Arabieren verkennen Europa: Op reis naar de ongelovigen

Middeleeuwse Arabieren dachten dat het frisse klimaat in Europa een straf van God was. Slechts weinig moslims waren nieuwsgierig en dapper genoeg om de reis te ondernemen naar de barbaarse streken in het noorden, waar Vikingen en andere goddelozen woonden.

De Arabieren troffen de Vikingen op markten langs de Wolga. Daar ruilden ze zijde voor slaven.

© Scala Archives

Rogier, de Normandische vorst van Sicilië, keek zijn adviseurs spottend aan. Daarna tilde hij zijn been van het zadel op en liet een flinke wind.

‘Zo, dat is zinvoller dan wat jullie allemaal uitkramen,’ zei hij.

De Siciliaanse koning had geen zin om deel te nemen aan de christelijke oorlog in Noord-Afrika, wat een boodschapper van zijn neef had voorgesteld en waar zijn adviseurs het mee eens waren.

Zo’n veroveringstocht zou alleen betekenen dat zijn vreedzame islamitische buren vervangen werden door christelijke roofbaronnen, die het rijk van Rogier konden bedreigen.

‘Noord-Afrika kan wachten,’ zei Rogier beslist, terwijl hij op een sluw plan broedde.

Hij zou zijn neef en alle christelijke strijders zo ver mogelijk weg sturen, naar het Heilige Land, waar ze hem geen kwaad konden doen.

‘Voer jihad tegen de moslims. Pak Jeruzalem van hen terug,’ stelde hij voor, en tot zijn grote vreugde waren de mannen er wel voor in.

Moslims mijden Europa

De woordenwisseling met de Normandiër die de Europese legers naar Jeruzalem lokte, is vastgelegd door de islamitische geschiedschrijver Ibn al-Athir.

In de 13e eeuw beschreef hij het jaar 1096, toen de eerste kruistocht vertrok naar het Heilige Land.

Volgens al-Athir was het niet een oproep van de paus die de christenen aanzette tot actie, maar een scheet.

Het beeld dat al-Athir schetste van Europeanen als smerige, wantrouwige en oorlogszuchtige lieden was geen uitzondering in de Arabische wereld.

Er hadden zich maar weinig islamitische reizigers in het afgelegen Europa gewaagd, dat geplaagd werd door koud weer en goddeloosheid.

Een van de dapperen die er wel heen trokken, was Ahmed ibn Fadlan, die in 921 op diplomatieke missie ging voor de kalief van Bagdad.

Hij stak de Kaspische Zee over, voer naar het noorden over de Wolga en stuitte op de vieze ar-Rusiya.

Historici denken dat deze ‘Russen’ in feite Vikingen waren. Ibn Fadlan beschreef hen als kooplieden die een markt hadden opgezet waar vooral slaven verkocht werden.

De Arabier was onder de indruk van hun gestel: ‘Nog nooit heb ik mensen met zo’n perfecte lichaamsbouw gezien. Ze zijn zo lang als een dadelpalm en hebben een rode blos.’

Over hun persoonlijke hygiëne was Ibn Fadlan minder te spreken:

‘Het zijn de smerigste van Gods schepselen,’ schreef de Arabier in het verslag dat hij bij thuiskomst maakte.

De Vikingen in Rusland wasten zich niet na het eten, een toiletbezoek of seks.

Ibn Fadlan zag maar één ding dat op hygiëne leek: elke ochtend kreeg de hoofdman een teil om zijn gezicht, handen en haar te wassen.

‘Dan snuit hij zijn neus en spuugt hij erin,’ legde Ibn Fadlan uit. ‘Als hij heeft gedaan wat hij moest doen, brengt het dienstmeisje de teil naar de volgende, en die doet gewoon hetzelfde.’

Moslims zetten de wereld op z’n kop: De Arabier Muhammad al-Idrisi maakte de beste wereldkaarten van de middeleeuwen. In 1154 graveerde hij er een in een zilveren plaat van 200 kilo. Noord en zuid waren omgedraaid, anders zou het lijken of de moslims waren verheven boven de heilige stad Mekka.

Vooral de schaamteloze benadering van seks die de Vikingen erop nahielden, was de diplomaat een doorn in het oog – maar het fascineerde hem stiekem ook een beetje.

De Vikingen deden het in het openbaar met hun slavinnen, zelfs terwijl ze onderhandelden met vreemde kooplieden. Ze hadden ook seks als eerbetoon aan een overleden hoofdman.

