Abel Tasman op levensgevaarlijke goudjacht in het Oosten

‘Er is onvoorstelbaar veel goud te vinden in een Aziatisch rijk dat gewoon voor het grijpen ligt!’ Dat gerucht nam Marco Polo mee terug uit China. In 1642 ging de Nederlander Abel Tasman op basis daarvan op een jarenlange ontdekkingsreis.

Maori uit Nieuw-Zeeland vielen de expeditie van Abel Tasman aan
en doodden vier van zijn mannen.

© Bridgeman

De prauwen van de eilanders bleven op veilige afstand van de twee schepen van de Nederlanders.

Vroeg in de ochtend hadden de Europeanen de eerste oorlogsprauw zien uitvaren, en nu waren het er zeven. Net als een catamaran hadden ze twee slanke rompen die aan elkaar zaten.

Ze werden bestuurd door potige mannen met een naakt, getint bovenlijf en zwart haar, dat boven op hun hoofd was vastgebonden en met witte veren was versierd.

Pogingen om de inheemsen dichterbij te lokken waren mislukt. De mannen in de prauwen leken niet geïnteresseerd te zijn in stalen messen of witte kleren – zaken die gewoonlijk gewild waren bij Aziatische stammen.

Maar deze mannen bleven waar ze waren en riepen soms iets onverstaanbaars naar elkaar.

De Nederlanders lieten een sloep te water, en zeven mannen namen plaats om een bericht van het ene schip naar het andere te brengen.

Opeens kwamen de eilanders in actie. Een van hun boten schoot met behulp van grote peddels verrassend snel vooruit en ging vlak naast de Nederlandse sloep liggen.

‘De voorste man in de schelmenprauw stiet de kwartiermeester Cornelis Joppen met een lange stompe piek [...] zo fel in de nek, dat deze overboord viel,’ schreef Abel Tasman die avond in zijn logboek.

Hij vervolgde: ‘Daarop vielen de anderen aan met korte dikke stukken hout en met hun peddels. Ze overmeesterden ons prauwtje. [...] Drie van het volk van de Zeehaen [werden] gedood.’

De eilanders hesen een van de doden in hun kano en voeren snel naar land. De verblufte Nederlanders beschoten hen, maar misten. Van de vier overlevenden in de boot stierf er een dezelfde dag.

Abel Tasman moest alle hoop om met de inwoners van de pas ontdekte kust te handelen, of zelfs maar drinkwater van ze te krijgen, laten varen.

Bitter noemde hij de plek Moordenaarsbaai. Hij zei zijn mannen het anker te lichten en koers te zetten naar vreedzamere oorden.

Zo verliep de eerste ontmoeting tussen de witte mannen en het krijgshaftige volk van Nieuw-Zeeland, de Maori.

Mede door deze gebeurtenis raakte de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) ervan overtuigd dat dit deel van de wereld niet de moeite waard was.

Zeerot wordt expeditieleider

Toen Abel Janszoon Tasman in 1642 de leiding kreeg over een ontdekkingsreis, had hij vele jaren ervaring op zee.

Hij voer al 10 jaar voor de VOC en was in die tijd opgeklommen van matroos tot zeeofficier met het bevel over complete eskaders.

Hij diende vooral in Azië, waar de inmiddels 39-jarige Nederlander de wateren kende als zijn broekzak.

Tasman had een goede reputatie en was de aangewezen kandidaat om de expeditie te leiden waarmee gouverneur-­generaal Anthonie van Diemen en de overige ambtenaren op het gebied van koloniale zaken een theorie wilden testen.

Abel Tasman moest uitzoeken of het gerucht klopte dat achter de horizon in het zuidoosten een onbekend en rijk continent zou schuilgaan.

Oude gedachte leidt tot nieuw idee

De oude Grieken redeneerden al dat er bij de Zuidpool een groot stuk vasteland moest liggen.

Volgens hun logica moest de verhouding land en water op het noordelijk en het zuidelijk halfrond gelijk zijn, omdat de aarde anders in onbalans zou raken.

