Duitse meteoroloog vocht met de dood

Meteoroloog Alfred Wegener leidt een grote expeditie op Groenland, maar het tijdschema loopt uit, en twee van z’n mannen zijn in levensgevaar: ze zijn midden op de ijskap in een tent achtergelaten, en de poolwinter nadert. Wegener is op weg met voorraden, maar al gauw is zijn situatie penibeler dan die van de mannen die hij moet redden.

Sneeuw, storm en temperaturen tot -50 ºC maakten de sledetocht over de ijskap bijna onmogelijk. Wegener was eigenlijk astronoom, maar hij nam veel liever deel aan wetenschappelijke expedities.

© Archiv für Deutsche Polarforschung

Alfred Wegener knijpt zijn ogen tot spleetjes; het ijs weerkaatst de stralen van de zon als bliksemschichten.

De 49-jarige Duitse meteoroloog en expeditieleider tuurt over het West-Groenlandse pakijs dat de Kamarajuk-fjord verspert.

37 dagen al wachten Wegener en zijn team van 14 wetenschappers, technici en ingenieurs met hun 25 IJslandse paarden en 98 ton voorraden tot het ijs breekt en ze naar de Scheideck-gletsjer aan het eind van de fjord kunnen gaan.

Het vrachtschip Gustav Holm van de expeditie ligt al sinds 4 mei 1930 voor anker voor het dorp Uvkusigssat.

Als ze nog langer moeten wachten, raakt de ambitieuze Duitse expeditie in tijdnood.

Met behulp van Groenlandse sledehonden heeft Wegener de enige uitrusting, containers met twee motorsleden, aan land laten zetten.

Hij verwacht veel van de sleden: ze zullen tonnen uitrusting 400 kilometer landinwaarts op de ijskap brengen, waar hij een weerstation zal oprichten.

Daar gaan twee wetenschappers een jaar lang de arctische weersomstandigheden vastleggen – als eersten ooit.

De verzamelde gegevens kunnen doorslaggevend blijken voor de trans-Atlantische scheepvaart en de vliegtuigen die Europa en Amerika weldra zullen verbinden.

Paarden opgeslokt door de gletsjer

Op het dobberende schip proberen de expeditieleden de tijd te verdrijven.

Meteoroloog Johannes Georgi repareert uitrusting die tijdens de reis beschadigd is, landmeter Karl Weiken doet opmetingen en de IJslander Vigfús Sigurdsson wijdt zich aan zijn IJslandse paarden, die de spullen naar de top van de gletsjer moeten trekken, waar de ijskap begint.

Daar zal het eerste weerstation verrijzen: Weststation.

Van daaruit zullen Wegeners mannen en 20 Groenlanders uit Uvkusigssat drie sledetochten ondernemen die wetenschappelijke uitrusting, voedsel, brandstof en een opvouwbare hut 400 kilometer landinwaarts brengen.

De hut wordt het middelste weerstation, Eismitte, waar twee man overwinteren en weergegevens verzamelen.

Het derde station, Ooststation, wordt opgezet door een andere ploeg die naar de Scoresbysund in Oost-Groenland vaart.

Het tijdschema is krap, en de poolzomer kort – daarom werkt de onvoorziene wachttijd aan de monding van de Kamarajuk-fjord Wegener op de zenuwen.

Eindelijk, op de 38e dag, wordt iedereen opeens om één uur ’s nachts wakker. ‘Het ijs raakt los!’ roept de Groenlander die de bewegingen van het ijs in de gaten houdt.

De Gustav Holm kan nu naar het eind van de fjord varen.

De jonge Groenlanders uit het dorp Uvkusigssat staan klaar met hun honden, en op 27 juni zijn alle spullen van boord.

De bedrijvigheid doet Wegeners stemming goed. Een tentenkamp is opgezet, Vigfús Sigurdsson heeft een omheining voor zijn paarden gemaakt en het werk om de spullen langs de steile gletsjer omhoog te brengen kan beginnen.

De sneeuwlaag bedekt levensgevaarlijke spleten die tot op de rotsbodem doorlopen, en de mannen hebben een paar dagen nodig om er bruggen over te bouwen.