Ahmed ibn Fadlan bezocht nooit de Scandinavische thuisstreken van de Vikingen, want zo ver kwamen de gezanten van Bagdad niet.

Kooplieden als Ibrahim ibn Yaqub waagden zich in de 10e eeuw echter verder Europa in.

Hij deed de Vikingstad Hedeby in het huidige Sleeswijk in Noord-Duitsland aan.

Deze handelaren vormden de voorhoede van de Arabische beschaving, maar ze waren meestal geen moslim.

Ibn Yaqub was een jood, en veel van zijn collega’s waren lid van de christelijke minderheid. Moslims vonden het te gevaarlijk en te smerig om zich met Europeanen in te laten.

De koopman Ibn Yaqub beschreef Hedeby als groot, maar arm. De ellende was zo schrijnend dat de inwoners niet voor hun kinderen konden zorgen en baby’s in zee gooiden om voedsel te besparen.

Het eren van de Vikinggoden had echter de hoogste prioriteit, en er werden grootse offerfeesten gehouden.

Vrouwen hadden het recht om zich te laten scheiden, en beide geslachten gebruikten eyeliner om er jonger uit te zien. Maar zodra de inwoners hun mond opendeden, verdween alle charme: ‘Ik heb nog nooit zo’n lelijk gezang gehoord als dat van de Vikingen.

Er komt een soort gebrom uit hun keel, zoals het geblaf van een hond, maar dan nog veel beestachtiger.’ Ibn Yaqub deed zijn zaken en vertrok zo snel mogelijk.

Romeinen scheren zich voor God

De Syrische reiziger Harun ibn Yahya was aan boord van een schip uit de kust van Palestina toen hij eind 9e eeuw werd ontvoerd door christelijke Byzantijnen.

Die brachten hem naar hun hoofdstad Constantinopel, waar hij vast bleef zitten tot moslims hem hadden vrijgekocht.

Anders dan andere gevangenen had Ibn Yahya geen haast om terug te keren naar het ‘huis van de islam’, zoals de moslims hun leefgebieden noemden.

Hij bleef in Constantinopel om de stad te verkennen, en toen hij uiteindelijk vertrok, ging hij nog verder het ‘huis van de oorlog’ in: Europa.

Zijn reis voerde hem over de Balkan naar Venetië en verder naar Rome, en hij schreef het eerste reisverslag in het Arabisch over Italië.

Rome was groot, zo meldde hij, in tweeën gedeeld door de Tiber, waarover vele bruggen gebouwd waren.

In tegenstelling tot de smerige Vikingen waren de Romeinen schoon, want ze gingen vaak naar het badhuis. En ze schoren al hun baardgroei af – daarover verbaasde de Arabische reiziger zich.

‘De grootste trots van een man is zijn baard. Waarom doen jullie dat?’ vroeg hij.

‘Wie zich niet scheert, is geen goede christen,’ legde een Romein hem uit.

Toen Petrus en de andere apostelen naar Rome kwamen, werden ze opgepakt en waren hun haar en baard afgeschoren voordat ze werden terechtgesteld.

‘Nu is gebleken dat de predikers van het christendom de waarheid in pacht hebben, scheren we ons om boete te doen voor onze zonden,’ zei de Romein.

In Italië vernam Harun ibn Yahya dat in het noorden en westen het land van de Franken lag, en nog verder lag een plek die Brittannië heette.

Daar liep ooit de grens van het Romeinse Rijk, dat de Arabieren goed kenden.

In dit verre land hield de beschaving vast op, zo dacht Ibn Yahya, maar hij waagde zich nooit zo ver dat hij het met eigen ogen kon zien.

Europa is niets waard

De reis naar Italië van Harun ibn Yahya en het bezoek aan Hedeby van Ibrahim ibn Yaqub waren vrij uniek in de vroege middeleeuwen.

In het algemeen hadden de moslims geen enkele belangstelling voor het verre Europa, en daar hadden ze goede redenen voor.

Het gebied waar christenen en heidenen woonden was qua oppervlakte nog geen vijfde van het ‘huis van de islam’.

En dat gold ook voor de steden. Hoewel Rome volgens Harun ibn Yahya groot was, was het inwonertal dat van een flinke provinciehoofdstad in het uitgestrekte rijk van de islamieten.

Bagdad had een bevolking van circa 800.000 man, en het vrij jonge Caïro telde al 400.000 inwoners.

100.000 mensen bevolkten de stad Córdoba in het Moorse Spanje.