De Romeinen doopten deze plek later Terra Australis Incognita – ‘het onbekende Zuidland’.

Dit vermoeden ontwikkelde zich in de middeleeuwen tot een vaste overtuiging, en de Europeanen zagen het bestaan van het onontdekte continent als een feit.

Terra Australis stond dan ook op kaarten en op de wereldbollen die tijdens de 16e eeuw populair werden.

Cartografen maakten er een groot continent van dat aan de Zuidpool vastzat en ver de Stille Oceaan in liep.

En het werd er allemaal nog interessanter op toen de plek werd gecombineerd met een ander mythisch land: het koninkrijk Beach, waarover de Italiaan Marco Polo had gehoord toen hij in de 13e eeuw China bezocht.

Naar verluidt had Beach zo veel goud dat je het niet geloofde voor je het had gezien.

Volgens Marco Polo lag het rijk onder China, en dat bracht Nederlandse geleerden eind 16e eeuw op het idee dat het wel eens bij Terra Australis kon horen.

De speculaties spitsten zich toe toen een Nederlands schip in 1606 de westkust ontdekte van het continent dat later bekend zou worden als Australië.

Diverse expedities gingen op weg en keerden terug met het bericht dat de kustlijn eindeloos leek door te gaan.

Het zou dus inderdaad om het legendarische Terra Australis kunnen gaan. Tasman werd aangesteld om uit te zoeken of dat vermoeden klopte.

Als hij Beach vond, zou dit land het Nederlandse antwoord op Peru kunnen worden. Dat hoopte gouverneur-­generaal Van Diemen.

In dit Zuid-Amerikaanse land haalden de Spanjaarden immense hoeveelheden zilver uit de bodem – tot onverholen afgunst van de rest van Europa.

De hoofdstad van Nederlands-Indië was Batavia op Java. Vanuit hier handelde de VOC in de 17e eeuw in gewilde specerijen als nootmuskaat, zwarte peper en kaneel.

© Rijksmuseum

Twee experts reizen mee

Voor de ontdekkingsreis werden twee schepen gereserveerd, waarover Tasman het bevel kreeg in Batavia, de hoofdstad van Nederlands-Indië.

Het vlaggenschip was het oorlogsvaartuig Heemskerck van 120 ton, bewapend met kanonnen en de meest wendbare van de twee. Behalve Tasman waren er 60 man aan boord.

Het 200 ton zware koopvaardijschip Zeehaen, een fluitschip, ging mee omdat de ruime romp veel plaats bood aan eten en goederen.

Vaartuigen van dit type waren breed aan de waterlinie, maar hadden een smal dek, omdat de tol in de Europese havens doorgaans bepaald werd op basis van het dekoppervlak. Op dit schip werkten 50 mannen.

Tasman kreeg gezelschap van twee specialisten, wier expertise bepalend was voor het succes van de expeditie. De ene heette Isaack Gilsemans en was mee als koopman.

De VOC stuurde altijd goede handelaren mee op ontdekkingsreizen, die de waarde van goederen en de nieuwe handelsmogelijkheden ter plekke konden beoordelen.

Gilsemans was ook een uitstekend tekenaar en kon de mogelijke ontdekkingen vastleggen.

Naast Tasman zelf was de belangrijkste man aan boord echter Franz Jacobszoon Visscher.

Hij werd in zijn tijd gezien als een onovertroffen navigator en een van de beste cartografen ter wereld. Visscher moest dan ook de route plannen.

Inheemse bevolking wordt genept

De Heemskerck en de Zeehaen voeren uit op 14 augustus 1642.

De datum was zo gekozen dat het rustig zomerweer zou zijn als de schepen later in het jaar de zuidelijke vaarwateren bereikten.

Op de eerste avond liep de Zeehaen al bij een eiland aan de grond. Gelukkig was de schade beperkt en kon het schip snel weer vlot worden getrokken.

Abel Tasman had van Van Diemen uitgebreide instructies meegekregen.