Toch storten er nog drie paarden in de afgrond. ‘We zijn genietroepen en slaven, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat,’ klaagt ingenieur in opleiding George Lissy in zijn dagboek. ‘Voor wetenschap is geen tijd.’

Al doet iedereen zijn uiterste best, de expeditie is nog steeds erg achter op schema als Wegeners rechterhand Johannes Georgi voor de eerste tocht over de ijskap de hondensleden laat inladen.

Georgi is uitgekozen om op de ijskap te overwinteren, maar de wedijver met hem is in Wegeners dagboek terug te lezen:

‘Het vertrek naar Eis­mitte laat op zich wachten door Georgi’s eindeloze inladen en overpakken,’ schrijft hij gemelijk op 15 juli.

De waarheid is echter dat Georgi eindeloos met de Groenlanders moet bekvechten over de bagage.

Drie keer op en neer met de sledehonden is nodig om 3200 kilo spullen naar Eismitte te krijgen, willen Georgi en Wegener de winter in de ijswoestenij kunnen doorstaan.

Volgens de Groenlanders is de eerste zending van 1000 kilo, verdeeld over 20 sleden, een te grote belasting voor de honden, en als Georgi eindelijk kan vertrekken, heeft hij maar 780 kilo bij zich.

Met zo weinig bagage zijn drie tochten niet genoeg.

Landmeter Karl Weiken en de vriendelijke meteoroloog Fritz Loewe uit Berlijn gaan met Georgi mee.

Al op de eerste dag houden de Groenlanders halt en weigeren verder te gaan als er geen bagage van de sleden gaat.

De honden kunnen het volgens hen niet aan en krijgen te weinig voer.

Georgi laat knarsetandend 160 kilo in de sneeuw achter en vergroot de rantsoenen. Door beide besluiten slinken de voorraden die zijn bedoeld voor de geleerden op Eismitte.

Als eerste werden twee containers met motorsleden aan land gezet.

© Archiv für Deutsche Polarforschung

Wegener kookt zijn kleren

Op de route over het ijs markeren de mannen elke afgelegde 500 meter met een stok met een wimpel eraan.

Maar bij de wimpel die nu halverwege, op 200 kilometer, op de ijskap wappert, weigeren de Groenlanders weer door te gaan.

Nooit eerder zijn ze zo ver van zee geweest. Ze zijn bang de weg terug niet meer te kunnen vinden.

Ook vrezen ze dat hun honden door de ijle lucht zullen bezwijken. De ijskap ligt tot op 3000 meter boven de zeespiegel, en zuurstofgebrek kan leiden tot hoofdpijn en kortademigheid.

Georgi spreekt geen Groenlands, maar weet met gebaren en beloftes van loonsverhoging drie Groenlanders over te halen door te gaan.

Terwijl Loewe en de ontevreden Groenlanders omkeren, gaan Georgi, Weiken en de drie overgehaalde Groenlanders door naar Eismitte.

Hier slaan ze hun tent op en zetten de barometer op een voetstuk van ijs. Eindelijk kan het onderzoek beginnen.

Aan de kust hebben de Duitsers intussen een weg naar de gletsjer aangelegd. Zo kunnen de paarden de spullen het eerste stuk landinwaarts gemakkelijker vervoeren.

Expeditieleider Wegener is in zijn nopjes met de Groenlanders.

‘Indrukwekkend zoals de eskimo’s van aanpakken weten. Europese arbeiders hadden niet half zo veel kunnen doen,’ schrijft hij op 22 juli.

Maar aan de samenwerking zit ook een schaduwzijde: ineens ontdekt hij een luis in zijn hemd.

Wegener geeft de Groenlanders de schuld van de luis en raakt danig van slag. ‘Ik ben zo neerslachtig.

Het succes lijkt me door de vingers te glippen. Voor me ligt de winternacht. Als die vroeg inzet, zijn we verloren,’ vertrouwt hij zijn dagboek toe. Bijna kokhalzend kookt hij de rest van de dag al zijn kleren uit.

Zijn somberheid is niet zonder reden, want ze lopen achter op het tijdschema: het vervoer van de spullen naar de top van de gletsjer kost veel meer tijd dan geraamd, en de motorsleden zijn ook niet klaar.

