Getty Images

Galapagos loste het raadsel des levens op

Tamme vogels in de bomen en overal reptielen. Door zijn kennismaking met de ongerepte natuur van de Galapagoseilanden kwam Charles Darwin op het spoor van de oorsprong der soorten. De evolutietheorie bracht uiteindelijk zelfs diepgelovige christenen aan het twijfelen over de Bijbel.

Nog nooit had de Engelsman Charles Darwin zulke tamme vogels gezien.

De vinken kwamen heel dichtbij, en de jan-van-genten, die tot zijn verrassing vlak boven hem in de takken zaten, trokken zich niets van de nieuwsgierige natuurvorser aan. Hij kon zelfs een roofvogel van een tak duwen met de kolf van zijn geweer.

Zo moet de hemel er ongeveer uitzien, dacht de 26-jarige Darwin toen hij op het eiland Chatham in de archipel Galapagos ten westen van Zuid-Amerika aankwam.

De bewoners, alleen dieren, leken er hetzelfde over te denken. In zijn logboek schreef hij dat het eiland ‘een paradijs was voor de reptielenfamilie’, met reusachtige schildpadden en leguanen.

Talloze geromantiseerde beschrijvingen van het leven van Darwin verhalen hoe hij na zijn kennismaking met de fauna van de eilanden in 1835 onmiddellijk inzag dat alle soorten afstammen van één gezamenlijke voorouder.

Hij zou zich meteen gerealiseerd hebben dat deze stamouder zich miljoenen jaren lang geleidelijk had ontwikkeld tot de soortenrijkdom die we nu kennen.

Dat gebeurde via natuurlijke selectie, waarbij de dieren die zich het best wisten aan te passen, overleefden.

Zo hadden sommige vinken een sterke snavel om harde zaden te kraken, terwijl andere juist een spitse snavel hadden om insecten te vangen.

En schildpadden hadden volgens dat principe sterk verschillende schilden ontwikkeld. Maar de plotselinge openbaring is een verzinsel.

Darwin stelde zijn theorie pas lang na zijn bezoek aan de eilanden op. Sterker nog: uit zijn dagboeken blijkt dat hij zelfs de opvallendste aanwijzingen voor evolutie niet zag.

Schildpadden passen zich aan

Een kleine vier jaar eerder, in 1831, was Darwin met de Britse brik HMS Beagle uit Plymouth in Zuid-Engeland uitgevaren.

Kapitein Robert FitzRoy had opdracht om de Zuid-Amerikaanse kust in kaart te brengen. Dankzij zijn goede connecties in het academische milieu was Darwin aangenomen als natuurhistoricus op het schip en als reisgenoot van de kapitein.

Darwin kwam er echter al snel achter dat hij geen zeebenen had.

‘Ik haat elke golf op zee,’ mopperde hij tegen een medepassagier.

Bovendien kon hij niet opschieten met de kapitein en ging hij zodra hij de kans kreeg aan land om dieren, fossielen, planten en mineralen in te zamelen.

In de ochtend van 17 september 1835 legde de HMS Beagle aan bij het eiland Chatham in de Galapagos, en zoals altijd ging Darwin zo snel mogelijk aan land.

Gedurende een aantal weken bezocht hij vier van de 13 hoofdeilanden van de archipel, waar hij de unieke flora en fauna vol bewondering gadesloeg.

De grootste indruk maakten de zeeleguanen, die in het water doken om van de algen op de rotsen te eten.

Zoiets had hij een leguaan nog nooit zien doen.

De Galapagoseilanden zijn ontstaan door vulkanisme, en een hartenwens van Darwin was om een vulkaan te zien.

Helaas waren alle kraters op Chatham al lang uitgedoofd, maar hij noteerde dat het eiland bijna helemaal uit gestolde, golvende lava bestond.

Hij en kapitein FitzRoy vonden het wel wat weg hebben van het landschap rond de hoogovens van de staalfabrieken in Wolverhampton.

De volgende halte van het schip was het eiland Charles. Daar zat een kleine kolonie strafgevangenen onder leiding van de Britse gouverneur van het gebied, Nicholas Lawson.

Deze vertelde dat hij kon zien op welk eiland hij was alleen door naar de schilden van de reuzenschildpadden te kijken, die per eiland verschilden.

Op sommige eilanden liep de rand van het schild van het dier bij de kop in een boog omhoog, zodat het van hoge struiken kon eten.

Elders was de rand recht: daar aten de reptielen gras en hoefden ze hun nek niet uit te strekken.

