In december 1672 betreedt de 30-jarige Mary Carleton de Londense rechtbank Old Bailey. Ze wordt beschuldigd van diefstal van een zilveren bord, maar tijdens het proces blijkt dat slechts het topje van de ijsberg te zijn.
Een jaar eerder was ze veroordeeld wegens diefstal en verbannen naar de Britse kolonie Jamaica. Maar ze ontsnapte en keerde terug naar Londen. Ook daarvoor staat ze terecht.
Mary getuigt voor de rechtbank dat ze eigenhandig muiterij voorkwam op het schip dat haar naar Jamaica bracht.
‘De kapitein van het schip en de gouverneur van Jamaica waren me zo dankbaar dat ze me naar huis lieten gaan,’ beweert ze zonder met haar ogen te knipperen.
Maar de rechter en jury geloven haar niet, en in de dagen daarop volgen de aanklachten tegen Mary Carleton elkaar snel op: bigamie, diefstal en oplichting.
Het ziet er slecht uit voor de veelpleger, maar tot nu toe is ze dankzij haar rappe tong en aristocratische uiterlijk overal mee weggekomen.
Al jaren doet ze zich voor als een Duitse prinses, waardoor ze in de buurt van rijke jongemannen kan komen om hun hun geld afhandig te maken.
Ze wordt de ’grijze weduwe’ genoemd omdat ze anders dan de ‘zwarte weduwe’ haar partners niet vermoordt, maar in een web van leugens verstrikt, waarna ze er met hun geld vandoor gaat.