Die zijn bedoeld voor vervoer van de voorraden naar Eismitte. Vóór de winterstormen moet alles ter plaatse zijn, want daarna is geen vervoer meer mogelijk.

De tegenslag houdt aan. Op 9 augustus is het paardenvoer bijna op. In Wegeners oorspronkelijke plan zouden de dieren na het volvoeren van hun taak tot voedsel dienen voor mens en hond.

Maar er ontbreekt nog een fors deel van de 2500 kisten die omhoog moeten naar het Weststation, dus Wegener moet op zoek naar voer voor de paarden.

Alfred Wegeners bagage woog 98 ton, verpakt in 2500 vrachtkisten.

© Archiv für Deutsche Polarforschung

Vreugde is van korte duur

Hooi is moeilijk te krijgen boven de poolcirkel. Wegener vaart naar Uummannaq, waar het hem wonder boven wonder lukt 200 kilo hooi te kopen.

Hij komt bovendien terug met zeven extra Groenlanders en 40 honden, waarmee de expeditie nu beschikt over 143 honden.

Het ziet er wat rooskleuriger uit, vooral als Wegener op 29 augustus eindelijk het geluid van een startende motor hoort.

‘Als muziek in mijn oren!’ jubelt hij in zijn dagboek.

De volgende dagen proberen de Duitsers de twee motorsleden uit, die IJsbeer en Sneeuwgors gedoopt zijn.

Al gauw blijken echter hun tekortkomingen: pal tegen de wind in komen ze bijna niet vooruit, en dat is pech, want de wind op Groenland is meestal aflandig.

De mannen ontdekken ook dat de glij-ijzers vastvriezen aan de sneeuw zodra de slee stilstaat. Voor ze verder kunnen moet de sneeuw van de glij-ijzers verwijderd worden.

Wegeners humeur zakt weer in. Een opsteker is echter dat de sleden op één dag 85 kilometer afleggen over de ijskap, waar de ondergrond vaster is.

De dagen daarop met stil weer lukt het de mannen zelfs om helemaal bij de wimpel halverwege, 200 kilometer van de kust, een grote opslagplek aan te leggen voor meetinstrumenten, voedsel en petroleum voor de kachel in Eismitte.

Ook de bouw­delen van de hut zijn daar nu.

Begin september gaat de derde en laatste van de geplande sledetochten van start. Het sneeuwt hevig en Wegener weet dat de eerste sneeuwstormen al over een maand kunnen beginnen.

De toestand is kritiek: minder dan tweederde van de benodigde 3200 kilo is aangevoerd, wat volgens de berekeningen van Wegener veel te weinig is om de winter mee door te kunnen komen.

Bovendien liggen de bouw­delen van de hut nog bij de halfweg-wimpel, op zo’n 200 kilometer van het weerstation.

In plaats van met motorsleden moesten de voorraden met sledehonden worden vervoerd.

© Archiv für Deutsche Polarforschung

Poolwinter in de tent dreigt

Noodgedwongen overweegt Wegener een vierde sledetocht, wil Eismitte die winter bemand kunnen zijn.

Juist metingen midden op de ijskap waren zijn belangrijkste argument bij de Duitse regering, de geldschieter van de hele onderneming.

Als dit onderdeel van het project niet doorgaat, is deze dure expeditie voor niets geweest.

Nog voor de derde sledetocht teruggekeerd is, maakt Wegener zich klaar om met Fritz Loewe te vertrekken.

Weer gaan de Groenlanders dwarsliggen.

Volgens hen is het je reinste zelfmoord om zo laat in het jaar nog de ijskap op te gaan: het kwik is al gezakt tot -20 ºC, het daglicht verdwijnt en het weer is onvoorspelbaar.

Op Eismitte is Georgi tot dezelfde slotsom gekomen: zonder een vierde zending met meer voedsel en brandstof is een overwintering ondoenlijk.

Samen met glacioloog Ernst Sorge, die met de derde sledetocht meegekomen is en ook zal overwinteren op Eismitte, schrijft Georgi op 14 september een brief aan Wegener die hij met de hondensleden terugstuurt.

