee vrienden en twaalf honden, en nu zijn z’n kameraden dood en de honden geslacht.

De eenzame Mawson bindt de slee vast aan zijn middel en zet de eerste zware stappen, opnieuw op weg over het ijs.

Op bloedende voeten verder

Het is 7 januari, de wind is gaan liggen en voor het eerst in weken laat de zon zich zien. De als enige overgebleven expeditieleider laat stapje voor stapje de gletsjer achter zich.

Mawson heeft uitgerekend dat hij, als hij zijn rantsoen tot het uiterste beperkt, genoeg heeft voor 20 dagen. Maar dan is het ook op.

Dat is echter niet zijn enige probleem. Voor het vertrek heeft hij de bemanning van de
Aurora opdracht gegeven rond 15 januari terug te keren naar huis, ook als nog niet iedereen
terug op de basis is.

Na die datum pakt het Ant­arctische ijs zich samen en loopt het schip kans nog een jaar te moeten overwinteren.

Even wil hij in de sneeuw gaan liggen en inslapen, maar dan beseft hij waar het nu op aankomt: wilskracht en uithoudingsvermogen. En hij weigert om op te geven.

Hij wil het verhaal van zijn overleden vrienden verder vertellen. Zijn maag is verkrampt, elke zenuw in zijn lichaam doet pijn, en als Mawon kijkt waarom zijn voeten zo branden, ziet hij dat de huid van zijn voetzolen is verdwenen. In zijn laarzen zit een stinkende smurrie van huid, bloed en slijm.

Dag in, dag uit strompelt Douglas Mawson over het Antarctische ijs met de slee op sleeptouw. Zijn gezicht, handen en voeten zijn omwikkeld met leer en hij denkt alleen: nog één stap, nog één stap.

De nachten zijn een hel. De harde wind rukt onafgebroken aan het dunne tentdoek, en nu de relatief milde zomer voorbij is, begint de enorme gletsjer te bewegen.

Als hij wakker wordt op 15 januari 1913, trilt de grond onder hem. Dit is de dag dat de Aurora Commonwealth Bay verlaat en naar Australië vertrekt – en het is nog 140 kilometer naar het basiskamp.

Mawson moet er niet aan denken dat het schip misschien al weg is, en in ijzige wind en bij slecht zicht zigzagt hij tussen gletsjerspleten en steile hellingen door om weer een paar kilometer af te leggen.

Op 8 februari 1913 verlaat de Aurora Commonwealth Bay en zet koers naar Australië, zonder Mawson, die zes uur te laat terugkeert.

© Polfoto/Ullstein Bild

Op een voormiddag zakt Mawson plotseling tot aan zijn schouders in de sneeuw.

Voorzichtig probeert hij omhoog te klimmen, maar dan voelt hij de leegte onder zich. Sneeuw en ijs vallen weg en Douglas Mawson zweeft door de lucht ... het duister in.

Heel even denkt hij: ‘Dit is dus het einde,’ maar dan wordt hij met een harde ruk tegen­gehouden door zijn sleeptouw.

Verward en geschrokken hangt Mawson op vier meter diepte in een gletsjerspleet. Onder is het pikdonker, maar boven zich ziet hij door een smalle spleet licht schijnen.

De slee heeft zich vlak bij de rand in de losse sneeuw geboord en zit vast. Het dunne touw is het enige wat Mawson nog in leven houdt.

‘God heeft me nog een kans gegeven,’ fluistert hij zachtjes en hij zoekt met zijn handen de koude gletsjerwand. Maar die is veel te glad om te beklimmen.

In plaats daarvan grijpt Mawson zijn sleeptouw stevig vast en probeert hij zichzelf op te trekken. De volgende minuten werkt hij zich tergend langzaam en moeizaam uit de diepte naar boven.

Met bloedende handen en trillende benen trekt Douglas Mawson zich omhoog – en als hij zich eindelijk weer in de sneeuw bevindt, bezwijkt hij van uitputting.

Als hij weer is bijgekomen, besluit hij de volgende dag pas weer verder te gaan en hij zet zijn tent op aan de rand van de kloof.

Mawson gered door sneeuwhut

De dagen erna neemt de wind toe en de kou wordt steeds vinniger. Op zaterdag 1 februari ziet Mawson door de sneeuwbuien heen waar hij naar zocht.

Op slechts 10 kilometer van het basiskamp hadden de expeditieleden enige tijd daarvoor een sneeuwhut gegraven en deze geïsoleerd met hout, die als overnachtingsplaats kan dienen.

Nu ziet hij ook de versleten vlag die bij de ingang wappert. Met kloppend hart strompelt hij naar de sneeuwhut, die verlaten maar intact is.

Opgelucht maakt hij de slee vast en met trillende handen opent hij het houten luik en glijdt het gat in.

82 dagen lang heeft de Australische geoloog op de vlakte geslapen, maar nu heeft hij dan eindelijk beschutting tegen de wind.

In het donker vindt hij een pak biscuitjes, cacao en geconserveerd vlees. Ook ontdekt hij een paar warme laarzen en wollen sokken.

Hij schrokt zijn eten naar binnen en schrijft opgelucht in zijn dagboek: ‘Ik heb de hut gevonden!’

Door de hevige storm die buiten woedt moet Mawson nog wel een week in de hut blijven. Pas op 8 februari kan hij de laatste 10 kilometer naar het basiskamp aan Commonwealth Bay
afleggen. Al gauw ziet hij de zee aan de horizon en dolblij trekt hij zijn sneeuwbril af.

Hij loopt nog een kilometer en ziet donkere rotsen en de basishut voor zich opdoemen. Nerveus glijdt zijn blik over het landschap.

Er is geen teken van leven te zien en er komt geen rook uit de schoorsteen. Of toch? Beneden bij het water ziet hij drie figuren. In één tel, die een eeuwigheid lijkt, trekt hij zijn handschoen uit en zwaait uit alle macht.

Hij wil roepen, maar er komt geen geluid uit zijn droge keel. Hij zwaait nog harder en uiteindelijk krijgen de mannen hem in de gaten. Ze kijken even verbaasd en rennen dan naar hem toe.

Mawsons beproeving is voorbij. Een geluk­zalig gevoel maakt zich van hem meester, en voor het eerst sinds de dood van Ninnis voelt hij het bloed weer door zijn aderen stromen.

Alles begint te draaien en hij struikelt over de slee. Als de mannen eindelijk bij hem zijn, halen ze de sneeuw uit zijn gezicht.

Ze zien de diepliggende ogen en het huidloze gezicht dat onder de bevriezingsplekken zit.

‘Oh God! – Ben jij het?’ roept Frank Bickerton en hij houdt zijn expeditieleider vast. Als hij in de warme hut zit, krijgt Mawson te horen dat de Aurora zes uur eerder is vertrokken.

Er zijn echter zes mannen achtergebleven voor het geval Mawson, Ninnis en Mertz als door een wonder zouden terugkeren.

Nu moeten ze blijven tot het schip volgende zomer terugkomt. Mawson is er slecht aan toe en kan deze tijd goed gebruiken om weer op krachten te komen.

In december 1913 legt de Aurora weer in Commonwealth Bay aan om de zeven mannen mee naar huis te nemen.