De schildpadden hadden ook andere verschillen, maar hoewel Darwin er veel met eigen ogen kon aanschouwen – Lawson gebruikte ze als bloembakken – begreep hij het belang van de informatie die de gouverneur hem gaf niet.

Voordat de Beagle uit de Galapagos vertrok, legde het schip aan bij het eiland Albemarle, waar Darwin landleguanen bestudeerde, en bij James, waar hij een ritje maakte op de rug van een reuzenschildpad.

Toen Darwin de eilandengroep na vijf weken onder de brandende zon verliet, had hij de evolutietheorie nog niet rond, maar hij had veel van de wereld gezien en ervaringen opgedaan die hem goed van pas kwamen toen hij later in zijn

leven tot zijn inzichten kwam. In zijn reisverslag, dat werd uitgegeven in 1845, negen jaar na thuiskomst, schrijft Darwin dat hij aanvankelijk de aanwijzingen van de evolutie over het hoofd gezien had – onder meer omdat hij zich niet kon voorstellen dat er op eilanden die zo dicht bij elkaar liggen, zulke verschillen binnen dezelfde soort kunnen voorkomen.

Later vond hij het jammer dat hij de schilden niet had bewaard.

De Beagle had wel schildpadden meegenomen, maar de schilden waren overboord gegooid nadat hun eigenaar in de soep was beland.

Van één diersoort was het Darwin opgevallen dat er uiteenlopende rassen of soorten op verschillende eilanden voorkwamen: de zangvogels.

Hij had een verzameling spotlijsters meegenomen waarin de variatie goed te zien was. En van andere zangvogels dacht hij dat ze een mix van vinken, lijsters en mussen waren, wat hij vooral baseerde op de vorm van de snavel.

Maar eenmaal terug in Londen liet hij de verzameling zien aan de ornitholoog John Gould, die een verbaasde Darwin uitlegde dat de vogels tot dezelfde groep behoorden – de familie van de vinken – maar er anders uitzagen.

Het was echter niet zo gek dat Darwin de vogels door elkaar haalde, want de 14 soorten waar darwinvinken nu in worden verdeeld, verschillen sterk van elkaar en bezorgen de ornithologen vandaag de dag nog steeds hoofdbrekens.

Vinken zijn het beste voorbeeld

Na thuiskomst stelde Darwin op basis van zijn aantekeningen en herinneringen een theorie op.

Hij meende dat de veelzijdigheid van het leven slechts verklaard kan worden als er voortdurend nieuwe soorten ontstaan die zich aanpassen aan hun habitat, zoals de schildpadden.

Zo begon de moderne evolutietheorie vorm te krijgen, en Darwin besefte dat de vinken waar hij zich over verbaasd had, de beste voorbeelden zijn van de werking van evolutie.

Zijn ideeën waren echter zo omstreden in de christelijke samenleving dat hij een paar jaar wachtte met het publiceren ervan.

Pas op 24 november 1859 had hij genoeg moed verzameld om zijn werk On the Origin of Species uit te geven.

De oplage van 1250 exemplaren was op de eerste dag al uitverkocht, en er ontstond een verhit debat rond de theorie, ook al begrepen maar weinig lezers wat Darwin eigenlijk bedoelde met ‘natuurlijke selectie’.

Ruim 20 jaar na zijn reis maakte het publiek kennis met zijn nu gevleugelde woorden dat ‘we nu iets dichter bij dat grote feit lijken te zijn – het mysterie der mysteriën – het verschijnen van nieuwe levensvormen op deze aarde’.

Wetenschappers weten zeker dat de natuurvorser vooral dankzij zijn verblijf op de Galapagos tot dit inzicht kwam.

En sinds Darwin deze woorden schreef, is zijn theorie herhaaldelijk bevestigd door onderzoeken en expedities.

Darwins boek werd meteen een bestseller.

Darwins theorie bestaat uit twee stappen

Darwins ideeën waren zo baanbrekend dat de evolutieleer nu darwinisme wordt genoemd. Zijn theorie over het leven bestaat uit twee elementen.

Alle soorten hebben een gezamenlijke oorsprong: evolutie is een geleidelijke verandering. Darwin beweerde dat alle soorten waren ontstaan doordat ze zich langzaam hadden verwijderd van de basisvorm.

Het best aangepaste nageslacht overleeft: de geleidelijke verandering vindt plaats met behulp van wat Darwin ‘natuurlijke selectie’ noemde.

De best aangepaste individuen van elke generatie krijgen meer nageslacht dan minder goed aangepaste organismen. Deze wetmatigheid, bekend als survival of the fittest, is de drijvende kracht achter de evolutie.