De brief bevat een termijn waarbinnen de voorraden aangekomen moeten zijn:

‘Wij zijn het eens om hier samen te overwinteren – zelfs al komt de hut hier niet vanwege de waardeloze motorsleden – maar uitsluitend op deze voorwaarde: uiterlijk op 20 oktober moeten wij 17 vaten petroleum, boorgereedschap en springstof binnen hebben.’

De brief van Georgi en Sorge vervolgt met een waslijst verdere benodigdheden – een radio, waardoor ze met hun collega’s op Weststation contact kunnen onderhouden, staat er niet bij omdat geen van tweeën morse beheerst.

‘Als deze levensbehoeften er op 20 oktober nog niet zijn’, vatten Georgi en Sorge samen, ‘gaan we met hand­getrokken sleden weer terug.’

Motorsleden ploegen voort

De twee weten niet dat de motorsleden steeds naderbij komen.

Op 17 september komen de Duitsers Kraus, Kelb en Schif en een Groenlander bij de halfweg-wimpel, waar de voorraden liggen opgeslagen.

Hier komen ze de derde sledeploeg tegen, op de terugweg van Eismitte.

In het gemeenschappelijke kamp heerst optimisme: het plan is om heen en weer tussen de opslag en Eismitte te pendelen tot alles afgeleverd is.

Maar diezelfde nacht steekt de eerste sneeuwstorm van het jaar op. Zware, natte sneeuw bedelft de tenten, en ’s ochtends moeten de mannen zich uitgraven.

De hondensleden gaan richting Weststation, terwijl de motorsleden niet kunnen starten.

Drie dagen wachten ze op rustiger weer, terwijl tenten en mensen doorweekt raken van de condens onder de sneeuwmassa.

Ten slotte bedaart de storm iets, en in de ijle lucht gaan de vier mannen aan de slag met het ontdooien van de motoren.

Nog een dag gaat op aan het verwijderen van sneeuw van de bevroren glij-ijzers. Eindelijk, op dag zeven, luwt de sneeuwstorm en kunnen de verkleumde mannen door.

Maar in de natte sneeuw en de harde wind komen de sleden bijna niet vooruit, zelfs niet met een man voorop die helpt trekken.

De voedselvoorraad is zo geslonken dat het gekkenwerk is door te gaan, en op slechts één dagreis van Eismitte besluiten de vier op te geven.

De stemming is bedrukt als ze alles afladen in de sneeuw en omkeren.

39 kilometer voor hun einddoel eindigt plots de reis naar Weststation; de motor van de Sneeuwgors scheidt ermee uit.

De mannen laten de slee staan en proppen zich in de IJsbeer, samen met een kreupele hond die de derde sledeploeg had moeten achterlaten.

Hoewel de duisternis intreedt, gaan ze door omdat ze weten dat Weststation slechts een paar uur verderop ligt.

En dan brandt ook de motor van de IJsbeer door. Woedend stappen ze uit en slaan kamp op.

De tabak is op en als eten hebben ze alleen nog pemmikan, een mix van gedroogd vlees, vet, bessen en haver, bedoeld voor de honden.

De Groenlandse sledehonden werden met pemmikan gevoerd: een mix van vet, gedroogd vlees, bessen en haver.

© Alfred Wegener Museum

Groenlanders komen in opstand

Op Weststation heeft Wegener de brief van Georgi en Sorge nog niet ontvangen, maar alles is klaar voor vertrek.

Hij wacht alleen op de terugkomst van de derde sledeploeg.

Hij en Loewe hebben zelfs de poten van de honden met robbenvel omwikkeld; een heel gedoe, maar nodig omdat het scherpe ijs ze tot bloedens toe verwondt.

Op de ochtend van 21 september komen de sleden van de derde ploeg eindelijk terug met de Duitsers Jülg en Wölcken en zeven Groenlanders.

Wölcken overhandigt Wegener het ultimatum dat Georgi en Sorge geschreven hebben, en nog een dag gaat heen voordat alles helemaal naar wens is.

De volgende dag kunnen Wegener en Loewe eindelijk op pad met 15 sleden en 13 Groenlanders.

Wanneer het donker wordt zijn ze nog 17 kilometer van Weststation vandaan. Ze houden halt bij de gestrande IJsbeer.