De generaal-gouverneur begon zijn tekst met een lofzang op de grote toekomst die de Republiek wachtte als het lukte om rijkdommen te vinden in den vreemde.

Hij benadrukte dat het voornaamste doel van de reis was om geld te verdienen. De VOC stuurde zijn kostbare schepen alleen op pad om te zoeken naar nieuw land, aan wetenschappelijk onderzoek deed ze niet.

Zulke hogere motieven raakten pas eind 18e eeuw in zwang, in de tijd van de verlichting.

De Zeehaen had goedkope waren aan boord voor als de expeditie rijke lokale inwoners trof.

Van Diemen benadrukte dat Gilsemans zich zo mogelijk moest laten betalen in goud of zilver. Maar de inheemse bevolking mocht niet merken dat de Nederlanders hierop aasden.

‘Als zij goud of zilver als ruilmateriaal aanbieden, moet u doen alsof u die stof niet bijzonder waardevol vindt, en koper, tin en lood laten zien alsof die bij ons waardevoller zijn,’ luidde de instructie van Van Diemen aan de expeditie.

Daarnaast zette Van Diemen uitvoerig de route uiteen, om af te sluiten met de opmerking dat hij het lot van Tasman en de kapitein van de Zeehaen in handen van God legde, die hun de moed zou geven om de expeditie te volbrengen.

Ook sprak hij de hoop uit dat de mannen weer veilig zouden terugkeren.

Eerst naar het westen

Tasmans kleine vloot moest ver naar het zuiden en dan oostwaarts draaien, maar de eerste 5500 kilometer voeren de schepen naar het westen.

Het doel was het Nederlandse eiland Mauritius nabij Madagaskar. Visscher had deze route gekozen omdat hij bekend was met de windomstandigheden in de Indische Oceaan.

Vanaf Mauritius konden ze eenvoudig de zuidelijke breedtegraden bereiken, waar een, sterke, constante westenwind hen snel naar onbekende wateren zou brengen.

Bovendien had het eiland volop water, proviand en timmerhout, die de schepen mee moesten nemen als ze de bewoonde wereld achter zich lieten.

De Heemskerck en de Zeehaen gingen razendsnel en waren na 22 dagen al op hun bestemming. Toen de uitkijk riep dat hij land zag, was iedereen verrast.

‘Volgens onze gissing waren we nog 50 mijl ten oosten van Mauritius toen we het in zicht kregen,’ aldus Tasman.

In die tijd hadden navigatoren geen instrumenten om lengtegraden te meten en moesten ze op hun gevoel afgaan als ze hun positie bepaalden wanneer ze naar het oosten of westen voeren.

De breedtegraad kon worden vastgesteld door om 12.00 uur te kijken hoe hoog de zon boven de horizon stond.

Bij aankomst waren de twee schepen er slecht aan toe. De gouverneur van het eiland schreef aan gouverneur-­generaal Van Diemen dat het hout op de Zeehaen rotte, beide vaartuigen lek waren en de touwen waren versleten.

De expeditie bleef dan ook een maand op Mauritius om reparaties uit te voeren, en om te jagen.

Op 8 oktober 1642 werd de zeereis voortgezet. Een gelijkmatige bries liet de zeilen opbollen.

Tasman zette koers naar het zuidoosten, want Visscher wilde gebruikmaken van de stabiele westenwind onder de 40e breedtegraad.

De handelsposten van de VOC lagen verspreid over heel Oost-Azië.

© Roger G. Gerry Collection, the Metropolitan Museum of Art & Shutterstock

Tasman laat beschaving achter zich

Na het verblijf op Mauritius waren de schepen weken onderweg. Naarmate ze zuidelijker kwamen, nam de wind toe en daalde de temperatuur snel.

Door de wind was de snelheid hoog, maar de tuigage had wel te lijden onder de windstoten. Regelmatig moesten scheepstimmerlui omhoog klimmen om beschadigde masten te versterken of een giek te vervangen. En op 24 oktober stak er een zware storm op.