In de christelijke wereld was alleen Constantinopel met zijn half miljoen inwoners een echte metropool te noemen.

In West-Europa waren Rome, Milaan en Keulen met 30.000 tot 40.000 burgers het grootst.

Hedeby was met 2000 zielen een uit de kluiten gewassen dorp in moslimogen.

Europa had weinig te bieden wat de Arabieren kon bekoren.

Als islamitische kooplieden noordwaarts trokken om te handelen, vormden tot slaaf gemaakte krijgsgevangenen meestal de populairste handelswaar.

Daarom kwam veel van de beperkte kennis die de Arabieren over Europa hadden van hun confrontaties met Europeanen op het slagveld.

God heeft de Franken gestraft

In 711 waren Arabische legers de Straat van Gibraltar overgestoken om Spanje onder de voet te lopen.

Toen de veroveraars de Pyreneeën bereikten, stuitten ze op een strijdlustig, christelijk volk: de Franken.

Arabische generaals waren de eersten in de islamitische wereld die vertelden over het Frankische Rijk en zijn machtige koningen.

‘De Franken worden gekenmerkt door hun grote aantal en hun uitrusting, moed, uithoudingsvermogen en kracht,’ schreef de veldheer Musa ibn Nusair.

De partijen vochten talloze slagen uit in en rond de Pyreneeën, en toen ze uitgeput waren, staken er diplomaten de bergen over om over een wapenstilstand te onderhandelen.

Zo leerden de moslims meer over het ‘huis van de oorlog’.

God had de ongelovige Franken gestraft door ze een koud en nat klimaat te geven, terwijl de moslims er lekker warm bij zaten.

‘De kracht van de zon is zwak bij hen,’ schreef Abul Hasan al-Masudi, de beste 10e-eeuwse Arabische geograaf en geschiedschrijver.

‘Kou en vocht komen veel voor in hun streken, en sneeuw en vorst wisselen elkaar eindeloos af.’

Het barre klimaat vormde het karakter van de Franken: ze waren nonchalant, grof, traag en vadsig.

Net als het ijs om hen heen waren ze licht van haar en bleek van huid, meldde al-Masudi.

En omdat ze zo dicht bij de maan woonden, was het volk behept met vrouwelijke karaktertrekken als geslotenheid en een neiging tot religieus fanatisme.

Moslims woonden in het oosten, waar de zon opkwam, en hadden vooral mannelijke eigenschappen: ze leefden lang, hadden een goed geheugen, bedreven wetenschap – en waren ijdel.

Volgens al-Masudi waren de Franken in alle opzichten ondergeschikt aan de Arabieren.

Toch waren het bekwame strijders die de legers van de moslims konden weerstaan.

Dankzij contacten met het Byzantijnse Rijk hadden geleerde Arabieren de kans om de oude Griekse schrijvers te lezen.

Dat deze 1000 jaar oude geschriften het toppunt van de Europese beschaving waren, sterkte de Arabieren in hun overtuiging dat ze superieur waren.

Bijbel staat vol onzin

In de 11e eeuw begonnen de moslims nieuwsgierig te worden en gingen ze het christelijke geloof bestuderen.

‘Geen van hen trouwt ooit met meer dan één vrouw, en ze hebben ook geen concubines,’ schreef de geograaf Abu Ubayd al-Bakri halverwege de 11e eeuw verwonderd.

Hij vond de sekserollen in de christelijke wereld merkwaardig, maar vooral hoe de christenen zich tot God verhielden verbaasde de Arabier:

‘Zelfs als een christen zijn hele leven niet bidt of naar de kerk gaat, zal niemand kwaad van hem spreken of menen dat hij iets verkeerd doet.’

Maar het ergst van alles was de Bijbel.

‘Het christelijke boek bevat maar 557 verhalen,’ legde al-Bakri uit. Ondanks dat geringe aantal zijn een paar ervan vervalsingen die nergens op slaan en compleet onbegrijpelijk zijn omdat ze nooit plaatsgevonden hebben, niet in de oertijd, en ook niet daarna.’

Al-Bakri kon nog vrijelijk mopperen over de christenen, maar niet veel later doken de Europeanen op in het ‘huis van de islam’.

In 1096 drongen de Franken en andere christenen het Heilige Land binnen en veroverden ze Jeruzalem.

Europa was ineens geen ver oord meer dat alleen door een paar excentrieke reizigers werd verkend, maar was nu de plaats waar de vijand vandaan kwam.

Voortaan ging de islamitische verachting voor het christelijke geloof gepaard met een flinke dosis angst.