Pas de volgende ochtend ontdekken beide kampen elkaar en ontbijten ze gezellig samen. Wegener hoort dat de voorraden van noch de motorsleden noch die bij de halfweg-wimpel gedumpt zijn, Eismitte bereikt hebben.

Hij weet dat Georgi en Sorge alleen de winter kunnen doorkomen als hij ze bereikt.

Daarbij moet Wegener ervan uitgaan dat Georgi en Sorge een 400 kilometer lange voettocht over de ijskap niet zullen overleven.

Stilletjes hoopt hij dat ze besluiten te blijven waar ze zijn, tot hij met zijn hondensleden komt.

380 kilometer verderop, in Eismitte, zijn Georgi en Sorge tot dezelfde slotsom gekomen, en om zich te beschermen tegen de kou en de snijdende win beginnen ze een gat te graven in de vaste sneeuw.

Dat blijkt verrassend makkelijk te gaan. Steeds dieper snijden ze blokken ijs los, en allengs ontstaat er een grote ruimte onder het ijs.

De twee mannen verplaatsen hun oliekachel de kuil in. Daarmee kunnen ze de temperatuur op -5 ºC houden, wat aanmerkelijk warmer is dan in de tent, en ook minder brandstof kost.

Via een gat in het dak ventileren ze, anders dreigt er kolendampvergiftiging. Ze leggen op de vloer plankjes van de vrachtkisten en bouwen verhoogde bedden waar ze in hun met rendiervacht gevoerde slaapzakken warm blijven.

Zelfs zonder een laatste zending voorraden denken Georgi en Sorge dat het mogelijk is op Eismitte te overwinteren. Ze kunnen dat helaas niet aan Wegener laten weten.

Die zwoegt ondertussen maar voort en probeert er samen met Loewe bij de Groenlanders de moed in te houden.

Die zien het invallen van de winter met angst en beven tegemoet. Het sneeuwt maar door, het is -32 ºC en de Groenlanders houden beraad. Het is een teken aan de wand.

De ochtend erop stappen de Groenlanders de tent van de Duitsers binnen, gaan rustig zitten en steken een pijp op.

Na lang zwijgen deelt hun woordvoerder mee dat ze allemaal teruggaan. Ze hebben te weinig warme kleren.

Ondanks de taalbarrière pogen de twee Duitsers hen om te praten, maar zelfs de charismatische Wegener die de inheemsen anders zo bewonderen, kan ze niet vermurwen.

Eerste bevriezingsverschijnselen

‘Het weer wordt ons te machtig,’ tekent Loewe op in zijn dagboek, ‘de Groenlanders hebben geen rendierslaapzakken, de kou ’s nachts is niet te harden.’

Na uren onderhandelen zijn vier eskimo’s bereid met de Duitsers door te gaan. De rest keert om.

Wegener en Loewe gaan met 69 honden en zo’n 1800 kilo bagage richting Eismitte. Het weer is goed, het is -20 ºC en licht nevelig.

Maar door de zware last en de tegenwind vorderen de honden maar langzaam: 15 kilometer per dag – en bij de 120 kilometer-wimpel weigeren de Groenlanders verder te gaan.

Na lang soebatten spreken ze af dat iedereen nog 30 kilometer aflegt, waarna alleen Wegener en Loewe verdergaan met de Groenlander Rasmus Villumsen. Hij ging al eerder mee naar het weerstation en vertrouwt de Duitsers.

Op 7 oktober hebben de drie mannen in 16 dagen pas 170 kilometer afgelegd, nog niet de helft. Wegener weet dat de tijd dringt, want de twee mannen op Eismitte zouden over 13 dagen aan de terugtocht beginnen.

Tegelijk is hij zeer bezorgd over de aanvoer van voorraden, aangezien hij op de dubbele snelheid gerekend had.

In het huidige tempo moeten ze langer doen met het eten. Hij en Loewe bespreken of ze zullen omkeren.

Het wordt uitstel van de beslissing tot bij de 230-kilometer-wimpel. Van de 15 sleden in het begin zijn er nu nog twee over.

De jonge Villumsen loopt voor de sleden uit. Het is verbazend hoe hij de volgende wimpel in het halfduister weet te vinden. In oktober is het ook overdag vrijwel donker, en ondanks het minieme sprankje zon is het -40 ºC.