‘Deze wind was met hagel en regen vermengd en we vreesden dat het schip het niet zou houden,’ schreef Tasman.

Na de middag nam de storm wat af, maar toen was de Zeehaen verdwenen.

Tasman liet alle zeilen zakken, zodat de Heemskerck relatief stil in het water lag, want zonder bevoorradingsschip kon hij de expeditie moeilijk voortzetten.

Gelukkig dook het schip de volgende ochtend ver achter hen weer op. De Zeehaen had één man verloren, maar was nog intact.

Volgens het logboek dachten Visscher en Tasman dat de twee schepen op 20 november de 155e lengtegraad waren gepasseerd.

Dat hield in dat ze zich ter hoogte van de Australische zuidwestpunt bevonden en vanaf hier in volkomen onbevaren wateren terechtkwamen.

Tasman vernoemt de gouverneur

De dagen regen zich aan elkaar, en nog steeds zagen de zeelieden geen land. De navigator Visscher werd vaak om advies gevraagd, en hij vond dat de schepen recht naar het oosten moesten blijven varen.

Hij wilde de koers pas verleggen als naar zijn inschatting de 220e lengtegraad was bereikt.

Vandaar moesten ze naar het noorden in de richting van de Salomonseilanden, die de Spanjaarden in de 16e eeuw hadden ontdekt.

Visscher was ervan overtuigd dat Terra Australis niet vastzat aan de Zuidpool. Hij ging ervan uit dat de expeditie om het continent heen kon varen.

Op 24 november kwam er echter land in zicht. Aan de horizon verhieven zich bergen, en Tasman liet meteen de waterdiepte meten om niet aan de grond te lopen.

Terwijl de schepen voorzichtig doorvoeren, tekende hij in zijn logboek een historisch besluit op.

‘Dit land is het eerste land dat we in de Zuidzee vonden, en het is geen enkel Europees volk bekend. Daarom hebben wij dit land de naam gegeven van Anthonie van Diemensland, ter ere van de edele heer gouverneur-generaal, onze hoge overheid die ons uitgezonden heeft om deze ontdekking te doen.’

Pas op 2 december vonden ze echter een geschikte ankerpaats en konden de zeelui aan land gaan om de onbekende kust te verkennen.

Twee boten met gewapende mannen voeren naar het strand, om pas vele uren later weer tevoorschijn te komen.

De verkenners wisten te vertellen dat er allerlei planten met eetbare vruchten groeiden en dat er vers drinkwater was.

Ze hadden geen mensen gezien, maar in de verte hadden ze wel muziek gehoord en rook gezien van vuurtjes.

Verdere verkenningstochten moesten echter wachten, want de ochtend daarna stak er een storm op en moest Tasman zijn kwetsbare schepen naar open zee brengen.

Hij liet nog wel iemand aan land gaan om de Nederlandse vlag te planten. Dat het eiland ooit zijn naam zou krijgen, daar had hij geen idee van.

Moordenaarsbaai eist vier levens

De tocht ging verder in de richting van de Salomons­eilanden. De bemanning begon moedeloos te worden.

Ze misten afwisseling en vaste grond onder hun voeten. Behalve de verkenners was geen van hen aan land geweest sinds ze twee maanden eerder Mauritius verlieten.

Ze waren dan ook blij toen ze op 13 december bergen zagen verrijzen aan de horizon.

Tasman hees een witte vlag en vuurde een kanon af om de officieren van de Zeehaen te laten weten dat ze moesten overkomen voor overleg.

Dit was in de 17e eeuw gebruikelijk onder zeevaarders als er belangrijke besluiten moesten worden genomen.

‘[We] besloten het gemelde land zo snel als mogelijk aan te doen,’ noteerde Tasman in zijn logboek.

Het zou een noodlottige beslissing blijken te zijn. De schepen hadden het huidige Nieuw-Zeeland bereikt, en in deze Moordenaarsbaai sloegen inwoners op 19 december vier zeelieden dood.

Na deze aanval gaf Tasman het plan om hier water te halen op. De schepen lichtten het anker om verder te varen.

