British Library

Moord op scheepsjongen maakt einde aan kannibalisme op zee

Schipbreukelingen mogen hun medeopvarenden doden en opeten. Dat was de ongeschreven zeewet tot 1884, toen drie zeelieden een scheepsjongen opaten.

Kapitein Tom Dudley is niet op zijn gemak. Op deze novemberdag in 1884 zit de 37-jarige zeeman in een Britse rechtszaal terwijl zijn advocaat een van zijn voormalige bemanningsleden, Edmund Brooks, bevraagt:

‘Dus jullie moesten het hart en de lever van de jongen eten. En vier dagen leefden jullie van het lichaam van de onfortuinlijke knul?’ vroeg hij.

‘Ja, dat staat buiten kijf. Zo was het,’ antwoordt Brooks zacht.

Tom Dudley kijkt de man naast hem gespannen aan. Het is de zeeman Edwin Stephens, die net als Dudley een van de verdachten is in een veelbesproken rechtszaak.

Het proces moet voor eens en voor altijd duidelijk maken of het schipbreukelingen toegestaan is hun kameraden te doden en op te eten.

De broer van Richard Parker bracht een Bijbeltekst aan op diens grafsteen: ‘Heer, reken hun deze zonde niet aan.’

© Hethurs

Scheepsjongen wordt opgeofferd

De basis voor de rechtszaak werd een klein half jaar eerder gelegd, toen Tom Dudley de opdracht kreeg om het jacht Mignonette als kapitein van Engeland naar Australië te brengen.

Hij huurde Stephens, Brooks en de scheepsjongen Richard Parker van 17 in.

De eerste paar weken verliep de reis over de Atlantische Oceaan zonder problemen, maar op 5 juli 1884 kwam het schip ten noordwesten van Kaap de Goede Hoop in een zware storm terecht en begon het water te maken.

De vier moesten het schip verlaten in een sloep – het was ruim 1000 kilometer naar de kust.

De schipbreukelingen hadden de ramp overleefd, maar ze waren er nog niet: hun enige proviand bestond uit twee blikjes koolraap die Dudley nog net in de sloep had weten te gooien. Al na acht dagen moesten de mannen hun eigen urine drinken, en na 10 dagen was het voedsel helemaal op.

Toen een Duits schip op 29 juli, meer dan drie weken na de ramp, de sloep in het oog kreeg, trof de bemanning drie uitgeputte mannen aan.

De vierde op-varende, scheepsjongen Parker, was weg. In de sloep lag iets wat op menselijke resten leek, maar de Duitsers stelden geen vragen: iedereen wist dat bij een schipbreuk de ‘wetten van de zee’ golden. Iemand moest zich voor de anderen opofferen.

Kapitein Dudley zag dan ook geen reden om de waarheid te verdoezelen. Toen de mannen in de haven van het Engelse Falmouth aankwamen, vertelde hij de havenmeester dat hij en Stephens de jongen hadden gedood om diens lichaam te kunnen opeten.

Maar Dudley wist niet dat de wetteloosheid op zee de Britse elite al lang een doorn in het oog was.

Politici en juristen zaten te wachten op een zaak waarmee voor eens en voor altijd vast kon worden vastgesteld dat niemand een medemens mocht doden en opeten, ook niet in uiterste nood.

De drie mannen werden aangehouden op verdenking van moord.

Mannen drinken Parkers bloed

Tijdens het proces tegen hen kwamen de gruwelijke details aan het licht. Alle drie zeiden ze onschuldig te zijn, maar de aanklager wist Brooks, die niet aan de moord op de scheepsjongen had deel-genomen, over te halen te getuigen.

Volgens Brooks had kapitein Dudley gezegd dat ze lootjes moesten trekken om te bepalen wie zich zou opofferen toen duidelijk was dat het zo niet langer ging: ‘We werden het niet eens. Ik zei: “Laten we allemaal sterven,”’ aldus Brooks.

In de acht dagen daarna was er niets te eten. Volgens Brooks waren ze de wanhoop nabij en lag de uitgehongerde Parker bewusteloos op de bodem.

‘Wie opperde als eerste om Parker om te brengen?’ wilde de aanklager weten.

‘Hem doden is nooit ter sprake gekomen,’ verklaarde Brooks, die echter wel toe-gaf dat hij een idee had gehad wat Dudley en Stephens van plan waren.

Brooks was naar eigen zeggen aan de andere kant van de boot gaan liggen met een jas over zijn hoofd: ‘Ik hoorde geen woorden, alleen wat geluiden. Toen ik opkeek, zag ik dat de hals van de jongen was doorgesneden.’

Brooks viel vervolgens flauw van de honger, en toen hij bijkwam, zag hij hoe de kapitein en Stephens van het bloed van de jongen dronken.

Ook Brooks kreeg wat bloed. ‘Daarna verdeelden we zijn hart en lever enaten we dagenlang van het lijk,’ zo verklaarde hij.

De advocaat van de twee anderen wilde nu weten of de scheepsjongen volgens Brooks al op sterven na dood was geweest toen hij door kapitein Dudley en Stephens werd vermoord.

‘Naar mijn beste oordeel: ja,’ zei Brooks, die wel toegaf dat hij niets had gedaan om het leven van de jongen te redden.

‘En ik wil eraan toevoegen dat we van de honger en dorst omgekomen waren als hij niet was gedood.’

Na bijna drie weken in een sloep besloot kapitein Dudley scheepsjongen Parker te doden en op te eten.

© British Library

Veroordeeld wegens moord

Het proces tegen de zeelui verdeelde de Britten.

Met name zeemansfamilies steunden de raadsman van de verdachten, die de moord op Parker met zelfverdediging vergeleek: alle vier de mannen waren omgekomen als ze de jongen, die al ten dode opgeschreven was, niet hadden opgeofferd.

Maar aanklager Arthur Charles wees in zijn slotpleidooi van de hand dat de beklaagden uit zelfverdediging hadden gehandeld:

‘Moord is te rechtvaardigen om het eigen leven te beschermen, maar ze verdedigden zich niet tegen Parker,’ zei Charles.

‘Ze deden het omdat ze tot de conclusie kwamen dat hij zwakker was, dat hij waarschijnlijk niet zo lang als zij zou overleven en dat zijn leven minder waard was dan dat van hen omdat hij geen vrouw en kinderen had die van hem afhankelijk waren.’

Op 9 december 1884 werden Dudley en Stephens schuldig bevonden aan moord, en daar stond de doodstraf op. Dudley riep na het vonnis woedend uit:

‘Het enige wat nu onwettig geworden is, is de waarheid. Schepen zullen blijven vergaan en mannen zullen blijven doen wat nodig is om te overleven. Maar niemand zal het ooit meer toegeven.’

Vier dagen later kregen de twee veroordeelden hulp uit onverwachte hoek: koningin Victoria bepaalde dat ze er met zes maanden cel van afkwamen.

Richard Parker kreeg een grafsteen in het dorp waar hij vandaan kwam.

Zijn broer, die ook zeeman was, koos een Bijbelcitaat als grafschrift op de steen: ‘Heer, reken hun deze zonde niet aan.’