Op 13 oktober zijn ze bij de halfweg-wimpel. Bij de opslag van petroleum, benzine en de achtergelaten winterhut houden ze één dag rust en laden ze de sleden opnieuw op.

De honden lijden kou en hebben honger.

Ze breken vaak de tent binnen om voedsel te roven. De voorraad hondenvoer is zo klein dat de mannen er een aantal moeten afmaken om de andere mee te voeden.

Op 16 oktober staan de drie mannen bij de 230-kilometer-wimpel. Loewe schrijft: ‘Omkeren lijkt uitgesloten.’

Hij heeft bevriezingsverschijnselen aan zijn tenen en vingers. Hun bagage bestaat nu behalve voedsel alleen nog uit één jerrycan petroleum, een tent, emmer en lantaarn, en ze hebben nog 170 kilometer te gaan.

Al met al komen ze dus met lege handen aan op Eismitte – als dat überhaupt lukt.

Op 20 oktober rekenen ze uit dat als Georgi en Sorge die dag Eismitte te voet verlaten en het weer goed blijft, ze elkaar bij de 335-kilometerwimpel zullen treffen.

Vier dagen later komen ze daar aan en wachten, turend naar het oosten. Het is -50 ºC en Loewes bevriezingen zijn verergerd.

Tijdens een ommetje bekijkt hij met Wegener het noorderlicht.

Onder de kleurenpracht aan de hemel spreekt Wegener over de betekenis van wetenschap voor de ontwikkeling van de mens en diens doen en laten.

Deze zeldzame ontboezeming maakt diepe indruk op Loewe.

Ze bespreken wat ze zullen doen als ze Georgi en Sorge niet tegenkomen.

Teruggaan kan niet meer – Loewe, Wegener en Villumsen zijn gedoemd verder te trekken.

De hele winter bleven de wetenschappers in hun beschutte sneeuwhol, waar het niet kouder werd dan -5 ºC.

© Archiv für Deutsche Polarforschung

Aankomst op Eismitte

Loewe heeft geen gevoel meer in zijn voeten. Al masseert Wegener ze elke ochtend en avond langdurig, de door­bloeding komt niet terug.

Koudvuur is onafwendbaar, maar Loewe kan nog wel de hondenslee mennen.

28 oktober: de mannen moeten nog 23 kilometer naar Eismitte als het hondenvoer op is.

Ze willen per se vandaag aankomen, maar in het duister kunnen ze de wimpels niet vinden en ze slaan een luttele 5 kilometer van het einddoel kamp op.

De volgende ochtend warmen ze met het laatste restje petroleum een onbestemde klodder ‘ontbijt’ op.

Tezelfdertijd eten Georgi en Sorge heerlijke warme havermoutpap in hun beschutte ijshol. Dan hoort Georgi geknerp buiten in de sneeuw. ‘Zijn ze er toch!’ roept hij.

Buiten staat de Groenlander Rasmus Villumsen met zijn hondenspan te lachen. Hij wijst naar Loewe en Wegener, die achter hem aan komen na de slopende tocht van 40 dagen.

Wegener is topfit, maar Loewe wankelt naderbij. Zijn hiel ziet blauw, en volkomen uitgeput wordt hij het hol binnengeleid, waar hij in zijn slaapzak kruipt.

-5 ºC voelt als levensreddende warmte, en Wegener roept enthousiast uit: ‘Wat hebben jullie het lekker hier!’

De mannen nemen tijdens het eten en de koffie de mogelijkheden door.

Loewe is te zwak om naar Weststation te gaan – hij moet op Eismitte blijven, al betekent dat een flinke hap uit de krappe voorraden.

Het eten, net genoeg voor twee, moet nu door drieën. Bovendien nemen Wegener en Villumsen 135 kilo proviand mee voor de terugreis.

Op 1 november vieren ze Wegeners 50e verjaardag met fruit en chocola, bewaard voor een bijzondere gelegenheid.

Buiten het hol fotografeert Sorge de twee vertrekkende mannen. Wegener heeft ijskristallen in zijn snor als ze op terugreis naar het westen gaan met hun laatste 17 honden.

Ze hebben de wind in de rug, en het is slechts -39 ºC – een uitstekende dag om naar huis te gaan.