Prauwen vol eilanders zaten hen achterna, totdat de Zeehaen een krijger wist te raken met een kanonskogel.

Expeditie maakt vrienden

Na het vertrek uit Staten Landt, zoals Tasman Nieuw-Zeeland later noemde, verliep de reis een tijd vrij eentonig. In het logboek van Tasman staan dan ook uitsluitend aantekeningen over het weer.

‘Goed weer met een heldere hemel [...]. ’s Middags bevonden breedte 29 graden 10 minuten en lengte 196 graden 32 minuten, koers behouden noordoost en gezeild tien mijlen,’ noteerde Tasman op 13 januari 1643 in zijn logboek.

Vrijwel elke dag in deze saaie weken had kunnen worden beschreven met woorden van vergelijkbare strekking.

Op 21 januari gebeurde er eindelijk iets nieuws: ze zagen land – en mensen. De expeditie was nu aangekomen bij Tonga in de Stille Oceaan.

Vanaf de kust kwam een aantal kano’s hen tegemoet. De bemanningen ervan bleven op een veilig afstandje van de schepen en leken geen kwade bedoelingen te hebben.

De Nederlanders keken het even aan en gooiden toen een wit kleed in het water als geschenk. Een van de kano’s voer er snel op af.

Een roeier sprong in het water en dook naar de stof, die was gezonken. Toen de duiker weer boven kwam, was hij een en al dankbaarheid. Eindelijk had Tasman inwoners getroffen die hun goed gezind waren.

De dagen daarop handelden de zeelui en de eilanders met elkaar en wisselden ze geschenken uit. De expeditieleden genoten van vers eten en schoon water.

Het eiland had echter niet dat waar Tasman en zijn mannen naar op zoek waren. Geen goud, zilver of kostbare handelswaar die ze in triomf mee terug konden nemen naar Batavia.

Tasman wist dat hij na Tonga geen kans meer had om grote ontdekkingen te doen. Zijn schepen naderden bekende wateren en vanhier ging de route terug naar Batavia, al zouden ze nog wel vijf maanden onderweg zijn.

Op 15 juni meerden de Heemskerck en de Zeehaen uiteindelijk aan in de haven van Batavia. Tasman zou nu snel verenigd zijn met zijn gezin, maar in zijn logboek wijdt hij weinig woorden aan de thuiskomst:

‘Met dageraad ben ik met de sloep naar Batavia gevaren. God zij geloofd en gedankt voor de behouden reis.’

Droom wordt opgegeven

Qua zeemanschap had de expeditie een indrukwekkende prestatie neergezet. Tasman was ongedeerd teruggekeerd met beide vaartuigen en de meeste van zijn mannen hadden de reis overleefd.

De expeditie had aangetoond dat het vrij makkelijk was om van de Indische naar de Stille Oceaan te varen. Maar het rijk Beach had Tasman niet gevonden.

Misschien bestond het rijk toch nog ergens, al leek het op dit moment niet zo waarschijnlijk.

Gouverneur-generaal Van Diemen wilde graag zekerheid en stuurde Tasman in 1644 nogmaals op pad.

Dit keer hoefde de zeerot alleen de Australische noordkust te verkennen. Toen hij het gouden rijk weer niet vond, besloot de VOC de zoektocht te staken.

Met Tasmans ontdekkingen werd niks gedaan. De VOC was geïnteresseerd in edelmetalen en exotische goederen die in Europa konden worden verkocht. En die leken ten zuiden van Nederlands-­Indië niet voor te komen.

Die aanname was echter onjuist. Er werd later niet alleen goud ontdekt in Australië, maar ook op Tasmanië.

De eerste vondst zou zijn gedaan in 1840, toen een gevangene het metaal vond aan de noordkant van het eiland. Later werd er nog meer ontdekt.

Maar daar heeft Nederland niet van kunnen profiteren. De ontdekkingen werden gedaan door onze Britse rivalen, die toen inmiddels Tasmanië bezaten.